ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2464

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-740935-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tijdens overval op juwelier in Zaandam

Op 15 februari 2011 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De zaak betreft een overval op een juwelierszaak in Zaandam op 21 oktober 2009, waarbij de verdachte samen met een mededader een grote hoeveelheid gouden sieraden heeft gestolen. Tijdens de overval werd geweld gebruikt tegen de juwelier en andere aanwezigen, waarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp werd gebruikt en vitrines werden ingeslagen met een hamer. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen op 1 juni 2010 in Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan een reclasseringstraject. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks de ontkenning van de verdachte over zijn rol in het geweld.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een gewelddadige en brutale overval had gepleegd, wat ernstige gevolgen had voor de slachtoffers. De rechtbank besloot tot een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en legde bijzondere voorwaarden op voor de proeftijd. De rechtbank benadrukte het recidivegevaar en de noodzaak van begeleiding door de Jeugdreclassering. De uitspraak werd gedaan na een openbare terechtzitting op 1 februari 2011, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/740935-09, 13/410781-09 (tul), 23/002918-09 (tul) en 13/442922-08 (tul)
Uitspraakdatum: 15 februari 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 01 februari 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting Amsterbaken.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 21 oktober 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid (gouden) sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier [juwelier]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [sl[slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of daarbij heeft/hebben geroepen "liggen" en/of "liggen, hier" en/of
- met een (vuist)hamer, althans een hard voorwerp, vitrines heeft/hebben ingeslagen en/of
- die [slachtoffer 3] (meermalen) heeft/hebben geschopt en/of geslagen (met een (vuist)hamer en/of een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht.
feit 2:
hij op of omstreeks 01 juni 2010 te Amsterdam (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat:
- verdachte terzake zal worden veroordeeld tot vierentwintig (24) maanden jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan twaalf (12) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Jeugdreclassering William Schrikker Groep, thans in de persoon van mevrouw Esseboom, zolang die instelling dat nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat verdachte deel zal nemen aan Amsta, een cova training en/of Roadrunner;
- de op 27 november 2009 door de Kinderrechter te Amsterdam voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van achttien (18) dagen geheel ten uitvoer wordt gelegd;
- de op 29 oktober 2009 door het Gerechtshof te Amsterdam voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van negenendertig (39) dagen geheel ten uitvoer wordt gelegd;
- de op 4 februari 2009 door de Kinderrechter te Amsterdam voorwaardelijk opgelegde werkstraf, waarvan thans nog dertig (30) uren openstaan, geheel ten uitvoer wordt gelegd.
4. Bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot feit 1
Op 21 oktober 2009 wordt juwelierszaak [juwelier], gevestigd in Zaandam gemeente Zaanstad, overvallen. Omstreeks tien uur ’s ochtends komen verdachte en zijn medeverdachte donker gekleed en met bivakmutsen op de winkel binnengelopen. De medeverdachte richt vervolgens een zwartkleurig op een vuurwapen gelijkend voorwerp op juwelier [slachtoffer 2] en zegt ‘liggen’. Hierop is juwelier [slachtoffer 1] het kantoor ingelopen om de overval-knop in te drukken. Op dat moment komt de medeverdachte met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp voor het kantoor staan, richt het vuurwapen op [slachtoffer 1] en zegt tegen hem ‘liggen, hier’. Verdachte heeft op dat moment met een vuisthamer al enkele vitrines ingeslagen.
Op het rumoer binnen de juwelierszaak is inmiddels de eigenaar van de naastgelegen schoenenzaak, [sl[slachtoffer 3], afgekomen. Wanneer hij de juwelierszaak binnenkomt, ziet hij verdachte sieraden uit de ingeslagen vitrinekasten in een rugtas stoppen. [slachtoffer 3] weet verdachte te overmeesteren en vast te houden op de grond. Hierop roept verdachte zijn mededader, die [slachtoffer 3] vervolgens een trap tegen zijn linker heup geeft.en hem bedreigt met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp door dit voorwerp op die [slachtoffer 3] te richten. Hierop heeft [slachtoffer 3] verdachte losgelaten. Verdachte heft hierna zijn vuisthamer met twee handen hoog boven het hoofd en slaat daarmee [slachtoffer 3]. Hierna gaan verdachte en zijn medeverdachte door met het inladen van sieraden waarbij door verdachte nog een tweede vitrine met de vuisthamer wordt ingeslagen.
Hierna verlaten verdachte en zijn mededader de juwelierszaak. Verdachte en zijn mededader hebben uiteindelijk meerdere gouden sieraden weggenomen.
Gelet op vorenstaande redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt daarbij dat zij de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 februari 2011, dat hij geen wetenschap zou hebben gehad van de aanwezigheid van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zijn medeverdachte en dat hij dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp ook niet heeft gezien, gelet op voornoemde redengevende feiten en omstandigheden volstrekt onaannemelijk acht en als ongeloofwaardig terzijde schuift.
Dit geldt eveneens voor de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zelf geen geweld zou hebben gebruikt tegen één van de aanwezige personen in de winkel, welke verklaring in strijd is met de door de politie uitgekeken camarabeelden van de overval (proces-verbaal dossierpagina 247) waarop door de verbalisant is waargenomen dat verdachte de te hulp geschoten buurtwinkelier [slachtoffer 3] met de vuisthamer slaat.
4.2 Redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte is als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 februari 2011 afgelegd;
• het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 1 juni 2010, dossierpagina 240-onder;
• het proces-verbaal van onderzoek wapens en munitie, d.d. 27 juni 2010, dossierpagina 319-boven/midden.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1:
hij op 21 oktober 2009 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid gouden sieraden, toebehorende aan Juwelier [juwelier]", welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en daarbij hebben geroepen "liggen" en "liggen, hier" en
- met een (vuist)hamer vitrines hebben ingeslagen en
- die [slachtoffer 3] hebben geschopt en geslagen met een (vuist)hamer en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] hebben gericht.
feit 2:
hij op 01 juni 2010 te Amsterdam een wapen van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in
zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
feit 1:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport van 28 januari 2011 en de Pro Justitia rapportages van 26 januari 2011 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich samen met zijn mededader heeft schuldig gemaakt aan een brutale en gewelddadige overval op een juwelierszaak. Kennelijk uitsluitend gedreven door de zucht naar geldelijk gewin heeft verdachte met zijn mededader de juwelier en zijn medewerkers grote angst aangejaagd door met bivakmutsen op en gewapend met vuisthamer en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de juwelierszaak binnen te dringen. Nadat de juwelier de overval probeerde te voorkomen door met stoelen te gooien, hebben zij de in de zaak aanwezige personen onder bedreiging met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedwongen op de grond te gaan liggen en de vitrines ingeslagen. Op het moment dat een winkelier van een nabijgelegen winkel de juwelier te hulp schiet en verdachte overmeesterde, hebben verdachte en zijn medader hem geschopt, met een hamer geslagen en bedreigd met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Ook deze tweede poging de overval (verder) te verijdelen, heeft verdachte en zijn mededader er niet van weerhouden door te gaan met de overval. Zij zijn in koele bloede doorgegaan zonder zich ook maar iets aan te trekken van de slachtoffers om zich heen. Dit handelen van verdachte en zijn mededader duidt op verhard crimineel gedrag, wat de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
Een overval op een winkel is een bijzonder gewelddadig feit dat in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt, terwijl de slachtoffers hiervan nog geruime tijd de psychische nadelige gevolgen ondergaan. Dat dit hier ook het geval is, blijkt ook uit een latere verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 3] (dossierpagina 87). Dergelijke feiten dienen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dan ook fors bestraft te worden.
Dat bij verdachte tijdens de doorzoeking van zijn woning ook een stroomstootwapen is aangetroffen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, acht de rechtbank eveneens ernstig en zorgelijk.
De rechtbank zal er bij het bepalen van de op te leggen straf rekening mee houden dat de rol die verdachte bij de overval heeft gehad geringer is dan die van zijn mededader, die het op een vuurwapen gelijkend voorwerp gehanteerd heeft. Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank daarentegen mee dat verdachte heeft getracht zijn aandeel bij de overval te minimaliseren door wetenschap van de aanwezigheid van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zijn mededader te ontkennen alsook het geweld dat hij zelf zou hebben gebruikt. Daarbij komt dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank ter terechtzitting zich niet bereid heeft getoond om verder over de overval te verklaren, veel vragen niet wilde beantwoorden en het daarom ook moeilijk valt in te schatten in hoeverre verdachte daadwerkelijk spijt heeft van zijn handelen.
Bovendien rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij onderhavig feit heeft gepleegd terwijl hij zes dagen daarvoor nog bij het Gerechtshof te Amsterdam terecht heeft gestaan terzake van een soortgelijk feit als het onder 1. bewezenverklaarde feit, een “overval”. Van deze terechtzitting diende verdachte op het moment van deze nieuwe overval de uitspraak nog te vernemen. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van het onder 2 bewezenverklaarde feit in drie proeftijden van eerdere vonnissen van de kinderrechter te Amsterdam. Verdachte lijkt hiermee aan te geven zich totaal niets van deze veroordelingen aan te trekken.
Uit het hiervoor genoemde door de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport blijkt dat verdachte sinds 2008 frequent met de politie in aanraking is gekomen. Het recidivegevaar is met name gelegen in de beperkt cognitieve vermogens van verdachte. Verdachte overziet de gevolgen van zijn handelen niet altijd goed en zal het risico blijven lopen met antisociale jongeren om te gaan en ingezet te worden bij hun criminele activiteiten. Het gebrek aan vriendschap met pro-sociale jongeren speelt hierbij een rol. Daarnaast spelen de gebrekkige boosheidhantering en negatieve denkwijze een heel belangrijke rol in het recidivegevaar.
De Jeugdreclassering heeft een traject opgesteld bestaande uit de volgende onderdelen:
• Amsta (ambulante gezinsbegeleiding)
• Een cova training (cognitieve vaardigheidstraining)
• Roadrunner (dagbesteding)
De Jeugdreclassering is van mening dat verdachte strakke kaders nodig heeft. De ouders van verdachte worden thans niet in staat geacht deze kaders te bieden. De moeder van verdachte geeft aan open te staan voor hulpverlening, maar het moet in de praktijk blijken of moeder hier werkelijk voor open staat. Amsta biedt intensieve ambulante hulpverlening voor verdachte en zijn ouders.Vanuit Amsta is het plan dat verdachte en ouders ieder een eigen ambulante hulpverlener krijgt. Daarnaast acht de Jeugdreclassering van belang dat verdachte een cova training zal volgen en zal deelnemen aan het Roadrunnerproject.
Uit de door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog, en dr. J. Vreugdenhil, (kinder- en jeugd) psychiater, over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ernstige antisociale gedragsstoornis en intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau. De beperkte intellectuele capaciteiten zijn echter niet van dien aard dat verdachte de consequenties van zijn gedrag niet kan inzien. Verdachte heeft zowel bij de voorbereiding als de uitvoering van het delict doelgericht gehandeld. In zijn houding over het delict komt verdachte heel instrumenteel en zeker niet impulsief over. Verdachte weet ‘hoe het hoort’, maar liet zich daar in de jacht naar eigen gewin niet door weerhouden. De gedragsstoornis kenmerkt zich door een verstoord ontwikkelde gewetensfunctie. Hierdoor ervaart verdachte weinig schuld- en spijtgevoelens jegens zijn slachtoffers, maar er gaat geen dwingende invloed uit van deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op zijn gedrag. Hij calculeert de risico’s en neemt een beslissing. Verdachte moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het ten laste gelegde in te kunnen zien en hij moet ook in staat worden geacht, ondanks de geconstateerde psychische problematiek, om dienovereenkomstig bovengenoemd inzicht zijn wil in vrijheid te kunnen bepalen. Verdachte wordt derhalve volledig toerekeningsvatbaar geacht. De harde en berekende manier waarop verdachte het delict heeft uitgevoerd en de berekenende manier waarop verdachte vervolgens met de informatie over zijn daderschap is omgegaan , wijzen op een volwassen manier van handelen. Verdachte maakt een verharde en criminele indruk. Naar het oordeel van de psycholoog en psychiater kan vanuit dat perspectief dan ook gedacht worden aan toepassing van het strafrecht voor volwassenen.
De kans op recidive is hoog. Voor de verdere ontwikkeling van verdachte lijkt het wenselijk om hem opnieuw een opleiding en beroepsperspectief aan te bieden. Om recidive te voorkomen wordt aanbevolen om verdachte nog lange tijd na detentie nauwlettend te laten volgen door de reclassering en daaraan voorwaarden te verbinden.
Met betrekking tot de vraag of het jeugdstrafrecht dan wel het strafrecht voor volwassenen moet worden toegepast, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het delict nog geen zeventien jaar oud. Bij de ten behoeve van een eerdere terechtzitting in deze zaak over verdachte opgemaakte persoonlijkheidsonderzoeken is ook niet van omstandigheden gebleken op grond waarvan toepassing van het strafrecht voor volwassenen overwogen kon worden. Hoewel de deskundigen – mede als gevolg van de veranderde, grotendeels bekennende procespositie van verdachte en zijn houding ten aanzien van het delict – thans wel omstandigheden zien op grond waarvan het strafrecht voor volwassenen overwogen kan worden en de rechtbank het gedrag en de houding van verdachte bijzonder zorgelijk acht, zal de rechtbank niet overgaan tot toepassing van het strafrecht voor volwassenen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het delict en de gebrekkige ontwikkeling en laag intellectuele capaciteiten van verdachte en acht deze aspecten doorslaggevend.
Wel rechtvaardigen de ernst van de feiten, het gedrag en de houding van verdachte, de oplegging van een forse “jeugdstraf” in de vorm van jeugddetentie, ook in onvoorwaardelijke vorm. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan de wens van verdachte en het pleidooi van zijn raadsman om verdachte zo snel mogelijk vrij te laten komen om zijn leven weer verder op te pakken.
De rechtbank zal daarentegen wel bepalen dat een (groot) gedeelte van de op te leggen jeugddetentie vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de Jeugdreclassering gedurende de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Dit voorwaardelijk gedeelte is van lange duur en acht de rechtbank noodzakelijk gelet op de ernst van de feiten en de langdurige behandeling die deskundigen en de Jeugdreclassering noodzakelijk achten om het verhoogde gevaar op recidive te kunnen inperken.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de voorwaarde van het verplichte reclasseringscontact eveneens inhoudt dat verdachte zal meewerken aan Amsta, de cova training en Roadrunner, zoals door de Jeugdreclassering is geadviseerd. Ook indien deze instelling een andere training of behandeling noodzakelijk acht, dient verdachte hieraan mee te werken.
Aan de Jeugdreclassering, in dit geval de William Schrikker Groep, zal opdracht worden gegeven om verdachte bij het naleven van de bijzondere voorwaarden, hulp en steun te verlenen.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/410781-09
Bij vonnis van 27 november 2009 in de zaak met parketnummer 13/410781-09 heeft de Kinderrechter te Amsterdam verdachte terzake van – kort gezegd – mishandeling van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening veroordeeld tot – onder meer – achttien (18) dagen voorwaardelijke jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis – meer in het bijzonder de bewezenverklaring terzake feit 2 – blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal de rechtbank, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke jeugddetentie gelasten.
9. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 23/002918-09
Bij arrest van 29 oktober 2009 in de zaak met parketnummer 23/002918-09 heeft het Gerechtshof te Amsterdam verdachte terzake van – kort gezegd – gekwalificeerde diefstal veroordeeld tot – onder meer – negenendertig (39) dagen voorwaardelijke jeugddetentie. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis – meer in het bijzonder de bewezenverklaring ter zake feit 2 – blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal de rechtbank, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke jeugddetentie gelasten.
10. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/442922-08
Bij vonnis van 4 februari 2009 in de zaak met parketnummer 13/442922-08 heeft de Kinderrechter te Amsterdam verdachte ter zake van – kort gezegd – bedreiging veroordeeld tot – onder meer – een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van vijftig (50) uren. Van deze straf is een gedeelte groot twintig (20) uren bij vonnis van de Kinderrechter te Amsterdam, d.d. 27 november 2009, al ten uitvoer gelegd, zodat thans nog dertig (30) uren resteren. Ten aanzien van deze voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal de rechtbank, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke werkstraf gelasten.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 van het Wetboek van Strafrecht
26, 55 Wet wapens en munitie
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot TWAALF (12) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
– verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
– verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Jeugdreclassering William Schrikker Groep, thans in de persoon van mevrouw Esseboom, zolang die instelling dat nodig acht, ook indien zulks inhoudt dat verdachte deel zal nemen aan Amsta, een cova training, het project Roadrunner en/of andere training/behandeling welke de Jeugdreclassering noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht verdachte bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van
ACHTTIEN (18) DAGEN, opgelegd bij vonnis van de Kinderrechter te Amsterdam d.d. 27 november 2009 in de zaak met parketnummer 13/410781-09.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van NEGENENDERTIG (39) DAGEN, opgelegd bij vonnis van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 29 oktober 2009 in de zaak met parketnummer 23/002918-09.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van DERTIG (30) UREN, opgelegd bij vonnis van de Kinderrechter te Amsterdam d.d. 4 februari 2009 in de zaak met parketnummer 13/442922-08.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. A. Eichperger en mr. J.H. Crijns, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Kikkert,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2011.