RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 10/1089 en 10/1090
Uitspraakdatum: 15 februari 2011
Uitspraak in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres
gemachtigde: mr. [A]
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 en voor het jaar 2005 aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd, beide berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000.
Bij de aanslag voor het jaar 2005 heeft verweerder een verzuimboete opgelegd. Deze boete is verminderd bij beschikking van 4 juli 2009.
1.2. Vervolgens heeft verweerder aan eiseres met dagtekening 31 december 2008 voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 275.025 en met dezelfde dagtekening voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de vennootschapbelasting, berekend naar een belastbaar bedrag van € 351.825. Voorts heeft verweerder tegelijkertijd met het opleggen van de navorderingsaanslag voor het jaar 2005 bij beschikking aan eiseres een vergrijpboete opgelegd van € 54.766 en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2010 de navorderingsaanslag voor het jaar 2003 en bij uitspraak op bezwaar van 20 februari 2010 de navorderingsaanslag voor het jaar 2005 gehandhaafd en de boete over het jaar 2005 verminderd tot nihil.
1.4. Eiseres heeft tegen deze uitspraken bij de rechtbank beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2010. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Eiseres heeft als aanvulling op het aldaar verhandelde op 12 oktober 2010 nadere stukken ingebracht. Afschriften van deze stukken zijn op 13 oktober 2010 aan verweerder gezonden en hem is op 29 oktober 2010 de gelegenheid geboden te reageren op deze stukken. Verweerder heeft hiervan bij brief van 3 november 2010, ingekomen bij de rechtbank op 5 november 2010, gebruik gemaakt. Aan eiseres is op 8 november 2010 een afschrift gezonden van deze reactie met de mogelijkheid daarop binnen een week te reageren. Voorts is aan eiseres in deze brief verzocht in haar reactie te vermelden of zij toestemming geeft zonder nadere zitting uitspraak te doen. Bij brieven van 23 november 2010 en 23 december 2010 is eiseres wederom in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie in te dienen. De brief van 23 december 2010 is aangetekend verzonden aan het door eiseres ter zitting opgegeven correspondentieadres [a-straat 1] te […] [P].
Eiseres heeft bij brief van 24 januari 2011, ingekomen bij de rechtbank op 26 januari 2011, toestemming gegeven uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt. Een afschrift hiervan is op 26 januari 2011 aan verweerder toegezonden. Verweerder heeft bij brief, ingekomen op 9 februari 2011, ook die toestemming gegeven.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1. In het jaar 2000 hebben [B] en [C] ieder middellijk via door hen beheerste besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [B] Holding BV respectievelijk [C] BV vijftig percent van de aandelen in eiseres verworven. Mr. [A] is vanaf 12 mei 2000 aangesteld als directeur van eiseres. Vanaf 3 december 2003 houdt hij vijftig percent van de aandelen in eiseres in economische eigendom. Vanaf 2004 bezit [A] alle aandelen in juridische en economische zin in eiseres.
2.2. Op 11 september 2000 heeft eiseres de onroerende zaken [b-straat 1] en de [c-straat 1], een schoolgebouwencomplex, (hierna tezamen: de onroerende zaak) te [Z] gekocht van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [D] BV voor een bedrag van ƒ 15.000.000. De leveringsdatum van de onroerende zaak is gesteld op 1 september 2002 of, met inachtneming van een bepaalde termijn, op eerste verzoek van de verkoper. In artikel 11 van de overeenkomst is vermeld dat [C] BV en [B] Holding BV zich garant stellen voor de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst door koper.
2.3. Tot de stukken behoort een fotocopie van een koopovereenkomst gedagtekend 12 juli 2001 waarbij eiseres de onroerende zaak heeft verkocht aan [B] Holding BV en [C] BV voor ƒ 17.500.000. Op het laatste blad van de overeenkomst is door of namens eiseres een handtekening geplaatst waaronder is vermeld “gevolmachtigde”, voorts is de overeenkomst ondertekend door een gevolmachtigde van de kopers en door notaris [E]. Tot het dossier behoort tevens een tweede fotocopie van dit laatste blad. Deze tweede fotocopie is voorzien van ingecopieerde vierde handtekening van [A]. De handtekening van [A] is een andere dan de handtekening die voor eiseres onder de koopovereenkomst is gezet. Voor de ondertekening van de koopakte zijn volmachten verstrekt door [C] en [B]. De door [A] verstrekte volmacht was geldig tot 11 juli 2001. Daarna is een nieuwe volmacht verstrekt, geldig tot 20 juli 2001.
2.4. Op 27 september 2000 hebben [B] Holding BV en [C] BV de onroerende zaak verkocht aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [F] BV (hierna: [F] BV) voor een bedrag van ƒ 17.500.000. De aandeelhouders van eiseres hebben bij de verkoop aan [F] BV in het kader van de garantiestelling voor de koopsom door [F] BV een bedrag ontvangen van ƒ 1.750.000 (dat vertegenwoordigt 10 percent van de koopsom).
2.5. Op 2 juli 2001 heeft [F] BV de onroerende zaak verkocht aan [G] BV, een besloten vennootschap die onderdeel is van de zogenoemde “[H-groep]”.
2.6. De levering van de onroerende zaak heeft op 22 juli 2002 plaatsgevonden door [D] BV aan [G] BV. De verkoopprijs volgens de akte bedroeg ƒ 15.000.000.
2.7. In een overeenkomst gedateerd 19 juli 2002 is vermeld dat uiteindelijk [I] BV/[G] BV dan wel een andere tot de “[H-groep]” behorende vennootschap de uiteindelijke koper is van de onroerende zaak en zich jegens [D] BV heeft verbonden - blijkens onderhandse overeenkomst van 22 april 2002 – om de verplichtingen van eiseres jegens [D] BV als zelfstandige en eigen verplichtingen na te komen. Bepaald is dat in het kader van de afwikkeling van de rechtsverhoudingen ten aanzien van de onroerende zaak “[H-groep]” aan eiseres ƒ 750.000 (€ 340.335) zal betalen als zelfstandige en eigen verplichting, dat over dat bedrag omzetbelasting is verschuldigd, alsmede dat aan eiseres bij niet tijdige betaling (uiterlijk 1 juli 2003) € 1.000 per dag aan boete en rente verschuldigd is.
2.8. Op 20 juni 2003 heeft eiseres aan [I] BV een factuur uitgereikt voor het bedrag van € 340.335, vermeerderd met € 64.663 aan omzetbelasting, in totaal € 404.998. [I] BV heeft de verschuldigdheid van het bedrag van € 340.335 aan eiseres betwist en niet tijdig betaald. Van de zijde van de “[H-groep]” is gesteld dat intern verrekening met [B] in privé en/of [B] Holding BV heeft plaatsgevonden. [B] had tevens een belang van 33,25 percent in [G] BV.
2.9. Op 18 december 2003 zijn eiseres en “[H-groep]”/[I] BV/[G] BV overeengekomen dat “[H-groep]”, blijkens overeenkomst van 19 juli 2002, aan eiseres schuldig is een bedrag van € 340.335, exclusief omzetbelasting.
In de overeenkomst is vermeld dat “[H-groep]” inmiddels het belang van [B] in [X] BV in juridische en/of economische zin geheel heeft overgenomen “hetgeen door haar bij deze wordt gegarandeerd en ten genoegen van andere partijen aangetoond” en ook dat [A] inmiddels bij notariële akte het belang van [C] BV en [X] in economische zin geheel heeft overgenomen.
Voorts is bepaald dat de betalingen die “[H-groep]” doet op de schuld aan eiseres uitsluitend strekken ten gunste van de medeaandeelhouder [C] BV casu quo een door deze aan te wijzen derde waarnaar de ontvangen gelden door [X] BV na ontvangst door haar mogen worden overgemaakt dan wel waarnaar die betalingen door “[H-groep]” bevrijdend kunnen worden overgemaakt indien [C] BV zulks aangeeft.
In de overeenkomst is verder vermeld dat een bedrag van € 100.000 inclusief omzetbelasting verschuldigd is bij het ondertekenen van het contract en € 15.000 inclusief omzetbelasting op uiterlijk 25 februari 2004. Bij niet tijdige betaling zijn alle boetes verschuldigd als ware de in deze akte belichaamde overeenkomst niet gesloten.
2.10. In december 2003 is een bedrag van € 100.000 betaald aan eiseres en in mei 2004 € 70.167 vermeerderd met € 13.331,84 omzetbelasting. De omzetbelasting over € 100.000 is in november 2004 betaald (€ 19.000).
2.11. Uiteindelijk is bij rechterlijke uitspraak vastgesteld dat [G] BV aan eiseres € 382.500 aan boete en rente diende te betalen, welk bedrag in 2005 aan eiseres is betaald zonder omzetbelasting.
2.12. Over het jaar 2002 heeft eiseres ter zake van de verkoop van de onroerende zaak in de administratie een winst verantwoord van € 1.122.509 (ongeveer ƒ 2.500.000). In de jaarrekening over dat jaar is een kostenpost opgenomen van € 1.123.611 met de omschrijving winstaandeel [C] BV € 561.805 en winstaandeel [B] Holding BV € 561.805.
2.13. [C] BV heeft op 5 maart 2004 aan eiseres een factuur uitgereikt voor een bedrag van € 131.000 vermeerderd met € 24.980 aan omzetbelasting, is € 155.890. In een brief van 25 november 2004 heeft eiseres aan [C] BV vermeld dat deze factuur ziet op “bewezen diensten, althans ogv uw voormalige deelneming ad 50% in [X]”.
2.14. Op 26 juni 2008 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2002 tot en met 2005. Op 5 juni 2009 is daarvan rapport opgemaakt.
2.15. In de aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2002 heeft eiseres ter zake van de verkoop van de onroerende zaak geen winst verantwoord. Na het boekenonderzoek heeft verweerder over het jaar 2002 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd en daarbij ƒ 2.500.000 minus ƒ 750.000 als verkoopwinst belast. De navorderingsaanslag is vanwege het ontbreken van een nieuw feit vernietigd.
2.16. Voor het jaar 2003 heeft eiseres geen aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan. Verweerder heeft de aanslag ambtshalve vastgesteld op een belastbare winst van € 4.131 en een belastbaar bedrag van € 1.000 (na verliesverrekening van € 3.131).
2.17. Op 23 juni 2008 heeft eiseres alsnog aangifte gedaan voor dat jaar van een verlies over 2003 van € 12.361. Op 31 december 2008 heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslag 2003 opgelegd waarbij € 340.335 aan winst wegens verkoop van de onroerende zaak is belast:
Vastgesteld bij aanslag belastbare winst € 4.131
Aangifte € 16.492 -/- (€ 12.361 en € 4.131)
Bij winst verkoop onroerende zaak € 340.335
Af: vergoeding verrichte prestaties € 50.000
Belastbare winst € 278.156
Te verrekenen verliezen € 3.131
Belastbaar bedrag € 275.025.
2.18. Voor het jaar 2004 heeft eiseres in de aangifte vennootschapsbelasting van 24 juni 2008 van de factuur van € 340.335 van 20 juni 2003 een gedeelte van € 154.201 tot de opbrengst gerekend en € 117.686 als betaling aan [C] BV in mindering gebracht.Verweerder had eerder ambtshalve de aanslag 2004 naar een belastbaar bedrag van € 1.000 opgelegd.
Verweerder heeft daarna ambtshalve de primitieve aanslag 2004 verminderd aan de hand van de alsnog ingediende aangifte.
ambtshalve vastgestelde winst € 1.000
Bij: verschil met de belastbare winst € 10.994 (aangifte 11.994 – 1.000)
Bij: winst aandeel [C] € 117.686
Af: winst verkoop onroerende zaak € 154.201-/-
Belastbare winst € 24.521-/-.
2.19. Voor het jaar 2005 heeft eiseres niet tijdig aangifte vennootschapsbelasting gedaan. De aanslag is ambtshalve vastgesteld op 26 januari 2008 naar een belastbaar bedrag van € 1.000 met een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte. De boete is op 4 juli 2009 door verweerder verminderd tot nihil.
2.20. Op 25 juni 2008 heeft eiseres alsnog aangifte in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2005 gedaan naar een belastbare winst van € 351.825 en een belastbaar bedrag van € 351.458. Hierbij heeft eiseres het in 2005 ontvangen boetebedrag van [G] BV tot de opbrengst gerekend.
2.21. Verweerder heeft op 11 juli 2009 aan eiseres de onderhavige navorderingsaanslag 2005 opgelegd.
Ambtshalve vastgestelde winst € 1.000
Bij: verschil met de belastbare winst aangifte € 350.825
Belastbare winst nieuw € 351.825
Belastbaar bedrag nieuw € 351.825.
Bij beschikking van 20 februari 2010 is de vergrijpboete die bij de navorderingsaanslag werd opgelegd verminderd tot nihil.
3.1. Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslagen voor het jaar 2003 en voor het jaar 2005 terecht zijn opgelegd, welke vraag eiseres ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt. Voor het jaar 2005 is slechts in geschil of verweerder beschikt over een nieuw feit dat het opleggen van de navorderingaanslag rechtvaardigt.
3.2. Eiseres heeft ter ondersteuning van het standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Navorderingsaanslag 2003
Verweerder heeft het recht verwerkt om over het jaar 2003 datgene na te vorderen dat niet meer over 2002 kon worden nagevorderd. Over het jaar 2002 kon verweerder de winst behaald bij de verkoop van de onroerende zaak niet meer navorderen bij belanghebbende vanwege het ontbreken van een nieuw feit.
Verweerder heeft ter zake van de aan de navorderingsaanslagen ten grondslag gelegde belastbare feiten al belasting geheven bij [C] BV en [B] Holding BV. Eiseres heeft slechts als “doorgeefluik” gefungeerd.
Verweerder heeft de navorderingsaanslag over het jaar 2002 verminderd tot nihil. Voor het jaar 2003 dient uit te worden gegaan van een verlies dat is geleden terzake van de tweede verkooptransactie. Bij de uiteindelijke levering van de onroerende zaak is een verlies geleden van ƒ 2.500.000. Eerder is verkocht voor ƒ 17.500.000 maar daarna is doorverkocht voor ƒ 15.000.000.
Verweerder dient nog rekening te houden met het saldo aan te verrekenen verliezen uit het jaar 2002.
Verweerder heeft niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Verweerder heeft in het kader van het boekenonderzoek in strijd met het verbod van willekeur, knevelarij e.d. gehandeld.
Verweerder heeft de handtekening van de gemachtigde van eiseres gekopieerd en geplakt onder de conceptovereenkomst van 12 juli 2001 om eiseres te bewegen te erkennen dat de verkoopwinst van de onroerende zaak is behaald in 2002.
Navorderingsaanslag 2005
Verweerder beschikt niet over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt voor het jaar 2005. Eiseres voert daartoe aan dat tussen het opleggen van de aanslag en de navorderingsaanslag slechts een korte tijdspanne is gelegen. Verder heeft verweerder op 4 juli 2009 de verzuimboete verminderd overeenkomstig het nieuwe boetebeleid. Deze vermindering heeft bij eiseres de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat geen navorderingsaanslag over het jaar 2005 zal worden opgelegd.
3.3. Verweerder houdt de juistheid van de navorderingsaanslagen staande en voert daartoe zakelijk weergegeven het volgende aan:
Navorderingsaanslag 2003
Eiseres is partij bij de verkooptransactie van de onroerende zaken geweest. Dat blijkt uit de aktes en uit het feit dat eiseres in 2002 voor het restant van de verkoopopbrengst van ƒ 750.000 een factuur heeft uitgereikt en de verkoopwinst in 2002 in de jaarstukken heeft opgenomen. Er is tevens een vergoeding voor werkzaamheden door eiseres van € 50.000 in mindering gebracht op de verkoopwinst in 2003.
Eiseres heeft niet om zakelijke redenen ingestemd met de niet-betaling door [G] BV van een gedeelte van de factuur. Dat besluit is ingegeven door de wens van de voormalige aandeelhouder [B] Holding BV. Verweerder rekent daarom het bedrag van € 340.335 (ƒ 750.000) geheel tot de opbrengst over het jaar 2003.
Het bedrag van € 170.167 dat door [G] BV is verrekend vormt een winstuitdeling aan [B] Holding BV over het jaar 2004. Dit bedrag komt niet ten laste van de opbrengst over dat jaar.
Navorderingsaanslag 2005
[G] BV heeft het boetebedrag van € 382.500 uiteindelijk in 2005 aan eiseres betaald en dit bedrag behoort tot de winst van de vennootschap over dat jaar. Verweerder was hiervan niet eerder op de hoogte dan kort voor of tijdens het boekenonderzoek.
3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de navorderingsaanslagen en tot vaststelling van een verlies over het jaar 2003 conform de op 23 juni 2008 ingediende aangifte van € 12.361.
3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank leidt uit de in 2.1 tot en met 2.13 genoemde feiten de volgende gang van zaken af met betrekking tot de verkoop van de onroerende zaak.
4.1.1. Eiseres heeft in het jaar 2000 de onroerende zaak voor een bedrag van ƒ 15.000.000 verworven en deze is uiteindelijk doorverkocht voor ƒ 17.500.000 aan een derde, namelijk [F] BV, na een tussenverkoop aan [B] Holding BV en [C] Holding BV, de vennootschappen van [B] en [C], voor hetzelfde bedrag.
4.1.2. In 2002 heeft [G] BV, een vennootschap behorende tot “[H-groep]”, eiseres gegarandeerd dat, in het kader van de afwikkeling van de rechtsverhoudingen ten aanzien van de verkoop van de onroerende zaak, “[H-groep]” ƒ 750.000 aan eiseres zal betalen en dat bij niet tijdige betaling een boete zal worden belopen. “[H-groep]” heeft genoemd bedrag niet tijdig aan eiseres betaald en de boete is belopen. Uiteindelijk is in 2003 na een gerechtelijke procedure een gedeelte van de genoemde ƒ 750.000 aan eiseres betaald en het belopen boetebedrag is in het jaar 2005 betaald.
4.2. Eiseres heeft in de jaarstukken over het jaar 2002 ter zake van de aan- en verkooptransactie een winst verantwoord van ƒ 2.000.000 zonder in de aangifte voor de vennootschapsbelasting over dat jaar het bedrag tot het belastbaar resultaat te rekenen. Blijkens de garantiestelling is een gedeelte van het verkoopbedrag onbetaald gebleven. In 2002 is in het kader van de afwikkeling van de rechtsverhoudingen met [G] BV overeengekomen dat zij eiseres ƒ 750.000 zal betalen. Genoemd bedrag van ƒ 750.000 vertegenwoordigt het nog niet aan eiseres betaalde gedeelte van de verkoopsom. De omstandigheid dat eiseres het volledige verschil tussen de aan- en verkoopprijs tot het resultaat over 2002 heeft gerekend, verhindert echter dat het gedeelte dat in 2003 is betaald wederom daartoe wordt gerekend. Het feit dat eiseres over 2002 het verschil niet tot het belastbaar resultaat heeft gerekend doet daar niet aan af. Evenmin dat de over het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag ambtshalve is vernietigd.
4.3. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat verweerder eiseres ter zake van de betaling in 2003 geen navorderingsaanslag meer mocht opleggen en dat deze moet worden vernietigd.
De onroerende zaak is door [F] BV doorverkocht aan de “[H-groep]”. Bij deze verkoop was eiseres geen partij. De rechtbank acht niet aannemelijk dat ter zake van die verkoop sprake was van een verlies dat ten laste van eiseres is gekomen in 2003.
4.4. De vanwege het ontbreken van de vereiste aangifte – ambtshalve opgelegde primitieve aanslag voor het jaar 2005 is gedagtekend 26 januari 2008. Verweerder kwam eerst tijdens of kort voor het door hem op 26 juni 2008 ingestelde boekenonderzoek op de hoogte van de omstandigheid dat [G] BV aan eiseres ingevolge de garantiestelling een boete had betaald in het jaar 2005. Eiseres heeft kort voor het instellen van het onderzoek, op 25 juni 2008, alsnog aangifte vennootschapsbelasting gedaan waarbij dit bedrag tot het belastbaar resultaat werd gerekend. Onder die omstandigheden dient te worden geoordeeld dat verweerder beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit.
4.5. De verzuimboete die is opgelegd bij de primitieve aanslag is verminderd overeenkomstig nieuw boetebeleid. Bij eiseres kan daardoor redelijkerwijs niet de indruk zijn ontstaan dat verweerder een standpunt heeft ingenomen omtrent de materiële belastingheffing. Ook overigens blijkt niet uit de gedingstukken dat verweerder enige toezegging heeft gedaan of een standpunt heeft ingenomen omtrent de door [G] BV verbeurde boete in aan eiseres tegemoetkomende zin. Bij eiseres is daarom geen in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de navorderingsaanslag over 2005 zal worden vernietigd.
4.6. Uit de gedingstukken komt niet naar voren dat verweerder tijdens het boekenonderzoek dan wel tijdens de procedure in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Eiseres heeft betoogd dat verweerder met het incopiëren van de handtekening van [A] onder de verkoopovereenkomst van 12 juli 2001 heeft beoogd te doen voorkomen dat hij als (mede)ondertekenaar zou worden aangemerkt. Verweerder heeft zulks bestreden en heeft verklaard dat de handtekening van [A] is ingecopieerd ten einde zijn handtekening te kunnen vergelijken met de handtekening door, voor of namens eiseres onder de verkoopovereenkomst is gezet. De rechtbank acht die verklaring geloofwaardig.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep voor het jaar 2003 gegrond en voor het jaar 2005 ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten en griffierecht
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling gezien de omstandigheid dat de gemachtigde directeur/grootaandeelhouder is van eiseres en niet gesteld of gebleken is dat er kosten voor rechtsbijstand door de gemachtigde ten laste van eiseres komen in verband met dit geding. Wel dient het griffierecht ad € 297 te worden vergoed aan eiseres.
De rechtbank:
- verklaart het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting 2003 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag 2003;
- vernietigt de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2003;
- verklaart het beroep met betrekking tot de navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting 2005 ongegrond;
- bevestigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2005;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 februari 2011 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. P.J.J. Vonk, voorzitter, mr. H.A.J. Kroon en mr. W.M.G. Visser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y. Postema, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.