ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2450

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4350
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende (nood)opvang voor gezin met gezondheidsklachten in hotelkamer

In deze zaak gaat het om een gezin dat op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) opvang heeft aangevraagd vanwege dreigende dakloosheid. De gemeente Haarlem heeft deze aanvraag afgewezen, waarna het gezin bezwaar heeft gemaakt en een voorlopige voorziening heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboden noodopvang in een hotelkamer met vloerbedekking niet adequaat was, gezien de gezondheidsklachten van het jongste kind. De rechtbank oordeelt dat de gemeente per 28 juli 2010 niet langer verplicht was om noodopvang te bieden, omdat er vanaf 26 juli 2010 adequate opvang beschikbaar was in een asielzoekerscentrum. De rechtbank vernietigt het besluit van de gemeente dat de noodopvang in het hotel adequaat was en verklaart het beroep van het gezin gegrond. Tevens wordt de gemeente veroordeeld in de proceskosten van het gezin. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de gemeente onder de Wmo en de bescherming van de rechten van gezinnen met kinderen, vooral in situaties van gezondheidsrisico's.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 – 4350 WMO
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2011
in de zaak van:
[eiseres], eiseres
[eiser], eiser
alsmede hun minderjarige kinderen
wonende te [woonplaats],
tezamen te noemen eisers,
gemachtigde: mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2010 heeft verweerder de aanvraag van eisers om opvang op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) van 7 april 2010, afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 1 juni 2010 bezwaar gemaakt. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 14 juni 2010 (kenmerk AWB 10-2701 WMO) heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard en besloten het bestreden besluit te handhaven, onder wijziging van de motivering.
Tevens heeft verweerder de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht de hiervoor vermelde voorlopige voorziening op te heffen, althans te wijzigen.
Bij uitspraak van 7 september 2010 (kenmerk AWB 10-4250 WMO) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening toegewezen.
Tegen het besluit van 20 augustus 2010 hebben eisers bij brief van 26 augustus 2010 het onderhavige beroep ingesteld. Tevens is gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 7 september 2010 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (kenmerk AWB 10-4351), is het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers afgewezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 mei 2010, alwaar eisers werden vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers. Verweerder werd vertegenwoordigd door K. Roos en A. Baro.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, eiseres en hun minderjarige dochter [naam], geboren op [geboortedatum],verblijven vanaf 11 juni 2005 in Nederland. Eisers hebben allen de Surinaamse nationaliteit. Aanvankelijk had eiseres als verblijfdoel hier te gaan studeren, maar dat is niet gerealiseerd. Op [geboortedatum] is eiseres bevallen van [naam]. [naam] is te vroeg geboren en heeft in verband hiermee gezondheidsproblemen. Bij beschikking van 12 februari 2010 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst desgevraagd aan eiseres en [naam] tot en met 12 augustus 2010 uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Aan eiser en [naam] is bij besluit van 21 juli 2007 ook uitstel van vertrek verleend. Nadien is dit uitstel van vertrek voor allen verlengd. Hierdoor hebben eisers rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder j, van de Vw.
2.2 Op 7 april 2010 hebben eisers bij verweerder een aanvraag ingediend om opvang in verband met dreigende dakloosheid. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. In de voorlopige voorziening van 14 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter verweerder opgedragen eisers als gezin toe te laten tot de maatschappelijke opvang tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder opgedragen te onderzoeken of eisers in aanmerking komen voor verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva). Ter uitvoering van deze uitspraak heeft verweerder op 14 juni 2010 aan eisers een vierpersoonskamer ter beschikking gesteld in het Van der Valkhotel in Haarlem, alwaar eisers op 17 juni 2010 hun intrek hebben genomen. Zij ontvingen daarbij leefgeld van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA).
2.3 Aan eisers is vervolgens door het COA woonruimte aangeboden in het Asielzoekerscentrum (Azc) in [plaatsnaam], welke woonruimte eisers aanvankelijk hebben afgewezen, omdat deze huisvesting volgens eisers niet geschikt is gelet op de gezondheidsklachten van [naam].
2.4 Verweerder heeft het bezwaar van eisers gegrond verklaard, voor zover op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ten onrechte geen opvang is geboden. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat het bestreden besluit wordt gehandhaafd.
2.5 Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2010 is de eerder getroffen voorlopige voorziening opgeheven, in die zin dat deze voorziening wordt opgeheven met ingang van de zevende dag na de datum waarop het COA daadwerkelijk aan eisers woonruimte in het Azc [plaatsnaam] beschikbaar heeft gesteld. Bij besluit van 14 september 2010 heeft het COA opvang aangeboden aan eisers in het Azc [plaatsnaam] en op 21 september 2011 hebben eisers dit aanbod geaccepteerd. Vanaf die datum verblijven eisers in het Azc [plaatsnaam] en heeft verweerder de door hem geboden (nood)opvang beëindigd.
2.6 In beroep is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Verweerder dient op grond van de Wmo opvang te bieden aan dakloze gezinnen, tenzij sprake is van een adequate voorliggende voorziening. De verblijfstatus mag gelet op artikel 8 EVRM hieraan niet in de weg staan, zo blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 april 2010 (LJN: BM0956). De aangeboden opvang in het van der Valkhotel was niet adequaat, omdat eisers aldaar werden gehuisvest in een kamer met vloerbedekking. Vanwege de longproblemen van [naam], was deze kamer niet geschikt. Eisers hebben hun intrek moeten nemen in een andere kamer met houten vloerbedekking, maar verweerder heeft geweigerd de meerkosten hiervan te betalen. Voorts is de aangeboden opvang in het Azc [plaatsnaam] evenmin adequaat, gelet op de belangen van de kinderen. Immers, in verband met de gezondheidsklachten van [naam] is het Azc ongeschikt, terwijl uit advies van de opvoedpoli blijkt dat het Azc ook voor [naam] niet geschikt is. Nu er geen adequate voorliggende voorziening beschikbaar is, dient verweerder opvang aan het gezin te verstrekken op grond van de Wmo. De opvang dient te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in het rapport van de longverpleegkundige van 25 augustus 2010 en dient in overeenstemming te zijn met het advies van de opvoedpoli van 21 juni 2010. Eisers hebben schade geleden door onrechtmatig handelen van verweerder. Nu sprake is van een onrechtmatig besluit en schending van artikel 8 EVRM is duidelijk dat schade is geleden en hoeft het verzoek om vergoeding hiervan niet nader te worden onderbouwd. Verwezen wordt naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 12 januari 2010 (LJN BL0984) en de CRvB van 8 juni 2010 (LJN 8044).
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Ter zitting is allereerst naar voren gekomen dat eisers thans niet meer bestrijden dat de opvang in het Azc [plaatsnaam] geschikte opvang voor hen is.
2.8 Voorts bestrijdt verweerder niet dat verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM gehouden was om naar aanleiding van de onderhavige aanvraag en tot het moment dat eisers op grond van een voorliggende voorziening adequate opvang is aangeboden, (nood)opvang te bieden aan eisers.
2.9 In geschil is slechts nog of de noodopvang zoals deze is geboden door verweerder in het Van der Valkhotel in Haarlem, in een kamer met vloerbedekking, adequate opvang was en tot welke datum verweerder gehouden was (nood)opvang te bieden.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat de (nood)opvang geboden in het hotel in een kamer met vloerbedekking voor [naam] - en daaruit voortvloeiend ook voor de overige gezinsleden - niet adequaat was. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.11 Ter onderbouwing van hun standpunt dat de hen op 14 juni 2010 door verweerder ter beschikking gestelde vierpersoonskamer voor [naam] geen geschikte kamer is, hebben eisers een rapport en een verklaring van 25 augustus 2010 overgelegd opgesteld door J. van der Wiel, astma/COPD-verpleegkundige. Het rapport is mede ondertekend door kinderartsen M.L.C.S. Sonnaville en A.A.M.W. van Kempen. Uit het rapport blijkt dat [naam] vanaf haar geboorte chronische luchtwegproblemen heeft als gevolg van haar vroeggeboorte en dat zij zeer vatbaar is voor virusinfecties. In aansluiting op die bevindingen heeft mevrouw Van der Wiel verklaard dat het belangrijk is voor [naam] om niet te verblijven in een kamer met vaste vloerbedekking, zoals zij tot begin augustus 2010 in het Van der Valk Hotel heeft gedaan. Vaste vloerbedekking bevat veel stof wat zeer prikkelend werkt op de luchtwegen, de ontstekingsverschijnselen in de kleine luchtwegen breiden dan uit, wat kan ontaarden in een longontsteking. Dit kan zorgen voor levensbedreigende situaties, aldus Van der Wiel. Ingeval van de pneunomie, waarvan volgens Van der Wiel bij [naam] begin augustus 2010 sprake was, was het voor [naam] noodzakelijk om acuut te verhuizen naar een kamer met houten vloer. Het standpunt van verweerder ter zitting, dat de door eisers overgelegde medische gegevens geen grond bieden voor het oordeel dat de geboden opvang niet deugdelijk was, kan gelet op het hiervoor aangehaalde niet worden gevolgd. Verweerder heeft tegenover de hier aangehaalde rapporten geen andersluidend medisch advies gesteld.
2.12 Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb voor zover in dat besluit ligt besloten het standpunt van verweerder dat de door hem per 14 juni 2010 aan eisers op grond van artikel 8 EVRM ter beschikking gestelde (nood)opvang in de vierpersoonskamer met vaste vloerbedekking in het Hotel van der Valk in Haarlem adequate opvang is.
2.13 Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding verklaard dat dit verzoek in deze procedure niet langer wordt gehandhaafd. De rechtbank zal dienaangaande dan ook geen beslissing nemen. Wel zijn eisers, zo heeft hun gemachtigde verklaard, voornemens in verband met het niet verlenen van adequate opvang een zelfstandig schadebesluit aan verweerder te vragen, zoals eisers, naar ter zitting is gebleken, reeds eerder hebben gedaan. Dat verzoek is toen door verweerder afgewezen.
2.14 In verband met het voornemen van eisers om een zelfstandig schadebesluit te vragen aan verweerder, ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag tot welke datum verweerder gehouden was (nood)opvang te bieden.
2.15 Uit de gedingstukken horende bij de voorlopige voorziening met kenmerknummer AWB 10-4250, blijkt dat per 26 juli 2010 huisvesting in het Azc [plaatsnaam] is aangeboden, welke huisvesting eisers hebben geweigerd. Op 22 juli 2010 heeft een vertegenwoordiger van verweerder deze ruimte geïnspecteerd. Op 23 juli 2010 hebben eisers de woning kunnen bekijken en vragen kunnen stellen over de mogelijkheden. Het ging om een flatwoning, waar eisers twee slaapkamers tot hun beschikking zouden hebben en een (gedeelde) woonkamer. Alle ruimtes, voor zover niet betegeld, waren uitgerust met een linoleum vloerbedekking, terwijl alle ruimtes ook gelucht konden worden. Ook heeft de gemachtigde van eisers schriftelijk vragen gesteld over de woning, welke door het COA op 26 juli 2010 zijn beantwoord. Eisers waren tot 26 juli 2010 in de gelegenheid om deze woning te accepteren en waren op die datum voldoende geïnformeerd over het aanbod. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op 26 juli 2010 adequate opvang aan eisers is geboden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder per 28 juli 2010 (2 dagen na 26 juli 2010 respijt in verband met verhuizing) niet langer gehouden was noodopvang te bieden. Vanaf die datum was voor eisers immers adequate opvang beschikbaar uit hoofde van een voorliggende, wettelijke, voorziening.
2.16 Ten overvloede merkt de rechtbank nog op, dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat voor zover hij aan eisers langer opvang heeft verleend dan hij op grond van het vorenstaande had hoeven doen, de daarmee voor verweerder gemoeide kosten niet van eisers zullen worden teruggevorderd.
2.17 Nu verweerder niet met terugwerkende kracht adequate opvang kan bieden in een (hotel)kamer zonder vloerbedekking bestaat er aanleiding voor de rechtbank om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
2.18 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 20 augustus 2010 voor zover in dat besluit ligt besloten het standpunt van verweerder dat de door hem per 14 juni 2010 aan eisers op grond van artikel 8 EVRM ter beschikking gestelde (nood)opvang in de vierpersoonskamer in het Hotel van der Valk in Haarlem adequate opvang is;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,- te betalen aan eisers;
3.5 gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 41,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter van de meervoudige kamer, en mrs. J.F. Miedema en A.T.B. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van E. van Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2011.
De griffier is verhinderd te tekenen
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.