RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700635-10
Uitspraakdatum: 30 juni 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juni 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1935 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd:
feit 1:
hij op of omstreeks 13 september 2010 te [plaatsnaam 1 en naam gemeente], opzettelijk brand heeft gesticht in een pand (gelegen op de [nummer]e etage van een flat, gelegen aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (op meerdere plekken in het pand) een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (was)benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat pand en/of de inboedel van dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand en/of de inboedel van dat pand en/of de belendende panden en/of de inboedel van de belendende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de belendende panden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
feit 2:
hij op of omstreeks 13 september 2010 te [p[plaatsnaam 2]2 en naam gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een revolver/vuurwapen die [slachtoffer 1] in diens arm/schouder heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
hij op of omstreeks 13 september 2010 te [plaatsnaam 1 en naam gemeente], en/of in [plaatsnaam 2] en/of elders in Nederland ter voorbereiding van het misdrijf moord (te plegen op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]), opzettelijk een revolver en/of 40 patronen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
feit 4:
hij op of omstreeks 13 september 2010 te [plaatsnaam 1 en naam gemeente], ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in het pand van [naam pand] (gelegen aan de [adres]), met dat opzet lucifers en/of een brandende prop papier, in elk geval (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (lampen)olie en/of (was)benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen in dat pand te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 3 een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 1
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2010 (dossierpagina's 30-31);
* Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2010 (dossierpagina's 67-69);
* Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2010 (dossierpagina's 102-109.
Feit 3
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2010 (dossierpagina's 174-179);
* het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van technisch onderzoek wapens en munitie d.d. 3 november 2010 (dossierpagina's 227-330).
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten last gelegde op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 13 september 2010 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van poging tot moord danwel doodslag.2 Verdachte heeft zich op 13 september 2010 omstreeks 11:00 gemeld bij de receptie van het hoofdkantoor van woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] in [plaatsnaam 2]. Bij binnenkomst zou verdachte - ondanks het opgeven van een valse naam bij de balie - zijn herkend door enkele medewerkers.3 Eerder die ochtend was een signalement van verdachte afgegeven en verspreid aan de medewerkers van [naam woningbouwvereniging], aangezien er die ochtend brand was ontstaan in de woning van verdachte, terwijl die ochtend juist een begin was gemaakt met de onvrijwillige ontruiming van zijn woning en er reden was te vermoeden dat verdachte die brand zelf had veroorzaakt.4 Verdachte vroeg aan de baliemedewerkster of hij met mevrouw [slachtoffer 4] van de afdeling huurincasso mocht spreken. De medewerkster heeft vervolgens aan verdachte gevraagd of hij even in de wachtruimte plaats wilde nemen.5 Ondertussen heeft zij enkele collega's geïnformeerd dat een persoon zich had aangemeld die voldeed aan het eerder bekend gemaakte signalement van [naam verdachte] en dat deze persoon, verdachte dus, in de wachtruimte aanwezig was waarna een van deze collega's de politie heeft ingeschakeld. [slachtoffer 1] is naar beneden gelopen en stelde zich verdekt op in afwachting van de komst van de politie. Toen die meteen daarna arriveerde en de verbalisanten in gesprek kwamen met verdachte, liep [slachtoffer 1] op verdachte toe en gaf hem te kennen dat hij verdachte herkende, en dat zij elkaar eerder hadden gezien en gesproken. Op dat moment draaide verdachte zich van een van de agenten af en zag [slachtoffer 1] hoe verdachte een revolver op hem richtte. Vrijwel direct hierna ging een schot af en is [slachtoffer 1] in zijn linkerbovenarm en schouder geraakt.6
Hoewel verdachte niet betwist dat [slachtoffer 1] in zijn schouder is geraakt door een schot uit de revolver die verdachte bij zich had, heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat poging tot moord niet bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft in de eerste plaats niet met opzet gehandeld, omdat hij als doel had alleen zichzelf neer te schieten in het hoofdkantoor van woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging], getuige ook zijn afscheidsbrief aan zijn vriendin en zijn kaartje voor een enkele busreis van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2]. De revolver zou per ongeluk zijn afgegaan op het moment dat verdachte door de politie werd overmeesterd. In de tweede plaats is er bij verdachte geen sprake geweest van kalm beraad en rustig overleg, gezien zijn psychische gesteldheid en de wanhoop die hij voelde nadat hij een week eerder door de rechter in het ongelijk was gesteld inzake een jarenlang huurconflict met [naam woningbouwvereniging].
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
Met betrekking tot het opzet
De raadsman heeft ter zitting gesteld dat verdachte alleen zichzelf van het leven heeft willen beroven en dat de revolver in de worsteling met de politie per ongeluk is afgegaan. De rechtbank stelt evenwel vast dat verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie meerdere malen heeft verklaard dat het zijn plan was om naar het hoofdkantoor van [naam woningbouwvereniging] te gaan om daar een aantal door hem zelfs met naam genoemde mensen neer te schieten, en eerst daarna zichzelf van het leven te beroven.7 Verdachte is bovendien aangehouden met een geladen revolver met daarin drie patronen, een leren riem met daarin negen patronen, terwijl hij in zijn tas ook nog een doosje met tweeëntwintig patronen had.8 De verklaringen van verdachte bij de politie en mede gelet op de grote hoeveelheid munitie die verdachte bij zich droeg, duiden er naar het oordeel van de rechtbank niet op dat verdachte slechts het plan had zichzelf van het leven te beroven. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt bovendien dat het schot van verdachte niet is afgegaan op het moment dat hij door de politie werd overmeesterd, maar dat verdachte, op het moment dat [slachtoffer 1] hem aansprak en aangaf hem te herkennen, een revolver uit zijn zak haalde en deze direct op [slachtoffer 1] richtte.9 Pas nà het schot is verdachte - na hevig verzet - door de politie overmeesterd.10 Het verweer dat de revolver in de worsteling per ongeluk is afgegaan gaat dan ook evenmin op.
Verdachte is derhalve met een geladen revolver naar het hoofdkantoor van [naam woningbouwvereniging] gegaan met het oogmerk om daarmee bepaalde mensen van [naam woningbouwvereniging] dood te schieten. Dit als straf omdat zij hem - naar zijn zeggen - in de jaren ervoor dermate getreiterd hadden dat zij hem tot wanhoop hadden gedreven. 11 Op het moment dat [slachtoffer 1] tegen verdachte zei hem te herkennen, heeft verdachte met het doel om [slachtoffer 1] van het leven te beroven zijn revolver gepakt, deze op hem gericht en de trekker overgehaald. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat bij verdachte inderdaad sprake is geweest van opzet.
Met betrekking tot de voorbedachte raad
Voor bewezenverklaring van poging tot moord is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat daarvan in dit geval sprake is geweest leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte naar zijn zeggen eerst een half uur buiten in de straat van [naam woningbouwvereniging] heeft gewacht alvorens zich te melden bij de receptie.12 Daarna is hij in alle kalmte binnengelopen en heeft hij zich bewust aangemeld onder een valse naam, omdat hij anders bang was dat de door hem gezochte personen niet zouden komen, waarna hij rustig in de wachtruimte heeft gezeten tot een medewerker van [naam woningbouwvereniging] hem te woord zou staan.13
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Op 13 september 2010 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van poging tot brandstichting in het [naam pand] gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam 1 en naam gemeente]. Toen hij op 13 september 2010 omstreeks 7:30 uur het kantoor betrad, rook hij in de buurt van de bezoekersruimte een brandlucht. Tevens hing er een geur van aanstekervloeistof. Toen [slachtoffer 2] de opvangbak van de brievenbus opende, rook hij dat de brandlucht sterker werd en trof hij een aantal zwartgeblakerde, deels verbrande enveloppen aan. Op de rand van de gleuf van de brievenbus lagen drie lucifers met zwart verbrande kopjes. [slachtoffer 2] had toen een vermoeden dat verdachte achter de poging tot brandstichting zat, aangezien verdachte al geruime tijd in conflict leefde met [slachtoffer 2] en diens woning die ochtend zou worden ontruimd door een medewerker van [slachtoffer 2].14 Naar aanleiding van de aangifte hebben verbalisanten later op de dag een onderzoek ingesteld in het kantoor van [naam kantoor]. Naast de brandlucht, de geur van aanstekervloeistof, de deels verbrande enveloppen en de verbrandde lucifers, troffen verbalisanten ook een gedeeltelijk zwartgeblakerde vel keukenpapier aan in de opvangbak van de brievenbus. Daarna hebben verbalisanten een aantal enveloppen samen met de twee vellen keukenpapier veiliggesteld en opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut voor nader onderzoek om te achterhalen welke brandbare stof is gebruikt tijdens dit incident. Op een vel keukenpapier werden twee vloeistofvlekken aangetroffen. Het NFI heeft nadien vastgesteld dat de brandbare vloeistof, gevonden op de enveloppen en het keukenpapier, wasbenzine betrof.15 Op 15 september 2010 hebben verbalisanten de auto van verdachte doorzocht, waar zij in de kofferbak onder meer twee rollen keukenpapier aantroffen.16 Een rol keukenpapier uit de auto van verdachte is op 15 oktober 2010 door een medeweker van de forensische opsporing vergeleken met een in de brievenbus van [naam kantoor] aangetroffen vel keukenpapier. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat het vel keukenpapier qua formaat, materiaalsoort en uiterlijke verschijningsvorm overeenkwam met het papier op de keukenrol Op de rol keukenpapier zijn twee vlekken aangetroffen die qua kleur, vorm, diameter en afstand ten opzichte van elkaar overeenkomen met de vlekken op het losse vel keukenpapier. Dit is ook zichtbaar op de foto's die in de bijlage van het proces-verbaal van bevindingen zijn toegevoegd. Deze vlekken zijn vermoedelijk ontstaan doordat het keukenpapier in aanraking is gekomen met een vloeistof. Het is aannemelijk dat deze vloeistof is doorgelekt op de onderliggende lagen keukenpapier, op het moment dat de rol nog opgerold was en daar nagenoeg dezelfde vlekken heeft achtergelaten17. De conclusie van het onderzoek luidt dat het zeer waarschijnlijk te achten is dat het vel losse keukenpapier, gevonden in de opvangbak van de brievenbus van [naam kantoor], afkomstig is van de rol keukenpapier, gevonden in de kofferbak van de auto van verdachte.18 Verdachte heeft verklaard, dat hij zondag (12 september 2010) benzine heeft gekocht en dat hij maandag 13 september 2010 van zijn auto gebruik heeft gemaakt.19
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bovengenoemde feit heeft begaan.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1
hij op 13 september 2010 te [plaatsnaam 1 en naam gemeente], opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen op de [nummer]e etage van een flat, gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk op meerdere plekken in het pand een brandende aansteker in aanraking gebracht met benzine, ten gevolge waarvan dat pand en de inboedel van dat pand gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand en de inboedel van dat pand en de belendende panden en de inboedel van de belendende panden, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te duchten was;
Feit 2
hij op 13 september 2010 te [plaatsnaam 2 en naam gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een revolver die [slachtoffer 1] in diens arm/schouder heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op 13 september 2010 te [plaatsnaam 1 en naam gemeente], en in [plaatsnaam 2] ter voorbereiding van het misdrijf moord te plegen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], opzettelijk een revolver en 40 patronen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
Feit 4
hij op 13 september 2010 te [plaatsnaam 1 en naam gemeente], ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in het pand van [naam pand] (gelegen aan de [adres]), met dat opzet lucifers en/of een brandende prop papier in aanraking heeft gebracht met wasbenzine, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen in dat pand te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is
aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2: poging tot moord;
feit 3: voorbereiding van moord, meermalen gepleegd;
feit 4: poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
6. Strafbaarheid van verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte primair aangevoerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig ontoerekingsvatbaar was, en om die reden zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Zowel de psycholoog als de psychiater adviseren in hun uitgebreid gemotiveerde rapportages verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Een beroep op volledige ontoerekenbaarheid zoals door de raadsman gedaan, vindt derhalve geen steun in de conclusies van de rapportages van de deskundigen. Overigens ziet de rechtbank in hetgeen de raadsman ter zitting daarover heeft aangevoerd geen aanleiding de door beide deskundigen getrokken conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid niet over te nemen.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte betoogd dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten sprake was van psychische overmacht. Verdachte zou hebben gehandeld onder een wezenlijke en buitennormale druk. De in het psychologische rapport onderschreven depressiviteit en kwetsbare persoonlijkheid van verdachte, in combinatie met de oplopende stress veroorzaakt door het langlopende conflict met [naam woningbouwvereniging] zou ertoe hebben geleid dat verdachte de drang om de ten laste gelegde feiten te begaan, niet kon weerstaan.
De rechtbank verwerpt beide verweren en overweegt daartoe het volgende. Om een beroep op psychische overmacht te kunnen doen slagen moet er sprake zijn van een psychische drang, veroorzaakt door een van buiten de verdachte komende dwang. Deze psychische drang moet van zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de verdachte daardoor is aangetast en dat de verdachte de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Hierbij spelen ook de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. Uit het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan, dat verdachtes huurwoning zou worden ontruimd, omdat hij - nota bene bewust - achterstand had opgelopen in het betalen van de huur. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke maatregel psychische spanning oplevert voor betrokkenen, welke spanning in dit geval extra is opgelopen tengevolge van het langlopende huurconflict tussen verdachte en [naam woningbouwvereniging]. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte niet zodanig onder druk is gesteld dat hij geen andere middelen heeft gehad om zijn problemen op te lossen dan door de strafbare feiten te plegen, zoals hij heeft gedaan. Immers had verdachte toen hij niet in het gelijk is gesteld door de geschillencommissie van [naam woningbouwvereniging], noch door de rechter, kunnen besluiten om alsnog de achterstallige huur te betalen, waartoe hij naar eigen zeggen wel in staat was. Deze op hem uitgeoefende van buitenkomende dwang was bovendien geenszins van zo'n aard, dat deze de buitenproportionele acties van verdachte konden rechtvaardigen.
Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 13 september 2010 rond 9:15 uur in de ochtend zijn flat in brand gestoken. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, nu door zijn handelingen niet alleen een groot gedeelte van het flatgebouw is beschadigd maar bovendien in de omliggende woningen rond dat tijdstip mensen aanwezig waren voor wie levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank rekent het verdachte sterk aan dat hij, ondanks dat hij moet hebben geweten dat er personen in de andere woningen in het flatgebouw aanwezig waren, er toch voor heeft gekozen om in zijn woning brand te stichten. Daarnaast heeft verdachte geprobeerd om in de vroege uren van diezelfde ochtend brand te stichten in het kantoor van [naam kantoor]. Door deze handeling ontstond een gevaar voor het pand en de goederen die zich daarin bevonden. Delicten als het onderhavige behoren tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Nadat hij zijn woning in brand had gestoken is verdachte, uit woede die is ontstaan vanwege een langlopend conflict met woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging], gewapend met een doorgeladen revolver naar het hoofdkantoor van [naam woningbouwvereniging] vertrokken, met het voornemen om meerdere mensen dood te schieten en heeft hij aldaar een werknemer in diens linkerschouder geschoten. Deze gewelddadige handelingen, die door verdachte vooraf waren gepland, zijn als bijzonder buitensporig aan te merken en hadden veel ernstiger gevolgen kunnen hebben, zoals de dood van de slachtoffers. Het is niet aan verdachte te danken dat deze gevolgen zich niet hebben verwezenlijkt. Dergelijk gewelddadig optreden versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, en maakt een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van hen die daarvan slachtoffer worden. Verdachte heeft aan één slachtoffer ernstig letsel toegebracht, dat zowel fysieke als psychische gevolgen heeft. Blijkens de letselbeschrijving laat de verwonding van de huid een blijvend litteken achter. Ook ondervinden het slachtoffer en zijn gezin dagelijks nog veel onrust, zorg en angst als gevolg van het incident.
Verdachte dient ook zeer te worden verweten dat hij bij de personen die door hem zijn genoemd als personen waarop hij het gemunt heeft grote gevoelens van onrust en angst teweeg heeft gebracht, die nog steeds aanwezig zijn.
De rechtbank heeft zich ook laten leiden door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de volgende rapportages is gebleken:
- het pro justitia (gedrags)neurologisch onderzoek, opgesteld door prof. dr. C. Jonker op 26 januari 2011;
- het pro justitia psychologisch onderzoek, opgesteld door E. Stam op 2 februari 2011;
- het pro justitia psychiatrisch onderzoek, opgesteld door I. Maksimovic op 9 februari 2011;
- het door A. Pierot en A.M. Bruist namens de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 21 februari 2011.
Uit het (gedrags)neurologisch onderzoek van prof. dr. Jonker is gebleken dat er bij verdachte sprake is van een hersenorganisch lijden in de zin van een vasculaire MCI (mild cognitive impairment) gekenmerkt door inprentingproblemen en executieve functiestoornissen. Dit leidt ertoe dat verdachte, waar hij in het verleden complexe problemen kon oplossen, ten tijde van de gepleegde feiten niet in staat was om de consequenties van zijn handelen te overzien. Daardoor was hij niet in staat om zijn handelen te toetsen aan een adequaat referentiekader van normen en waarden. Ook was hij, door gebrek aan mentale flexibiliteit, niet in staat een eenmaal ingezet gedragspatroon te onderbreken. Het hersenorganisch lijden heeft derhalve geleid tot inperking van de keuzevrijheid van verdachte.
Dit wordt onderschreven door psycholoog E. Stam en psychiater I. Maksimovic. Stam concludeert in haar onderzoek dat verdachte, naast de mild cognitive impairment (MCI), in de dagen voorafgaand aan het plegen van de ten laste gelegde feiten leed aan een tweede ziekelijke stoornis, te weten een depressieve stoornis. Hierdoor ontstond er geen gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, maar was er wel sprake van een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. Maksimovic heeft eveneens vastgesteld dat verdachte, naast de mild cognitive impairment (MCI), tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten leed onder een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens in de zin van een depressieve stoornis, eenmalig, ernstig, zonder psychotische kenmerken. Er was bij verdachte, op het moment dat hij de keuze had gemaakt om de gepleegde feiten uit te voeren, geen sprake van een psychiatrische stoornis waardoor hij niet in staat zou zijn om deze beslissing niet te nemen of om daarvan af te zien, maar wel van enige hersenbeschadiging waardoor hij in enige mate verminderd in staat was om alternatieve keuzes te nemen. Volgens beide deskundigen heeft het mild cognitive impairment (MCI) van verdachte geleid tot starheid en inflexibiliteit in zijn denken en handelen, hetgeen werd versterkt door zijn depressiviteit. Om deze reden adviseren zij beiden om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De Reclassering Nederland stelt dat bij verdachte problemen in zijn denkpatronen, gedrag en vaardigheden aanwezig zijn. Verdachte kan moeilijk met oplossingsalternatieven komen en heeft een gebrekkig probleembesef, waardoor hij moeite heeft zijn aandeel in het geheel te zien. Ook neemt hij nauwelijks verantwoordelijkheid over zijn eigen gedrag.
De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, neemt bovengenoemde adviezen over en maakt deze tot de hare. De aard, ernst en de omvang van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, de gevolgen die er voor de slachtoffers zijn geweest en nog zijn en de risico's waaraan anderen zijn blootgesteld, rechtvaardigen op zich dat een gevangenisstraf van zeer lange duur zou worden opgelegd. Nu de rechtbank evenwel ook van oordeel is dat deze strafbare feiten verdachte sterk verminderd moeten worden toegerekend, ziet de rechtbank aanleiding om ten voordele van verdachte een lagere straf op te legen die bovendien ook lager is dan de eis van de officier van justitie. Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met zijn gevorderde leeftijd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft tegen verdachte een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 475, - wegens materiële schade en € 3.000, - wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden met vermeerdering met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 13 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- vervanging kostuum: € 299,50
- vervanging overhemd: € 149, -
- taxikosten na behandeling letsel: € 16,40
- vervoer en parkeerkosten naar ziekenhuis: € 5, -
- treinkosten i.v.m. bezoek politie: € 5,60
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 13 september 2010.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het psychische leed dat het slachtoffer heeft geleden ook rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit en - gelet op de onderbouwing daarvan en het verhandelde ter terechtzitting - tot een bedrag van € 3.000, - redelijk en billijk voorkomt. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 13 september 2010.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4. 3 bewezen verklaarde feit 2 is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 475, - voor de materiële schade en € 3.000, - voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 46, 57, 157, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden materiële en immateriële schade tot een totaalbedrag van € 3.475, - te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [nummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.475, -, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 44 dagen hechtenis;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn en mr. J.G. Tielenius Kruythoff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T.C. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2011.
Mr. J.G. Tielenius Kruythoff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 13 september 2010 (dossierpagina's 252-256).
3 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2010 (dossierpagina's 174-179).
4 Het proces-verbaal van verhoor getuige M. Mulder d.d. 13 september 2010 (dossierpagina's 246-247).
5 Het proces-verbaal van verhoor getuige R. Rijnhart d.d. 13 september 2010 (dossierpagina 243).
6 Het proces-verbaal van aangifte van M. Meijrink d.d. 13 september 2010 (dossierpagina's 252-256).
7 Het proces-verbaal van verhoor verdachte bij in verzekeringstelling, d.d. 13 september 2010 (dossierpagina 277), het proces-verbaal van eerste verhoor van verdachte d.d. 13 september 2010 (dossierpagina 290) en het proces-verbaal van tweede verhoor van verdachte d.d. 14 september 2010 (dossierpagina 298).
8 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2010 (dossierpagina 174).
9 Het proces-verbaal van aangifte Rob Meijrink d.d. 13 september 2010 (dossierpagina 255)
10 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2011 (dossierpagina 153).
11 Proces-verbaal van het 5e verhoor van verdachte d.d. 3 november 2010 (dossierpagina 363 en 365).
12 Proces-verbaal van het eerste verhoor van verdachte d.d. 13 september 2010 (dossierpagina 291).
13 Het proces-verbaal van getuige R. Rijnhart (baliemedewerker [naam woningbouwvereniging]), d.d. 13 september 2010 (dossierpagina 243) en het proces-verbaal van getuige M. Mulder (baliemedewerker [naam woningbouwvereniging]), d.d. 13 september 2010 (dossierpagina 246).
14 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], d.d. 13 september 2010 (dossierpagina's 35-37).
15 door ing. L.J.C. Peschier opgestelde deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut met NFI zaaknummer 2010.09.24.007, d.d. 14 oktober 2010.
16 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2010 (dossierpagina's 396-397).
17 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2010 (dossierpagina's 383-385).
18 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2010 (dossierpagina's 401-404).
19 Het proces-verbaal van 1e verhoor van verdachte d.d. 13 september 2010 (dossierpagina 290).
??
Parketnummer: 15/700635-10
Inzake: H. J. SWART blad 12