ECLI:NL:RBHAA:2011:BR3291

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3488 en 11/3489
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontheffing voor het aanleggen van een steiger en ligplaats in de Amstel ter hoogte van begraafplaats Zorgvlied te Amstelveen

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 21 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Amstelveen en de gedeputeerde staten van Noord-Holland. De gemeente Amstelveen, vertegenwoordigd door het hoofd van de begraafplaats Zorgvlied, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de gedeputeerde staten die ontheffingen verleenden voor het aanleggen van een steiger en het innemen van een ligplaats voor een woonschip in de Amstel. De rechtbank oordeelt dat de gemeente Amstelveen terecht beroep heeft ingesteld, ondanks de betwisting van de verweerder dat het beroep niet correct was ingediend. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeente bevoegd was om het beroep in te stellen en dat de argumenten van de verweerder te beperkt zijn. De rechtbank concludeert dat de ontheffing voor het innemen van de ligplaats niet in strijd is met de belangen van de gemeente, en dat de bezwaren van de gemeente niet opwegen tegen de belangen van de derde partij. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 – 3488 (voorlopige voorziening)
AWB 11 – 3489 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2011
in de zaak van:
de gemeente Amstelveen,
eiseres,
tegen:
de gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder,
derde partij,
[namen],
wonende te Amstelveen,
gemachtigde: mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2010, verzonden op 8 februari 2010, heeft verweerder aan de derde partij ontheffing verleend voor het aanbrengen van een steiger en palen ter hoogte van begraafplaats Zorgvlied te Amstelveen. Voorts heeft verweerder bij afzonderlijk besluit van 4 februari 2010, verzonden op 9 februari 2010, aan de derde partij ontheffing verleend voor het innemen van een ligplaats voor een woonschip in de Amstel ter hoogte van begraafplaats Zorgvlied te Amstelveen.
Tegen deze besluiten heeft eiseres, bij afzonderlijke brieven van 22 maart 2010, ontvangen op 24 maart 2010, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 mei 2010, verzonden op 12 mei 2010, heeft verweerder het bezwaarschrift dat is gericht tegen het plaatsen van een steiger en de palen niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaarschrift dat is gericht tegen het innemen van de ligplaats gegrond verklaard, besloten de bestreden beslissing van 4 februari 2010 waarbij de ontheffing is verleend voor het innemen van de ligplaats niet te herroepen en het bestreden besluit aangevuld in die zin dat verweerder ontheffing verleent voor het innemen van een ligplaats voor een woonschip in de Amstel ter hoogte van begraafplaats Zorgvlied.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 juni 2011 beroep ingesteld. Bij brief van 21 juni 20011 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 juli 2011, alwaar namens eiseres is verschenen mr. P.H. Revermann, werkzaam voor de gemeente Amstelveen en [naam], werkzaam bij de gemeente Amstelveen. Namens verweerder is verschenen mr. M.H.J. van Riessen en M. van Loo, werkzaam bij de provincie Noord-Holland. Voorts is namens Stadsdeel-Zuid verschenen T. van Gorsel. Verder zijn verschenen [namen], bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Ingevolge artikel 6:13 Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 Awb naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
2.3 Ingevolge artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet is het college in ieder geval bevoegd te besluiten rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures namens de gemeente of het gemeentebestuur te voeren, of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
2.4 Ingevolge artikel 171, eerste lid, van de Gemeentewet vertegenwoordigt de burgemeester de gemeente in en buiten rechte.
Ingevolge artikel 171, tweede lid, van de Gemeentewet kan de burgemeester de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.
2.5 De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam], hoofd Zorgvlied, bij afzonderlijke brieven van 22 maart 2010 bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 4 februari 2010. Bij procesmachtiging van 13 april 2010, ondertekend door de burgemeester van Amstelveen, heeft de gemeente Amstelveen, zijnde de eigenaar van de begraafplaats Zorgvlied, [naam] gemachtigd om de gemeente Amstelveen te vertegenwoordigen in deze procedure. Voorts stelt de rechtbank vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen bij brief van 21 juni 2011 beroep heeft ingesteld.
2.6 Verweerder heeft betoogd dat op grond van artikel 171 van de Gemeentewet het beroepschrift namens de burgemeester van de gemeente Amstelveen ingediend had moeten worden en niet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen geen bezwaar gemaakt, zodat ingevolge artikel 6:13 Awb door het college van burgemeester en wethouders geen beroep kan worden ingesteld. Op grond van deze redenen kan eiseres volgens verweerder niet worden ontvangen in haar beroep.
2.7 De invulling die verweerder geeft aan genoemde artikelen 160 en 171 van de Gemeentewet is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te beperkt. De voorzieningenrechter volgt verweerder dan ook niet in haar betoog. Ingevolge artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentwet is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om namens de gemeente rechtsgedingen te voeren. Uit het beroepschrift en het verhandelde ter zitting bij de voorzieningenrechter blijkt genoegzaam dat is beoogd om beroep in te stellen namens de gemeente Amstelveen. De voorzieningenrechter vindt steun voor deze interpretatie in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juli 2009 (zaaknummer 200808221/1/H2, LJN BJ3374). Nu gelet op de procesmachtiging van 13 april 2010 het bezwaarschrift moet worden geacht te zijn ingediend door de gemeente en, gelet op vorenoverwogene, het beroep eveneens moet worden geacht te zijn ingediend door de gemeente, is er geen grond om artikel 6:13 Awb tegen te werpen aan eiseres.
2.8 Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van eiseres, gericht tegen de verleende ontheffing aan de derde partij voor het aanleggen van een steiger en palen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor dat oordeel acht de voorzieningenrechter het volgende redengevend. Het betreffende primaire besluit van 4 februari 2010 is op 8 februari 2010 naar eiseres verstuurd. Gelet daarop is de bezwaartermijn op 9 februari 2010 aangevangen en is op 23 maart 2010 geëindigd. De voorzieningenrechter stelt vast dat het betreffende bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn op 24 maart 2010 door verweerder is ontvangen. Nu eiseres geen concrete onderbouwing heeft gegeven voor haar standpunt dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd, dan wel anderszins is gebleken dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, heeft verweerder het bezwaarschrift op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
2.9 Het vorengaande leidt tot de conclusie dat eiseres zal worden ontvangen in haar beroep gericht tegen de door verweerder verleende ontheffing aan de derde partij voor het innemen van een ligplaats in de Amstel ter hoogte van de begraafplaats Zorgvlied.
2.10 Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2 van de Scheepvaartverkeerswet is, dan wel zijn, voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, tenzij anders is bepaald, het bevoegd gezag indien het betreft een scheepvaartweg in beheer bij een provincie: gedeputeerde staten.
2.11 De voornoemde bevoegdheid van verweerder is uitgewerkt in het Ligplaatsenbesluit van 24 oktober 1995, nr. 95-901256. daarin is bepaald dat het verboden is om in het onderhavige gedeelte van de Amstel met een woonboot ligplaats te nemen. Dit wordt ter plaatse aangegeven door een verkeersteken. Bij de ontheffingsverlening toetst verweerder aan de volgende criteria:
a. het verzekeren van een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer;
b. het in stand houden van de scheepvaartwegen;
c. het voorkomen of beperken van schade door de scheepvaart aan oevers en waterkeringen en het voorkomen van schade aan landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.
2.12 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen nautische bezwaren bestaan tegen het verlenen van de ontheffing, gezien het feit dat de breedte van het vaarwater in de Amstel ter plaatse 115 meter betreft, waardoor het innemen van de ligplaats op de betreffende plek geen afbreuk doet aan de belangen van een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet het standpunt van eiseres, te weten dat de beroepsvaart van de begrafenisstoet door de nieuwe ligplaats zal kunnen worden gehinderd bij het aanmeren waardoor stremmingen kunnen ontstaan voor de overige beroeps- en pleziervaart, voor zover dit standpunt al als een nautisch bezwaar kan worden aangemerkt, geen afbreuk aan het standpunt van verweerder, nu eiseres haar standpunt niet concreet heeft onderbouwd.
2.13 De door eiseres overig aangevoerde belangen, te weten dat de uitvaartplechtigheden in de sfeer van piëteit en discretie moeten kunnen plaatsvinden, dat eiseres bedrijfsbelangen heeft in die zin dat Zorgvlied naast begrafenisfaciliteiten ook crematiefaciliteiten wil gaan verzorgen, inhoudende dat Zorgvlied in de toekomst het vertrekpunt zal zijn voor het uitstrooien van as over de Amstel, hetgeen in ongestoorde discretie dient te gebeuren, alsmede dat de begraafplaats Zorgvlied en het daarbij behorende park een rijksmonument betreft, met als conclusie dat de nieuwe ligplaats ernstig inbreuk maakt op deze belangen, betreffen belangen die op grond van het Ligplaatsenbesluit geen rol spelen. Deze belangen vinden hun bescherming in het kader van de te maken afweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder genoegzaam gemotiveerd dat de aangevoerde belangen van eiseres niet opwegen tegen het belang van de derde partij bij het verkrijgen van de ontheffing voor het innemen van de nieuwe ligplaats. Het standpunt van eiseres dat de noodzaak ontbreekt bij het verplaatsen van de huidige ligplaats naar de nieuwe locatie, omdat er ten opzichte van de huidige locatie geen nautische bezwaren zouden bestaan, speelt bij de beoordeling van het geschil geen rol, nu de locatie van de nieuwe ligplaats slechts ter toetsing voorligt.
2.14 Gezien het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren.
2.15 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.16 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.