De feiten
1. [eiseres], moeder van [eiser], huurt sinds 21 juni 1984 van Woonopmaat een woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Haar echtgenoot, vader van [eiser], is twee jaar geleden overleden.
2. [eiser] is sinds 17 juni 1998 ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats]. [eiser] is op die datum met zijn gezin (echtgenote en twee minderjarige kinderen) in de woning bij zijn ouders gaan wonen.
3. [eiser] heeft omstreeks juni 1998 de huur van een 5-kamer appartement dat hij huurde van Woonopmaat, opgezegd.
4. [eiser] c.s. hebben eind 2009/begin 2010 aan Woonopmaat verzocht om [eiser] de positie van medehuurder te verschaffen.
5. Bij brief van 14 januari 2010 heeft Woonopmaat het verzoek afgewezen. Daarbij heeft zij aan [eiseres] geschreven:
“(…) Bij een huisbezoek door één van onze medewerksters heeft de heer [eiser] aangegeven geen zorgplicht voor u te hebben. Het verzoek is gedaan om bij uw overlijden te kunnen blijven wonen op bovengenoemd adres. Dit verzoek om medehuurderschap heeft ons inziens slechts de strekking om de heer [eiser] op termijn de positie van huurder te verschaffen. (…)”
6. Bij brief van 18 februari 2010 heeft (de gemachtigde van) [eiser] c.s. Woonopmaat nogmaals verzocht [eiser] de positie van medehuurder te verschaffen.
7. Bij brief van 12 mei 2010 heeft Woonopmaat dit verzoek wederom afgewezen.
8. Woonopmaat heeft bij brief van 19 november 2010, geadresseerd aan mevrouw A.
[XXX] aan de [adres] te [woonplaats], geschreven:
“(…) Op 25 oktober 2010 heeft mijn collega mevrouw Rijs met u gesproken over de familie [eiser] aan de [adres] te [woonplaats]. (…) U heeft in het gesprek met mevrouw Rijs aangegeven dat de zoon van mevrouw [eiseres] met zijn gezin in de woning woont. Dat mevrouw [eiseres] zelf zeker 9 maanden per jaar in Turkije verblijft. Dat zij zelfstandig naar Turkijke reist. Dat ze goed ter been is en naar uw mening een goede gezondheid heeft. (…)”
9. Een schriftelijke verklaring d.d. 11 juni 2011 van [YYY], een kleindochter van [eiseres], luidt als volgt:
“(…) Ik schrijf deze brief vanuit Ankara Keciören. [eiseres] is mijn oma en zij verblijft hier in de zomervakantie in haar eigen huis. Mijn familie en ik verzorgen haar dan. Wij zorgen er dan voor dat haar huishouding, boodschappen en haar medicijnen regelmatig in de gaten gehouden worden. Omdat mijn oma oud is, kan zij de bovenstaande dingen zelf niet meer uitvoeren en daarom proberen wij haar zo goed mogelijk te helpen. (…)”
10. Op 27 juni 2011 heeft [voornaam] [XXX] (hierna: [XXX]), als getuige het volgende verklaard.
“(…) Ik woonde tot 9 jaar geleden bij mijn ouders op het adres [adres] in [woonplaats]. Sindsdien woon ik op mijzelf in Beverwijk. Ik ken de heer en mevrouw [eiser], omdat ik daar destijds woonde. (…) Ik heb begrepen dat gesteld wordt dat de moeder het grootste deel van het jaar in Turkije zou verblijven en dat dat zou zijn bevestigd door mevrouw A. [XXX] blijkens een brief ter bevestiging daarvan gedateerd 19 november 2010. A. [XXX] is mijn vader, geboren in 1954. Mijn moeder heet S. [XXX] en zij is geboren in 1958.
Naar aanleiding hiervan zeg ik dat mijn ouders de Nederlandse taal niet goed beheersen. In verband daarmee lees ik alle post. Deze brief heb ik destijds echter niet gezien, maar pas in het kader van deze procedure. Ik heb vervolgens daarover wel met mijn ouders gesproken en hun commentaar was dat dit hen niets zei.
Uit eigen wetenschap kan ik over de kwestie van de gemeenschappelijke huishouding het volgende verklaren. Voor zover ik weet verblijft de moeder alleen in de zomervakantie in Turkije en is zij de rest van het jaar in Nederland. Zij is alleen een langere periode achtereen in Turkije geweest toen haar echtgenoot was overleden.
Ik ben zo’n drie keer per week bij mijn ouders op de Verdistraat, omdat mijn ouders op mijn kind passen. Bij die gelegenheid zie ik dan ook vaak de familie [eiser], inclusief de moeder. (…)”