De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Ter zitting is allereerst naar voren gekomen dat eisers thans niet meer bestrijden dat de opvang in het Azc [plaatsnaam] geschikte opvang voor hen is.
2.8 Voorts bestrijdt verweerder niet dat verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM gehouden was om naar aanleiding van de onderhavige aanvraag en tot het moment dat eisers op grond van een voorliggende voorziening adequate opvang is aangeboden, (nood)opvang te bieden aan eisers.
2.9 In geschil is slechts nog of de noodopvang zoals deze is geboden door verweerder in het Van der Valkhotel in Haarlem, in een kamer met vloerbedekking, adequate opvang was en tot welke datum verweerder gehouden was (nood)opvang te bieden.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat de (nood)opvang geboden in het hotel in een kamer met vloerbedekking voor [naam] - en daaruit voortvloeiend ook voor de overige gezinsleden - niet adequaat was. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.11 Ter onderbouwing van hun standpunt dat de hen op 14 juni 2010 door verweerder ter beschikking gestelde vierpersoonskamer voor [naam] geen geschikte kamer is, hebben eisers een rapport en een verklaring van 25 augustus 2010 overgelegd opgesteld door J. van der Wiel, astma/COPD-verpleegkundige. Het rapport is mede ondertekend door kinderartsen M.L.C.S. Sonnaville en A.A.M.W. van Kempen. Uit het rapport blijkt dat [naam] vanaf haar geboorte chronische luchtwegproblemen heeft als gevolg van haar vroeggeboorte en dat zij zeer vatbaar is voor virusinfecties. In aansluiting op die bevindingen heeft mevrouw Van der Wiel verklaard dat het belangrijk is voor [naam] om niet te verblijven in een kamer met vaste vloerbedekking, zoals zij tot begin augustus 2010 in het Van der Valk Hotel heeft gedaan. Vaste vloerbedekking bevat veel stof wat zeer prikkelend werkt op de luchtwegen, de ontstekingsverschijnselen in de kleine luchtwegen breiden dan uit, wat kan ontaarden in een longontsteking. Dit kan zorgen voor levensbedreigende situaties, aldus Van der Wiel. Ingeval van de pneunomie, waarvan volgens Van der Wiel bij [naam] begin augustus 2010 sprake was, was het voor [naam] noodzakelijk om acuut te verhuizen naar een kamer met houten vloer. Het standpunt van verweerder ter zitting, dat de door eisers overgelegde medische gegevens geen grond bieden voor het oordeel dat de geboden opvang niet deugdelijk was, kan gelet op het hiervoor aangehaalde niet worden gevolgd. Verweerder heeft tegenover de hier aangehaalde rapporten geen andersluidend medisch advies gesteld.
2.12 Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb voor zover in dat besluit ligt besloten het standpunt van verweerder dat de door hem per 14 juni 2010 aan eisers op grond van artikel 8 EVRM ter beschikking gestelde (nood)opvang in de vierpersoonskamer met vaste vloerbedekking in het Hotel van der Valk in Haarlem adequate opvang is.
2.13 Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding verklaard dat dit verzoek in deze procedure niet langer wordt gehandhaafd. De rechtbank zal dienaangaande dan ook geen beslissing nemen. Wel zijn eisers, zo heeft hun gemachtigde verklaard, voornemens in verband met het niet verlenen van adequate opvang een zelfstandig schadebesluit aan verweerder te vragen, zoals eisers, naar ter zitting is gebleken, reeds eerder hebben gedaan. Dat verzoek is toen door verweerder afgewezen.
2.14 In verband met het voornemen van eisers om een zelfstandig schadebesluit te vragen aan verweerder, ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag tot welke datum verweerder gehouden was (nood)opvang te bieden.
2.15 Uit de gedingstukken horende bij de voorlopige voorziening met kenmerknummer AWB 10-4250, blijkt dat per 26 juli 2010 huisvesting in het Azc [plaatsnaam] is aangeboden, welke huisvesting eisers hebben geweigerd. Op 22 juli 2010 heeft een vertegenwoordiger van verweerder deze ruimte geïnspecteerd. Op 23 juli 2010 hebben eisers de woning kunnen bekijken en vragen kunnen stellen over de mogelijkheden. Het ging om een flatwoning, waar eisers twee slaapkamers tot hun beschikking zouden hebben en een (gedeelde) woonkamer. Alle ruimtes, voor zover niet betegeld, waren uitgerust met een linoleum vloerbedekking, terwijl alle ruimtes ook gelucht konden worden. Ook heeft de gemachtigde van eisers schriftelijk vragen gesteld over de woning, welke door het COA op 26 juli 2010 zijn beantwoord. Eisers waren tot 26 juli 2010 in de gelegenheid om deze woning te accepteren en waren op die datum voldoende geïnformeerd over het aanbod. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op 26 juli 2010 adequate opvang aan eisers is geboden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder per 28 juli 2010 (2 dagen na 26 juli 2010 respijt in verband met verhuizing) niet langer gehouden was noodopvang te bieden. Vanaf die datum was voor eisers immers adequate opvang beschikbaar uit hoofde van een voorliggende, wettelijke, voorziening.
2.16 Ten overvloede merkt de rechtbank nog op, dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat voor zover hij aan eisers langer opvang heeft verleend dan hij op grond van het vorenstaande had hoeven doen, de daarmee voor verweerder gemoeide kosten niet van eisers zullen worden teruggevorderd.
2.17 Nu verweerder niet met terugwerkende kracht adequate opvang kan bieden in een (hotel)kamer zonder vloerbedekking bestaat er aanleiding voor de rechtbank om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit geheel in stand te laten.
2.18 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 20 augustus 2010 voor zover in dat besluit ligt besloten het standpunt van verweerder dat de door hem per 14 juni 2010 aan eisers op grond van artikel 8 EVRM ter beschikking gestelde (nood)opvang in de vierpersoonskamer in het Hotel van der Valk in Haarlem adequate opvang is;
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,- te betalen aan eisers;
3.5 gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 41,- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter van de meervoudige kamer, en mrs. J.F. Miedema en A.T.B. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van E. van Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2011.