ECLI:NL:RBHAA:2011:BR2447

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5201
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op basis van rechtmatig verblijf en voorliggende voorzieningen

In deze zaak hebben eisers, een gezin met de Surinaamse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, omdat eisers geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden op basis van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers vanaf 11 juni 2005 in Nederland verblijven, maar dat hun verblijfstitel niet voldeed aan de eisen voor bijstandsverlening. Eiseres had aanvankelijk als verblijfdoel studeren, maar dit is niet gerealiseerd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, maar dit voldeed niet aan de voorwaarden voor bijstandsverlening onder de WWB. De rechtbank oordeelde dat de eisers zich konden wenden tot het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) voor bijstandsverlening, aangezien zij geen recht op bijstand hadden op basis van de WWB. De rechtbank concludeerde dat de Rva-voorziening, die beschikbaar was voor asielzoekers, toereikend was en dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering van een voorschot van € 125,- af te zien. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 – 5201 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2011
in de zaak van:
[eiseres], eiseres,
[eiser], eiser,
alsmede hun minderjarige kinderen
tezamen te noemen eisers
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. E.C. Cerezo - Weijsenveld, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft verweerder de aanvraag van eisers om een (gezins)uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen. Tevens is een bedrag van € 125,- aan verstrekt voorschot teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 juni 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 oktober 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 mei 2011, alwaar eisers werden vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. R. de Vos.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, eiseres en hun minderjarige dochter [naam], geboren op [geboortedatum], verblijven vanaf 11 juni 2005 in Nederland. Eisers hebben allen de Surinaamse nationaliteit. Aanvankelijk had eiseres als verblijfdoel hier te gaan studeren, maar dat is uiteindelijk niet gerealiseerd. Op [datum] is eiseres bevallen van dochter [naam]. [naam] is te vroeg geboren en heeft gezondheidsproblemen. Bij besluit van 12 februari 2010 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) desgevraagd in verband met de gezondheidstoestand van [naam], aan haar en eiseres uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) geldig tot 12 augustus 2010. Bij beschikking van 21 juli 2010 is ook uitstel van vertrek verleend aan eiser en de [naam]. Nadien is dit uitstel van vertrek voor allen verlengd. Hierdoor hebben eiseres en [naam] vanaf 12 februari 2010 en eiser en [naam] vanaf 21 juli 2010 rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder j, van de Vw.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van 7 juni 2010 om een bijstandsuitkering afgewezen, omdat eisers geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben op basis van een verblijfsvergunning, zodat zij op grond van de WWB niet in aanmerking komen voor bijstand. In bezwaar is dit standpunt gehandhaafd. Daar is aan toegevoegd dat zij in verband met het uitstel van vertrek op grond van artikel 64, zich kunnen wenden tot het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) om aanspraak te maken op de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva). Er bestaat voorts geen dringende reden om van de terugvordering van € 125,- af te zien.
2.3 Eisers hebben zich in beroep – zakelijk weergegeven – op het volgende standpunt gesteld. In geschil is allereerst de datum van de aanvraag. Eiseres heeft zich op 22 februari 2010 gewend tot verweerder om een bijstandsuitkering aan te vragen. Zij kreeg formulieren mee om in te vullen, welke zij op 1 juni 2010 aan verweerder retour heeft gezonden. Ter onderbouwing is in beroep een kopie aanvraagformulier WWB meegezonden, gedagtekend op 25 februari 2010. Als aanvraagdatum moet datum melding, te weten 22 februari 2010 worden aangehouden volgens eisers. Vanaf die datum heeft het gezin bijstand nodig. De Rva is geen voorliggende voorziening voor het hele gezin, omdat slechts leefgeld werd verstrekt voor moeder en [naam]. Op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dan wel op grond van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) bestaat wel recht op een bijstandsuitkering.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 In geval van afwijzing van de aanvraag om een bijstandsuitkering loopt de beoordelingsperiode van verweerder op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van datum aanvraag tot aan de datum van het primaire besluit, in dit geval 21 juni 2010.
2.5 In artikel 11, eerste lid, WWB is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege. In het tweede lid is bepaald dat met de Nederlander bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vw. In het derde lid van artikel 11 WWB is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander kunnen worden gelijkgesteld:
a. ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of
b. indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l van de Vw, rechtmatig verblijf in Nederland hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen.
2.6 Vast staat dat aan eisers met ingang van respectievelijk 12 februari 2010 (eiseres en [naam]) en 21 juli 2010 (eiser en [naam]) uitstel van vertrek is verleend op basis van artikel 64 Vw. Daargelaten of eiseres de aanvraag om een bijstandsuitkering eerder dan 7 juni 2010 heeft ingediend, eisers waren op en voor die datum niet in het bezit van een verblijfsrechtelijke titel op grond waarvan zij vallen onder een categorie van vreemdelingen die voor de toepassing van de WWB met een Nederlander worden gelijkgesteld. Eisers hadden daarnaast evenmin rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, a t/m e, g,h of l, Vw 2000. Verweerder heeft dan ook op juiste gronden de aanvraag om een uitkering op grond van de WWB afgewezen.
2.7 Ten aanzien van het standpunt van eisers dat op grond van diverse internationale bepalingen een zorgplicht bestaat voor verweerder ten aanzien van eisers, of in ieder geval hun kinderen, om hen te voorzien van bijstand overweegt de rechtbank als volgt.
2.8 Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan verweerder aan een persoon die geen recht heeft op bijstand, gelet op alle omstandigheden , in afwijking van paragraaf 2.2, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. In het tweede lid is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op andere vreemdelingen dan die bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB.
2.9 In de uitspraak van 24 januari 2006 van de CRvB (LJN: AV0197) heeft de Raad
– samengevat – geoordeeld dat een bijstandverlenend orgaan, gelet op het bepaalde in het IVRK aan een rechtmatig in Nederland verblijvend doch niet tot Nederland toegelaten minderjarig kind, zoals [naam], bijstand kan verlenen indien zich zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WWB voordoen. Artikel 16, tweede lid, van de WWB moet dan wegens strijd met het IVRK buiten toepassing worden gelaten. Van zeer dringende redenen is sprake als de ouders van het kind niet de middelen hebben om in de meest elementaire levensbehoeften van het kind te voorzien.
2.10 In artikel 15 van de WWB is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
2.11 In artikel 2, eerste lid, van de Rva is bepaald dat deze regeling uitsluitend betrekking heeft op een asielzoeker en de daarmee gelijkgestelde categorieën, als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van deze regeling, die niet beschikt over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand.
2.12 In artikel 3, eerste lid, van de Rva is bepaald dat het orgaan zorgdraagt voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dan hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Met het orgaan wordt bedoeld: het COA. In het derde lid, aanhef en onder f, Rva is bepaald dat met de in het tweede lid bedoelde categorieën asielzoekers wordt gelijkgesteld de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 Vw 2000 achterwege blijft.
2.13 Voor vreemdelingen zoals eisers, die geen verblijfsvergunning hebben, maar op grond van artikel 64 Vw 2000 uitstel van vertrek hebben gekregen dient het COA op grond van artikel 9, eerste lid, van de Rva te voorzien – voor zover hier relevant – in de volgende verstrekkingen:
- onderdak;
- een wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding,
en andere persoonlijke uitgaven;
- de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een daartoe te treffen ziektekostenregeling;
- betaling van buitengewone kosten.
2.14 Op grond van deze wetgeving konden eisers zich dan ook per 12 februari 2010 wenden tot het COA voor het verkrijgen van – onder meer – een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. Eisers hebben dit (uiteindelijk) ook gedaan.
2.15 De rechtbank is van oordeel dat de Rva-voorziening wordt geacht toereikend en passend te zijn. Niet is aangetoond of gebleken dat dit niet zo is en dat verweerder op grond van internationale wetgeving gehouden zou zijn (aanvullende) bijstand te verlenen.
2.16 Voor zover eisers stellen dat de Rva-verstrekkingen niet voldoende waren, omdat deze in eerste instantie alleen voor eiseres en [naam] werden verleend, overweegt de rechtbank dat dit het gevolg is van het feit dat in eerste instantie verzuimd is voor eiser en [naam] uitstel van vertrek aan te vragen, zodat het COA op 12 februari 2010 destijds niet ook al mede ten behoeve van hen leefgeld heeft verstrekt. De gevolgen van dit handelen of nalaten dienen voor rekening en risico van eisers zelf te blijven en kunnen niet op verweerder worden afgewend.
2.17 Gesteld noch gebleken is van dringende redenen om van terugvordering van het verleende voorschot van € 125,- af te zien.
2.18 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter van de meervoudige kamer, en mrs. J.F. Miedema en A.T.B. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van E. van Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2011.
De griffier is verhinderd te tekenen
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.