ECLI:NL:RBHAA:2011:BR4330

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
zaak/rolnr.: 511901 / CV EXPL 11-4205
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekenen na ongehuwd samenwonen en hoofdelijkheid in schulden

In deze zaak, die zich afspeelt na het beëindigen van een ongehuwd samenwonen, zijn de gewezen partners bij verstek veroordeeld wegens een debetstand bij de bank, waardoor beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. De kantonrechter oordeelt dat de vrouw in redelijkheid voor de helft moet bijdragen aan de schuld, aangezien partijen een gemeenschappelijke huishouding voerden zonder bij te houden wie wat betaalde. De tegenvordering van de vrouw, die stelt dat zij onder invloed van de man onverantwoorde uitgaven heeft gedaan, wordt afgewezen. De kantonrechter concludeert dat het enkele feit dat de man mogelijk psychisch overwicht op haar had, niet voldoende is om onrechtmatigheid aan te nemen.

De procedure begon met een vordering van de eiser, die de gedaagde aansprakelijk stelde voor een bedrag dat hij aan de Fortisbank had betaald. De gedaagde had grote schulden achtergelaten na de beëindiging van de relatie en had een minnelijk saneringstraject in gang gezet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde als hoofdelijk medeschuldenaar verplicht is bij te dragen aan de schuld, en dat de redelijkheid meebrengt dat beide partijen in beginsel ieder voor de helft moeten bijdragen aan de schuld aan de Fortisbank.

De kantonrechter heeft uiteindelijk de gedaagde veroordeeld om aan de eiser een bedrag van € 1.446,38 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De tegenvordering van de gedaagde is afgewezen, en iedere partij draagt zijn eigen proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 1 september 2011 door mr. F.M. Visser, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 511901 / CV EXPL 11-4205
datum uitspraak: 1 september 2011
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
In de zaak van
[eiser]
te [plaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. M. Dekker
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. C.W.M. Neefjes
De procedure
[eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen [gedaagde].
Hierop heeft [gedaagde] schriftelijk geantwoord. Daarbij is een zelfstandige tegenvordering ingesteld.
Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Daarvan zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt. Voorafgaande daaraan heeft [eiser] nog schriftelijk geantwoord op de tegenvordering.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De vorderingen
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.892,75 althans een bedrag van € 1.446,38 met rente en proceskosten. In hoofdsom gaat het daarbij om een bedrag groot € 2.500,-- dat door [eiser] aan de Fortisbank is betaald, waarvoor hij [gedaagde] geheel dan wel voor de helft aansprakelijk acht.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter [eiser] zal veroordelen tot vergoeding van alle schade die [gedaagde] door het onrechtmatig handelen van [eiser] heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans tot betaling van een schadevergoeding groot € 5.000,-- , dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, met proceskosten.
De verweren
De verweren strekken tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de wederzijdse vorderingen.
De feiten
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
1. Partijen hebben ongeveer vijf jaar lang een affectieve relatie gehad, in het kader waarvan zij (al dan niet onderbroken) hebben samengeleefd als man en vrouw. De samenwoning is eind 2007 verbroken.
2. Tijdens de samenwoning hebben partijen ieder, zoals het uitkwam, bijgedragen aan de gewone kosten van de huishouding. Daarnaast zijn er grote bedragen besteed aan de aanschaf van (luxe) goederen en verdovende middelen. Na beëindiging van de samenwoning is [gedaagde] achtergebleven met grote schulden, waarvoor thans een minnelijk saneringstraject in gang is gezet.
3. Partijen hebben elkaar ontmoet op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis. Beiden waren toen patiënt. In de jaren daarna is [gedaagde] nog geregeld opgenomen geweest op een psychiatrische afdeling.
4. In 2007 heeft [eiser] zich hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit een ten name van [gedaagde] gestelde bankrekening bij de Fortisbank. Nadat de samenleving was verbroken zijn partijen bij vonnis van 12 juni 2008 van deze rechtbank, sector kanton, locatie Zaandam, bij verstek, wegens een ongeoorloofde debetstand op die rekening hoofdelijk veroordeeld om aan de Fortisbank te voldoen een bedrag groot € 1.885,42 met de proceskosten. Dit vonnis is alleen ten laste van [eiser] geëxecuteerd en wel tot een bedrag groot € 2.728,33 inclusief de bijkomende rente en de executiekosten. Uiteindelijk heeft [eiser] ter finale kwijting € 2.500,-- aan de Fortisbank betaald. [gedaagde] heeft ondanks aanmaning geweigerd om dit bedrag, dan wel de helft daarvan, aan [eiser] terug te betalen.
De beoordeling van het geschil
Voor wat betreft de vordering.
Volgens het bepaalde in artikel 6.10 van het Burgerlijk Wetboek is [gedaagde] als hoofdelijk medeschuldenaar verplicht bij te dragen in de hiervoor onder 4. bedoelde schuld en de proceskosten, voor het gedeelte van die schuld dat haar in haar verhouding tot [eiser] mocht aangaan. De grootte van die bijdrageplicht hangt af van hun onderlinge rechtsverhouding, die volgens artikel 6.8 van het Burgerlijk Wetboek mede wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid.
Voorop gesteld moet worden, dat gesteld noch gebleken is dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt. Onbetwist voerden partijen een gemeenschappelijke huishouding, waarin niet werd bijgehouden wie wat betaalde. Vast staat slechts dat de betreffende bankrekening, die overigens al voor de hoofdelijke verbondenheid van [eiser] een debetsaldo vertoonde, bij het beëindigen van de samenwoning een debetstand vertoonde. Gedurende de samenwoning werd die rekening in overwegende mate gevoed door aan [gedaagde] toekomende uitkeringen, terwijl deze weer in overwegende mate door contante opnames werd geleegd. Tegelijkertijd had [eiser], zoals ter terechtzitting nog onbetwist is aangevoerd, ook zelf twee op zijn naam gestelde bankrekeningen, waarvan eveneens geld werd opgenomen voor het voldoen van gemeenschappelijke uitgaven.
De redelijkheid brengt naar het oordeel van de kantonrechter in een dergelijk geval mee, dat partijen in beginsel ieder voor de helft moeten bijdragen in de schuld aan de Fortisbank en in de daarop gevallen proceskosten, waaronder de nakosten.
De enkele omstandigheid, dat de van die rekening gedane contante opnames wellicht feitelijk in overwegende mate door [eiser] of [gedaagde] zijn gedaan, brengt daarin op zichzelf geen verandering. Dat zou alleen anders zijn indien bewezen was dat deze opnames, buiten medeweten althans tegen de wil van de ander, zouden zijn gedaan en aangewend voor bestedingen die niets te maken hadden met de gezamenlijke huishouding, zoals die door partijen werd vorm gegeven. Daarvan is echter niet gebleken. Dat [eiser] daarvoor wellicht drugs heeft gekocht maakt dat niet anders, al was het maar omdat ter terechtzitting nog is gebleken dat partijen deze drugs (ook) gezamenlijk gebruikten. Het door [gedaagde] aangeboden bewijs, dat [eiser] de beschikking had over de bankpas met bijbehorende pincode moet daarom als niet ter zake doende worden gepasseerd.
Samengevat moet [gedaagde] worden veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.250,-- in hoofdsom, vermeerderd met € 17,88 aan rente tot aan 18 april 2011 en verder € 178,50 wegens buitengerechtelijke kosten, waartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd.
Nu partijen jarenlang hebben samengeleefd als man en vrouw ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.
Voor wat betreft de tegenvordering.
Het verweer van [eiser], dat de primaire tegenvordering, die van onbepaalde waarde is, niet tot het takenpakket van de kantonrechter behoort, wordt onder verwijzing naar artikel 97 lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering verworpen.
[gedaagde] verwijt aan [eiser] dat deze zich ten opzichte van [gedaagde] zou hebben schuldig gemaakt aan een onrechtmatige daad. De onrechtmatigheid is volgens [gedaagde] hierin gelegen dat hij [gedaagde], door misbruik te maken van zijn psychisch overwicht, ertoe zou hebben gebracht om grote schulden te maken en zich niet te verzetten tegen het te gelde maken van haar bezittingen, alles puur en alleen om tegemoet te komen aan zijn geldelijke behoeftes. Daardoor heeft [gedaagde] naar haar zeggen enorme schade geleden, die zij op [eiser] wil verhalen.
Met [eiser] moet de kantonrechter echter constateren, dat door [gedaagde] onvoldoende is gesteld om tot onrechtmatigheid te kunnen besluiten. Het enkele feit dat [gedaagde] wellicht onder invloed van psychisch overwicht van [eiser] is bewogen tot (het gedogen van) buitensporige verteringen en/of uitgaven, waar zij zelf objectief bezien geen voordeel had, is daartoe immers op zichzelf onvoldoende te achten.
Daarmee is het lot van de tegenvordering bezegeld. Aan een beoordeling van de verschillende schadeposten komt de kantonrechter niet toe.
Nu partijen jarenlang hebben samengeleefd als man en vrouw ziet de kantonrechter weer aanleiding om de proceskosten te compenseren.
Beslissing
Voor wat betreft de vordering:
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.446,38 met de wettelijke rente over € 1.250 vanaf 18 april 2011 tot de dag dat alles betaald is.
Iedere partij draagt de eigen proceskosten.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Voor wat betreft de tegenvordering:
De vordering wordt afgewezen.
Iedere partij draagt de eigen proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.