2. Overwegingen
2.1 Eiseres kampt sinds 2004 met klachten van chronische vermoeidheid. Op 7 september 2009 heeft zij bij verweerder een aanvraag op de grond van de Wmo ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een OV-taxipas en een elektrisch aangedreven fiets, alsmede voor hulp bij het huishouden. Voor de beoordeling van die aanvraag heeft verweerder medisch advies ingewonnen bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Dit advies houdt – samengevat – in dat de gevraagde voorzieningen te veel de belemmeringen van eiseres zouden overnemen en dat die voorzieningen daardoor herstel van eiseres in de weg zouden staan. Volgens het CIZ kan alleen de gevraagde elektrische fiets een zinvolle voorziening zijn, maar omdat de medische grond van de beperkingen van eiseres op dat punt niet eenduidig is vast te stellen, geeft het CIZ ook op dit punt een negatief advies. Op grond van dat advies heeft verweerder bij de besluiten van respectievelijk 13 november 2009 en 10 december 2009 de door eiseres gevraagde voorzieningen afgewezen.
2.2 Naar aanleiding van de bezwaren van eiseres heeft verweerder geconstateerd dat aan het CIZ-advies, waarop de besluiten van 13 november 2009 en 10 december 2009 gebaseerd zijn, het een en ander mankeert. Daarom heeft verweerder een second opinion aangevraagd bij Aob Compaz. Op 3 maart 2010 heeft dr. [naam], een arts van Aob Compaz, advies uitgebracht aan verweerder over het ziektebeeld van eiseres. Volgens dr. [naam] kan bij eiseres niet worden vastgesteld dat zij geen dagtaken kan verrichten en/of vervoersproblemen ervaart door haar medische klachten. Dr. [naam] komt tot de conclusie dat er geen medische indicatie voor de door eiseres gevraagde hulp bij het huishouden en de gevraagde vervoersvoorziening in de vorm van een elektrische fiets en een OV-taxipas.
2.3 Naar aanleiding van het CIZ-advies, het rapport van Aob Compaz, de schriftelijke reactie van eiseres op dit laatstgenoemde rapport en hetgeen op de hoorzitting van 18 mei 2010 naar voren is gebracht, heeft de Kamer op 18 mei 2010 aan verweerder het advies uitgebracht de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten te handhaven. Volgens de Kamer zijn de adviezen van het CIZ en Aob Compaz zorgvuldig tot stand gekomen en kan van de juistheid van deze adviezen worden uitgegaan, aangezien deze zijn uitgebracht door onafhankelijke medici met een specifieke deskundigheid op het gebied van voorzieningen op grond van de Wmo. In navolging van deze adviezen is de Kamer dan ook van mening dat er geen indicatie bestaat voor de door eiseres gevraagde voorzieningen. Overeenkomstig het advies van de Kamer heeft verweerder bij besluit van 18 juni 2010 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de bestreden besluiten gehandhaafd.
2.4 Ter zitting van 24 juni 2011 heeft verweerder verklaard bereid te zijn om per 1 juli 2011 aan eiseres voor de duur van een jaar algemene hulp bij het huishouden toe te kennen van 1 tot 2 uur per week. Dit ter compensatie van de beperkingen die eiseres ervaart bij het verrichten van de zware huishoudelijke taken, zoals bijvoorbeeld stofzuigen, schoonmaken en ramen zemen. Verweerder zal op dit punt een nieuw (primair) besluit nemen. Verweerder verbindt daar de voorwaarde aan dat eiseres aantoonbaar stappen onderneemt ten einde zich te laten behandelen, voor zover mogelijk. Eiseres zal hieromtrent bewijsstukken dienen te vergaren. Na een jaar zal worden bezien of er significante wijzigingen in de situatie van eiseres zijn die nopen tot een aanpassing van de geboden voorziening. Ter zitting heeft verweerder in dat verband aangegeven dat bij aantoonbare verergering van de klachten van eiseres, verweerder het aantal uren hulp bij het huishouden zal uitbreiden.
2.5 De rechtbank constateert dat verweerder op het punt van hulp bij het huishouden terugkomt van het besluit van 18 juni 2010. Het beroep is dan ook in zoverre gegrond.
De rechtbank zal het bestreden besluit, voor zover dit ziet op hulp bij het huishouden, vernietigen. Verweerder zal hierdoor opnieuw op het bezwaar van eiseres van 13 november 2009 moeten beslissen.
2.6 Wat partijen voorts verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of eiseres in aanmerking dient te komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een OV-taxipas en een elektrisch aangedreven fiets. Ter zitting van 24 juni 2011 heeft verweerder aangegeven het bestreden besluit op dit punt te handhaven. Naar verweerders mening is een elektrisch aangedreven fiets in ieder geval algemeen gebruikelijk. Reeds hierom wordt zo’n fiets niet vergoed. Ook heeft verweerder aangegeven dat niet is aangetoond dat een vervoersvoorziening voor eiseres langdurig noodzakelijk is.
2.7 Voormelde deskundige heeft in zijn rapportage van 3 juni 2011 als antwoord op de vraag of eiseres geheel of gedeeltelijk in staat is zich voort te bewegen, opgenomen, dat hij eiseres in staat acht zich voort te bewegen in huis, evenals op de korte en middellange afstand. Ook heeft hij in de rapportage vermeld dat hij eiseres in staat acht hierbij gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen als bv. fiets en openbaar vervoer. Volgens de deskundige heeft eiseres (bij het vervoer) geen hulpmiddelen nodig.
2.8 Eiseres is van mening dat de deskundige de conclusies in zijn rapportage niet (voldoende) medisch heeft onderbouwd. Eiseres stelt dat de deskundige tijdens het onderzoeksgesprek op 25 maart 2011 een aantal uitspraken heeft gedaan die niet in zijn rapportage zijn opgenomen. Eiseres wijst er voorts op dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar bezwaar tegen een eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegrond heeft verklaard en eiseres per 2 maart 2009 heeft ingedeeld in de WAO-klasse 80-100%. In dit verband wijst eiseres ook op de rapportage van de psychiater, drs. R. van Staveren, van 3 mei 2011. Hieraan heeft eiseres ter zitting van 24 juni 2011 toegevoegd dat zij het voornemen heeft deel te nemen aan een behandeltraject bij Heliomare. Eiseres zal hiervoor nog een screening moeten ondergaan.
2.9 De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.10 Onder maatschappelijke ondersteuning in de Wmo en de daarop berustende bepalingen wordt onder andere verstaan het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronische psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onderdeel 6°, van de Wmo).
2.11 Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wmo treft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onderdeel 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel dient het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening te houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
2.12 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. De in dit artikel genoemde regels zijn vastgesteld in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2010 (hierna: Verordening).
2.13 Artikel 1, aanhef en onder c van de Verordening bepaalt dat een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie, wordt aangemerkt als een persoon met beperkingen. In artikel 1, aanhef en onder d van de Verordening wordt onder maatschappelijke participatie verstaan: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig lokaal verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.
2.14 Artikel 1.2 van de Verordening beperkt de aanspraak van een persoon met beperkingen op een eventuele voorziening. Uit dit artikel blijkt onder meer dat een voorziening slechts kan worden toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning en het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel op te heffen of te verminderen.
2.15 In artikel 5.2. van de Verordening is onder meer bepaald dat een persoon met aantoonbare beperkingen in aanmerking kan komen voor een onder 5.1. vermelde vervoersvoorziening (zoals een algemene voorziening en een collectieve vervoersvoorziening), indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch of psychosociaal probleem, het gebruik dan wel het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.
2.16 De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij haar zodanige, uit ziekte of gebrek voortvloeiende beperkingen bestaan, dat zij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat de door haar ingeschakelde deskundige eiseres in staat acht met het openbaar vervoer te reizen. Voorts blijkt uit de door eiseres overgelegde functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 10 mei 2011, opgesteld in het kader van de WAO-procedure van eiseres, niet dat zij beperkt is op het gebied van vervoer. In de FML staat immers onder de rubriek ‘Sociaal functioneren’ onder 10 (vervoer) het volgende vermeld: ‘normaal, kan autorijden of fietsen, of zelfstandig gebruik maken van het openbaar vervoer’. Eiseres is op dit punt dus niet beperkt geacht door de bezwaarverzekeringsarts. Ook komt uit de FML naar voren dat de bezwaarverzekeringsarts eiseres in staat acht om ongeveer een half uur achtereen te staan (zie punt 3 onder de rubriek ‘statische houdingen’). Dit impliceert dat het voor eiseres mogelijk moet zijn om gedurende korte tijd bij bijvoorbeeld een bushalte te wachten. Daarnaast heeft eiseres verwezen naar de rapportage van de psychiater Van Staveren van 3 mei 2011. Uit deze rapportage kan evenmin worden opgemaakt dat eiseres niet met het openbaar vervoer zou kunnen reizen.
2.17 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht en op goede gronden besloten niet aan eiseres de door haar gevraagde vervoersvoorzieningen toe te kennen. Het beroep is dan ook op dit punt ongegrond.
2.18 Nu verweerder op het punt van hulp bij het huishouden is teruggekomen van het bestreden besluit, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op in totaal € 1311,-- (totaal drie punten: een punt voor het beroepschrift, een punt voor het verschijnen ter zitting van 22 oktober 2010, een half punt voor het indienen van een reactie op het deskundigenrapport en een half punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 24 juni 2011). Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--.
2.19 De rechtbank zal voorts gelasten dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,-- aan haar vergoedt.