ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ9131

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
153324 - HA ZA 09-62
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitimaire massa en waardering vennootschapsvermogen

In deze zaak, die op 18 mei 2011 door de Rechtbank Haarlem werd behandeld, ging het om een erfrechtelijk geschil tussen eisers en gedaagden over de berekening van de legitimaire massa van de nalatenschap van de erflater. De eisers, bestaande uit drie personen wonende in Zwaag, Avenhorn en Broek op Langedijk, stelden dat de waarde van het vennootschapsvermogen dat aan twee zoons was gelegateerd, aanzienlijk lager was dan de waarde waarvoor dit was gelegateerd. Dit leidde tot de vraag of het verschil tussen de door de erflater voorgestane inbreng en de waarde die voor de vaststelling van de legitimaire massa in aanmerking moest worden genomen, als een gift moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het vennootschapsvermogen voor de door de erflater voorgestane waarde in de berekening van de legitimaire massa moest worden betrokken, met inachtneming van een meerwaardeclausule.

De procedure omvatte een deskundigenbericht dat de agrarische waarde van het vennootschapsvermogen berekende. De deskundigen concludeerden dat de agrarische waarde van het vennootschapsaandeel aanzienlijk lager was dan de waarde volgens het vennootschapscontract. De rechtbank volgde de bevindingen van de deskundigen en oordeelde dat de legaten voor wat betreft het vennootschapsvermogen voor de door de erflater voorgestane waarden in de berekening van de legitimaire massa moesten worden betrokken. De rechtbank verwierp het standpunt van eisers dat gedaagden door de legaten in het testament van de vader waren bevoordeeld.

Daarnaast werd er een discussie gevoerd over de waardering van de onroerende zaken en de pachtvorderingen. De rechtbank oordeelde dat de agrarische waarde van de onroerende zaken moest worden vastgesteld op basis van de agrarische waarde, en niet op de economische waarde. De gedaagden werden toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat de pachtvorderingen uit 2004 waren verjaard. Het vonnis werd uitgesproken door de rechters M.A.C. Hofman, K.I. de Jong en W.S.J. Thijs.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 153324 / HA ZA 09-62
Vonnis van 18 mei 2011
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te Zwaag,
2. [eiser 2],
wonende te Avenhorn,
3. [eiseres 3],
wonende te Broek op Langedijk,
eisers,
advocaat mr. H.P. Abma te Purmerend,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Westbeemster, gemeente Beemster,
2. [gedaagde 2],
wonende te Noordbeemster, gemeente Beemster,
gedaagden,
advocaat mr. D. van der Pol te Hoorn
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 april 2010
- het op 18 november 2010 gedeponeerde deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van eisers
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van gedaagden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 7 april 2010 is een deskundigenbericht bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wat is de waarde van
a. de stolpboerderij met schuurtje, tuin, erf en ondergrond aan de [adres boerderij 1] Noordbeemster;
b. de stolpboerderij met loods en erfverharding, erf, tuin en ondergrond aan de [adres boerderij 2] Westbeemster;
c. de stolpboerderij met bioschuur, aardappelloods en aanbehoren, erf, tuin en ondergrond aan [adres boerderij 3] Westbeemster;
d. diverse percelen cultuurgrond, groot circa 37.93.25 ha aan en nabij de voornoemde boerderijen,
waarbij in aanmerking dient te worden genomen hetgeen in rechtsoverweging 4.14 van het tussenvonnis van 16 december 2009 is vermeld met betrekking tot de waarderingsmaatstaf, de genoemde bijzonderheden en de peildata.
2. Wat is de (agrarische) waarde van het aan erflater toegekende melkquotum en bietenquotum?
2.2. De deskundigen hebben op 17 november 2010 advies uitgebracht. Daarin is de agrarische waarde van het totale ondernemingsvermogen van [A] na aftrek van de aanwezige financiering berekend op EUR 182.696,-. De deskundigen hebben de vrije verkoopwaarde van de stolpboerderij [boerderij 3] te Middenbeemster per 10 mei 2007 bepaald op EUR 180.000,- en per 7 juli 2008 op EUR 185.000,-. De agrarische waarde van het melk- en bietenquotum per 7 juli 2008 is in het rapport vastgesteld op nihil.
2.3. Eisers hebben bij conclusie na deskundigenbericht gesteld de inhoud van het deskundigenbericht niet te kunnen aanvaarden als uitgangspunt voor de verdeling van de nalatenschap van hun ouders.
2.4. Voor zover eisers aanvoeren dat het rapport van de deskundigen niet moet worden gevolgd omdat de onderneming van erflater kennelijk slechts tot stand is gekomen met het oog om gedaagden sub 1 en 2 te bevoordelen en omdat gedaagden 1 en 2 in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien zonder de agrarische onderneming, verwijst de rechtbank naar de rechtsoverwegingen 4.11. en 4.12. van het tussenvonnis van 16 december 2009. In het deskundigenrapport vindt de rechtbank geen feiten die aanleiding geven om thans anders te oordelen over het uitgangspunt voor de waardeberekening dan in genoemd vonnis overwogen.
2.5. Volgens eisers is voorts geen sprake van een nog juist renderende onderneming. Zij voeren daartoe aan dat –hoewel dit niet evident uit het rapport blijkt- het agrarische bedrijf sterk is verouderd omdat in de afgelopen vijfentwintig jaar geen investeringen zijn gedaan in de veehouderijtak en de deskundigen met een te laag bedrag hebben gerekend voor vervangings- en moderniseringsinvesteringen. Als met een hoger bedrag zou zijn gerekend, zou geen sprake meer zijn van een nog net renderende onderneming, aldus eisers. Uit het rapport blijkt dat de deskundigen het bedrag van EUR 10.000,- voor vervangingsinvesteringen hebben ontleend aan het gemiddelde investeringsbedrag over de jaren 2005 tot en met 2007. De deskundigen merken hierbij op dat er weinig ruimte is om de voor de bedrijfstak noodzakelijke modernisering, met name in de melkveehouderij door te voeren, maar verbinden hieraan niet de consequentie dat het bedrijf dus niet levensvatbaar is. Gedaagde betwisten dat het bedrijf sterk verouderd is en stellen dat sprake is van een gemengd bedrijf. Zonder nadere toelichting door eisers valt bij deze stand van zaken niet in te zien dat het berekende gemiddelde bedrag aan investeringen “volstrekt ontoereikend” en “evident” te laag zou zijn, zodat het deskundigenrapport in deze wordt gevolgd.
2.6. Eisers merken in de conclusie na deskundigenbericht nog op, dat de stolpboerderijen [boerderij 1] en [boerderij 2] geen enkele functie hebben in het kader van de bedrijfsvoering en daarom zouden moeten worden gewaardeerd naar de vrije verkeerswaarde. Volgens eisers is [boerderij 2] onbewoond en woont gedaagde sub 1 in de stolpboerderij [boerderij 3]. Wat dit laatste betreft heeft gedaagde sub 1 tijdens de comparitie verklaard dat hij tijdelijk in zijn vaders woning woont om op de inboedel te passen, maar dat hij officieel op de [adres boerderij 2] woont. De rechtbank gaat hiervan uit.
Met betrekking tot de agrarische functie van genoemde stolpen verwijst de rechtbank naar de opmerkingen die hierover door de deskundigen in het rapport zijn gemaakt.
Daaruit blijkt dat zij van mening zijn dat de bedrijfsgedeelten van beide boerderijen wel (geheel of gedeeltelijk) een functie vervullen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Er zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die leiden tot een ander oordeel. Beide stolpen moeten dan ook worden aangemerkt als bedrijfswoningen, die naar agrarische waarde moeten worden gewaardeerd, zoals in het deskundigenrapport ook is gebeurd. Er is dan ook geen reden deze objecten alsnog naar economische waarde te laten waarderen.
2.7. In het deskundigenbericht is de agrarische waarde van het vennootschapsaandeel berekend conform bijlage II van het bericht, waarbij gekeken is naar de verdiencapaciteit van de onderneming. Daarbij zijn de waarden van de onroerende zaken, machines, veestapel en voorraden betrokken. De loon- en pachtschulden zijn buiten beschouwing gelaten. Indien uitgegaan zou moeten worden van de balanswaarde van de activa zou de agrarische waarde van de tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken volgens de deskundigen moeten worden gesteld op EUR 411.330,-. Het melk- en bietenquotum wordt op nihil gewaardeerd. Van de agrarische waarde is afgetrokken de bestaande financiering om op het bedrag te komen dat nog maximaal kan worden gefinancierd. Uit de berekening van de deskundigen volgt, dat de agrarische waarde van het aan gedaagden gelegateerde vennootschapsvermogen, op welke wijze ook berekend, aanzienlijk lager is dan de waarde van dit vermogen volgens het vennootschapscontract, te weten EUR 1.017.000,- minus
EUR 79.000,- (woongedeelte [boerderij 3]) = EUR 938.000,- en ook aanzienlijk lager dan de door Flynth adviseurs en accountants B.V. berekende going concernwaarde, te weten EUR 1.086.000,- (produktie E 7) .
2.8. Uit het voorgaande moet de conclusie worden getrokken dat het standpunt van eisers dat gedaagden in het testament van de vader door de legaten zijn bevoordeeld en dat het verschil tussen de door de vader voorgestane inbreng en de waarde die voor de vaststelling van de legitimaire massa in aanmerking moet worden genomen een gift betreft, die ingevolge artikel 4:67 BW bij de berekening van de legitimaire massa moet worden betrokken, ten aanzien van het vennootschapsvermogen niet juist blijkt te zijn. De legaten zullen daarom voor wat betreft het vennootschapsvermogen voor de door de vader voorgestane waarden in de berekening van de legitimaire massa worden betrokken. Bij deze waardering geldt overigens onverminderd dat het redelijk en billijk is dat gedaagden bij verkoop van het bedrijf binnen tien jaar de eventuele meerwaarde (na aftrek van de verschuldigde belastingen) met de overige legitimarissen delen.
2.9. Met betrekking tot de waardering van de stolpboerderij [boerderij 3] naar de economische waarde volgt de rechtbank de waardevaststelling van de deskundigen, die door partijen niet is weersproken. Met betrekking tot dit vermogensbestanddeel zou inbreng van de waarde in verpachte staat (EUR 79.000,-), zoals in de legaten bepaald, wel een gift inhouden. Deze onroerende zaak zal daarom voor de door de deskundigen getaxeerde waarden op de beide peildata in de berekening van de respectieve legitimaire massa’s worden betrokken.
2.10. Na het voorgaande resteert nog de kwestie met betrekking tot de pachtvorderingen -zoals besproken onder rechtsoverweging 4.22 van het tussenvonnis van 16 december 2009-alvorens de legitieme porties in de nalatenschappen van beide ouders kunnen worden berekend en de wijze van verdeling kan worden vastgesteld.
De pachtvorderingen
2.11. Nu eisers bij akte na tussenvonnis hebben laten weten de pachtvorderingen te handhaven zullen gedaagden worden toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat de pachtvorderingen uit 2004 zijn verjaard en dat vader –voor het geval de pacht later dan op 29 juli 2004 (in het tussenvonnis is abusievelijk vermeld 2009, dit is de verjaringsdatum) opeisbaar is geworden- deze pacht heeft willen verrekenen met ten behoeve van hem door gedaagden verrichte werkzaamheden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. laat gedaagden toe tot het leveren van bewijs van hun stelling dat de pachtvorderingen uit 2004 zijn verjaard en –voor het geval de pacht later dan op 29 juli 2004 opeisbaar is geworden- dat de vader deze pacht heeft willen verrekenen met ten behoeve van hem door gedaagde verrichte werkzaamheden,
3.2. bepaalt dat gedaagden, indien zij getuigen willen laten horen, binnen twee weken na 18 mei 2011 schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de zittingsadministratie handel van de sector civiel- de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden augustus tot en met oktober 2011 opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.3. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M.A.C. Hofman in het gerechtsgebouw te Haarlem aan de Jansstraat 81,
3.4. bepaalt dat gedaagden, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren, maar uitsluitend door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, dit binnen twee weken na 18 mei 2011 schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de zittingsadministratie handel van de sector civiel- en aan de wederpartij moet opgeven,
3.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.C. Hofman, mr. K.I. de Jong en mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.