3.4 Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist danwel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
3.5 In het beleid van verweerder, neergelegd in het document Eigen Beleid afdeling Burgerzaken van 15 augustus 2003, is in paragraaf 1.1 over verhuizing onder meer opgenomen dat indien voor een kind aangifte van adreswijziging naar de andere ouder wordt gedaan, de ouder vanwaar het kind vertrekt schriftelijk toestemming voor de verhuizing dient te geven.
3.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld terecht gevolg te hebben gegeven aan de aangifte van de moeder van [naam] op 2 maart 2006, omdat, zeker in de situatie van een zogeheten co-ouderschap, het primair de verantwoordelijkheid van beide ouders is om een keuze te maken waar het minderjarige kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en op welk adres hij dientengevolge moet worden ingeschreven in de gba. Het is ook de eigen verantwoordelijkheid van de ouders om hierover niet nagekomen afspraken eventueel in rechte af te dwingen. Het is niet aan verweerder om bij gebreke van een rechterlijke uitspraak over de hoofdverblijfplaats geschillen op dit punt te beslechten. Gelet hierop is het verzoek om correctie afgewezen. Dat om onduidelijke redenen niet de eigen beleidsregel is gevolgd door eiser niet op de hoogte te stellen van de aangifte door de moeder en niet te bezien of beide ouders instemden met de aangifte, kan, hoewel onzorgvuldig, aan dit oordeel niet af doen, aldus verweerder, nu op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van de Wet GBA beide ouders, ongeacht de gezagsverdeling, bevoegd c.q. verplicht zijn tot het doen van een aangifte tot adreswijziging.
3.7 Eiser kan zich niet verenigen met dit besluit en meent dat de inschrijving van [naam] in de gba bij haar moeder over de periode 2 maart 2006 tot 22 juni 2007 dient te worden gecorrigeerd. Daartoe heeft eiser aangevoerd, onder verwijzing naar artikel 82 van de Wet GBA, dat verweerder de aangifte door de moeder in strijd met wettelijke voorschriften en met het eigen door verweerder gevoerde beleid heeft verwerkt, omdat eiser geen schriftelijke toestemming voor de inschrijving van [naam] bij haar moeder heeft gegeven. De moeder van [naam] was weliswaar bevoegd tot aangifte van adreswijziging, maar zonder de instemming van eiser mocht verweerder de wijziging van de inschrijving in de gba niet tot stand brengen. Dat volgt volgens eiser niet alleen uit het eigen beleid van verweerder, maar ook uit de bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het gezamenlijk gezag en bewind van ouders over minderjarige kinderen.
3.8 Gelet op hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht, stelt de rechtbank voorop dat eiser aan zijn standpunt dat verweerder de inschrijving van [naam] in de gba dient te corrigeren uitsluitend baseert op de grondslag, zoals genoemd in artikel 83 van de Wet GBA, dat de gegevens in de gba in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Eiser betoogt derhalve niet dat de inschrijving van [naam] dient te worden gecorrigeerd op de grondslag, als genoemd in artikel 83 van de Wet GBA, dat de gegevens, dat wil zeggen de inschrijving op het adres van de moeder van [naam], feitelijk onjuist waren.
3.9 Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder heeft erkend dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij ten onrechte niet heeft gehandeld conform haar eigen beleidsregel, door eiser niet te informeren over de aangifte van de moeder van [naam] tot wijziging van de inschrijving van [naam] in de gba van het adres van haar vader naar het adres van haar moeder. In geschil is of deze handelwijze van verweerder, in strijd met haar beleid, leidt tot de conclusie dat verweerder de inschrijving van [naam] in de gba over de periode van 2 maart 2006 tot 22 juni 2007 had dienen te corrigeren, zoals door eiser verzocht.
3.10 De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Op grond van artikel 73 van de Wet GBA rust op beide ouders de verplichting om aangifte te doen van wijziging van het woonadres van de minderjarige. Daaruit vloeit voort dat ook elk van beide ouders de bevoegdheid heeft aangifte te doen van wijziging van het woonadres van de minderjarige. In de Wet GBA is niet bepaald dat de gemeente de inschrijving van een aangifte tot adreswijziging van een minderjarige door een ouder dient te weigeren, indien de andere ouder met die inschrijving niet instemt. Uit het bepaalde in paragraaf 1.1 van de beleidsregels van de Afdeling Burgerzaken van verweerder, waarin is geregeld dat de ouder vanwaar het kind vertrekt schriftelijk toestemming voor de verhuizing dient te geven, volgt dat evenmin, reeds omdat geen wettelijke grondslag bestaat in die situatie een inschrijving te weigeren.
3.11 In de wettelijke bepaling over het gezamenlijk gezag en bewind van ouders over minderjarige kinderen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is die grondslag evenmin gelegen. Op grond van artikel 1:251, tweede lid, BW hadden eiser en zijn ex-echtgenote weliswaar het gezamenlijk gezag over [naam], en leidt eiser daaruit terecht af dat beide ouders dienden in te stemmen met de wijziging van het woonadres van [naam] in de gba, maar anders dan eiser betoogt is daarin geen grond gelegen voor de conclusie dat de gemeente niet mocht overgaan tot inschrijving van de adreswijziging van [naam] zonder instemming van eiser. Artikel 1:251 BW regelt de verhouding tussen de beide ouders en het minderjarige kind, en op grond daarvan was de ex-echtgenote van eiser gehouden om eiser om instemming te vragen, maar deze bepaling heeft geen werking ten opzichte van derden, zoals in dit geval verweerder. Eiser heeft zich voorts beroepen op artikel 1:253i BW waarin is bepaald dat ook een ouder alleen bevoegd is het minderjarige kind in burgerlijke handelingen te vertegenwoordigen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken. Een aangifte tot adreswijziging in de gba is evenwel geen burgerlijke handeling in de civielrechtelijke betekenis, maar een bestuursrechtelijke verplichting op grond van de Wet GBA. Artikel 1:253i BW mist derhalve in het onderhavige geval toepassing.
3.12 Uit het voorgaande volgt dat geen wettelijke grondslag bestaat op grond waarvan verweerder gehouden was de inschrijving van de aangifte van adreswijziging door de moeder van [naam] te weigeren op de enkele grond dat verweerder geen instemming heeft gevraagd aan eiser. Daarin is derhalve geen grond gelegen voor de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de inschrijving van [naam] in de gba over de periode hier van belang, te wijzigen.
3.13 Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, zou een weigering van eiser om met de adreswijziging van [naam] in de gba in te stemmen ertoe hebben geleid dat verweerder nader onderzoek zou hebben verricht naar de juistheid van de aangifte door de moeder. Hetgeen in het voorgaande is overwogen doet er derhalve niet aan af dat niettemin grond zou bestaan tot wijziging van de inschrijving van [naam], indien verweerder zou hebben gehandeld conform haar beleid door eiser te vragen of hij instemde met de adreswijziging van [naam], en vervolgens de weigering van eiser daarmee in te stemmen en het daaropvolgende onderzoek door verweerder tot de conclusie zouden hebben geleid dat verweerder de inschrijving van de adreswijziging van [naam] had moeten weigeren omdat het woonadres van de moeder niet het woonadres van [naam] was als bedoeld in de Wet GBA.
3.14 Zoals eiser bij herhaling heeft betoogd, dient op grond van de beschikking van de rechtbank van 29 augustus 2006 (aangehaald onder 2.2) er vanuit gegaan te worden dat [naam] in de periode van 2 maart 2006 tot 22 juni 2007 evenveel nachten op het adres van haar moeder als op het adres van eiser verbleef. Er kan derhalve niet worden geconcludeerd dat ten tijde van de aangifte tot adreswijziging [naam] gedurende een half jaar naar redelijke verwachting de meeste malen, of gedurende drie maanden tenminste twee derden van de tijd, zou overnachten op het adres van eiser, als bedoeld in artikel 1 van de Wet GBA. Daarom kon niet uitsluitend het adres van eiser als woonadres van [naam] worden aangemerkt. Dat [naam] naar redelijke verwachting meer tijd op het adres van eiser zou overnachten dan op het adres van haar moeder is niet gebleken. Op grond van de Wet GBA kon derhalve zowel het adres van haar moeder als het adres van eiser aangemerkt worden als het woonadres van [naam] en bestond daarom geen grond voor verweerder de inschrijving van [naam] op het adres van haar moeder te weigeren omdat het niet haar woonadres was.