2. Overwegingen
2.1 Eiser, geboren te Marokko in 1937, is in 1966 naar Nederland verhuisd en heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
2.2 Eisers eerste vrouw is op 4 oktober 2008 overleden. Uit zijn eerste huwelijk heeft eiser vier meerderjarige zonen en twee meerderjarige dochters. De zonen wonen, samen met hun partners en kinderen, in Nederland. Dochter [naam 1] is meervoudig gehandicapt en wordt ondersteund door Stichting Odion. In het ondersteuningsplan van Odion staat eiser als contactpersoon geregistreerd. Dochter [naam 2] woont samen met haar drie kinderen en haar zus [naam 1] in de woning gelegen aan de [adres] (verder: de woning).
2.3 Uit de overgelegde kopiehuurovereenkomst volgt dat eiser de woning met ingang van 1 maart 1990 huurt. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat eiser op 1 april 2010 van zijn Nederlandse ABN AMRO-rekening de maandelijkse huursom van € 549,44 aan Parteon heeft betaald. Ook betaalt eiser als huurder gemeentelijke belastingen, waterschapsheffing en energiekosten.
2.4 Eiser ontvangt een Nederlands pensioen van Unilever. Daarnaast krijgt hij een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet. In Nederland is eiser tegen ziektekosten verzekerd bij Zilveren Kruis Achmea.
2.5 In 2003 heeft eiser in Marokko een islamitisch huwelijk gesloten met zijn tweede vrouw. Uit dit huwelijk heeft eiser twee in Marokko wonende minderjarige kinderen. Eiser onderhoudt die kinderen en heeft in dat verband op 16 november 2005 kinderbijslag aangevraagd.
2.6 Eiser heeft - voor zover hier van belang - van 29 december 2006 tot 6 april 2007, van 18 juli 2007 tot 11 november 2007, van 16 december 2007 tot 3 februari 2008, van 14 februari 2008 tot 30 maart 2008, van 4 mei 2008 tot 4 november 2008, van 30 november 2008 tot 6 maart 2009, van 19 april 2009 tot 18 oktober 2009, van 19 december 2009 tot 6 april 2010 en van 21 april 2010 tot 6 oktober 2010 in Marokko verbleven.
2.7 Bij het bestreden besluit heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van het derde kwartaal van 2010 kinderbijslag te verstrekken. Deze weigering strekt zich uit over het derde en vierde kwartaal van 2010. Aan deze weigering heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geen recht meer op kinderbijslag had, omdat geconcludeerd werd dat eiser niet meer in Nederland woonde. Hiertoe heeft verweerder - voor zover hier van belang - aangevoerd dat eiser de laatste drie jaar het merendeel van zijn tijd in Marokko had verbleven en dat daarmee het middelpunt van eisers maatschappelijk leven in Marokko was komen te liggen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Op grond van artikel 7 en 11, eerste lid, van de AKW heeft alleen degene die op de eerste dag van het kalenderkwartaal verzekerd is in de zin van de AKW recht op kinderbijslag (over dat betreffende kwartaal). Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is iemand verzekerd wanneer hij als ingezetene kan worden aangemerkt. Uit artikel 2 van AKW volgt dat een ingezetene diegene is die in Nederland woont. Waar iemand woont, wordt ingevolge artikel 3, eerste lid, van de AKW beoordeeld naar de omstandigheden.
2.9 In zijn arrest van 21 januari 2011 (LJN: BP1466) heeft de Hoge Raad uitgesproken dat de wetgever met het woonplaatsbegrip in de volksverzekeringswetten heeft beoogd aan te sluiten bij het fiscale woonplaatsbegrip. De vraag waar iemand woont dient te worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Daarnaast heeft de Hoge Raad erop gewezen dat uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt, dat de wetgever geen bijzondere betekenis wilde toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.
2.10 De rechtbank ziet zich in dit geschil allereerst voor de vraag gesteld of tussen eiser en Nederland op 1 juli en 1 oktober 2010 een duurzame band van persoonlijke aard bestond. Volgens eiser moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Eiser erkent weliswaar de in 2.6 genoemde periodes in Marokko te zijn geweest, maar stelt zich op het standpunt dat zijn afwezigheid geen afbreuk doet aan de duurzaamheid van zijn band met Nederland. Hierbij verwijst eiser naar de onder 2.1 tot en met 2.5 genoemde, onveranderde omstandigheden. Ter zitting voert eiser bovendien aan dat hij ook vanuit Marokko toezicht op zijn gehandicapte dochter houdt en dat hij veel contact onderhoudt met zijn overige familie in Nederland. Hij voert voorts aan dat de huur van de woning geheel voor zijn rekening komt en dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland altijd in die woning verblijft. Aldus eiser staat de woning permanent tot zijn beschikking en heeft hij een eigen slaapkamer.
2.11 In reactie daarop stelt verweerder dat eiser de laatste jaren zoveel tijd in Marokko heeft doorgebracht, dat alleen al daarom op de relevante peildata geen sprake was van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland.
2.12 Gelet op het vorenstaande en met name op hetgeen in 2.1 tot en met 2.5 is vastgesteld, overweegt de rechtbank dat vaststaat dat eiser van 1966 meerdere bindingen van persoonlijke aard met Nederland heeft opgebouwd. Op de relevante peildata was naar het oordeel van de rechtbank van een duurzame band van persoonlijke aard evenwel geen sprake (meer). Bij de totstandkoming van dat oordeel heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat uit 2.6 volgt dat eiser in de jaren 2007, 2008 en 2009 gemiddeld hooguit drie en een halve maand per jaar in Nederland kan zijn geweest en dat hij in 2010, berekend tot en met 1 oktober van dat jaar, slechts 15 dagen niet in Marokko heeft doorgebracht. Hoewel voor het aannemen van een duurzame band niet is vereist dat iemand permanent in Nederland verblijft, concludeert de rechtbank op grond van het voorgaande dat eisers verblijf in Nederland de laatste jaren structureel zodanig beperkt in duur is geweest, dat er op 1 juli en 1 oktober 2010 geen duurzame band tussen eiser en Nederland bestond.
Eisers ter zitting ingenomen standpunt dat hij in de periode na 6 oktober 2010 wel veelvuldig in Nederland is geweest, kan hem in dit geschil niet baten, aangezien die periode na de peildatum van 1 oktober 2010 is gelegen.
Het hiervoor overwogene brengt mee dat verweerder eiser op goede gronden niet als ingezetene van Nederland heeft aangemerkt. Wel wordt opgemerkt dat verweerder eisers ingezetenschap in het besluit van 12 januari 2011 aan de hand van een verkeerde maatstaf heeft getoetst. De rechtbank zal daar geen gevolgen aan verbinden. Immers, de door verweerder in het bestreden besluit gegeven motivering dat eiser het merendeel van zijn tijd in Marokko heeft doorgebracht, kan gelet op het voorgaande ook onder toepassing van de thans te hanteren maatstaf de conclusie dragen dat eiser op de relevante peildata geen ingezetene was.
2.13 Tot slot merkt de rechtbank op dat eiser weliswaar een Nederlands pensioen ontvangt, maar dat dit niet betekent dat hij ter zake van in Nederlandse dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW. Ook als niet-ingezetene is eiser derhalve door verweerder op goede gronden niet als AKW-verzekerde aangemerkt.
2.14 Het voorgaande strekt tot de conclusie dat eiser op 1 juli en 1 oktober 2010 niet meer verzekerd was overeenkomstig de bepalingen van de AKW. Verweerder heeft zodoende terecht vastgesteld dat eiser over het derde en vierde kwartaal van 2010 geen recht op kinderbijslag had.
2.15 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.