zaaknummer: AWB 11 - 2750 en 2752 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2011
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. drs. J.E. Groenenberg, advocaat te Hoofddorp,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
Bij besluit van 18 maart 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toekenning van een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen, omdat verweerder op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens diens recht op bijstand niet kan vaststellen.
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toekenning van bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag voor verzoekers huurwoning afgewezen, omdat verweerder verzoekers recht op bijstand niet kan vaststellen.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker bij afzonderlijke brieven van 13 april 2011 bezwaar gemaakt. Bij brieven van 18 mei 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De verzoeken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 8 juni 2011, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.C.W. Kieviet, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2.1 In de periode tussen 28 september 2009 en 1 februari 2010 heeft verweerder aan verzoeker bijstand verleend op grond van de Bbz (Besluit bijstand zelfstandigen). Voorts heeft verweerder aan verzoeker een WWB-uitkering verstrekt over de periode 11 februari 2010 tot 1 oktober 2010. Verweerder heeft bij besluit van 8 december 2010 verzoekers WWB-uitkering per 1 mei 2010 ingetrokken en een bedrag van € 4.375,42 van verzoeker teruggevorderd. Bij besluit van 24 maart 2011 heeft verweerder verzoekers bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Op 12 januari 2011 heeft verzoeker zich gemeld bij het UWV Werkbedrijf voor het aanvragen van een WWB-uitkering. Verzoeker heeft op 25 januari 2011 met verweerder over deze aanvraag een intakegesprek gevoerd. Bij brief van 14 februari 2011 heeft verweerder verzoeker gevraagd om voor 28 februari 2011 een aantal nader genoemde gegevens bij verweerder in te leveren. Verzoeker heeft vervolgens enkele bankafschriften ingeleverd. Bij brief van 28 februari 2011 heeft verweerder verzoeker opnieuw gevraagd om een aantal met name genoemde gegevens in te leveren, ditmaal uiterlijk voor 14 maart 2011. Hierop heeft verzoeker aan verweerder een aantal e-mails gestuurd met daarbij gevoegd een aantal bankafschriften. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit van 18 maart 2011 genomen.
2.3 Op 27 januari 2011 heeft verzoeker bijzondere bijstand aangevraagd voor een woonkostentoeslag voor verzoekers huurwoning. Bij brief van 1 februari 2011 heeft verweerder verzoeker de gelegenheid geboden om binnen veertien dagen nadere schriftelijke informatie aan verweerder toe te sturen. Bij brief van 8 februari 2011 heeft verweerder verzoeker nogmaals om nadere informatie verzocht. Verzoeker heeft enige stukken aan verweerder toegestuurd. Verweerder heeft vervolgens op 24 maart 2011 op de aanvraag een negatief besluit genomen.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekers financiële situatie niet transparant is. Volgens verweerder blijft er onduidelijkheid bestaan op een aantal cruciale punten, waaronder een aantal kasstortingen op verzoekers rekeningnummer, het feit dat verzoeker niet uit eigen beweging informatie aan verweerder heeft doorgegeven, het ontbreken van betalingen aan leveranciers van elektra, water, gas en een internetaansluiting, terwijl verzoeker deze producten wel heeft ontvangen. Hierdoor is verzoekers recht op bijstand niet vast te stellen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij ervan uitgaat dat het bestreden besluit betreffende de bijzondere bijstand in bezwaar zal worden gehandhaafd, onder wijziging van de motivering. Verweerder stelt zich inmiddels op het standpunt dat de kosten waarvoor verzoeker bijzondere bijstand heeft aangevraagd, niet voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Volgens verweerder is verzoeker een huurovereenkomst aangegaan in de wetenschap dat hij de desbetreffende huur niet zou kunnen voldoen.
2.5 Verzoeker kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Hij stelt allereerst dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, omdat hij niet beschikt over inkomsten. Voorts stelt verzoeker dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de benodigde zorgvuldigheid. Als verzoekers situatie niet duidelijk was, had verweerder hem om een toelichting kunnen vragen. De kasstortingen op de rekening van verzoeker zijn bedragen die verzoeker heeft geleend van familieleden. In dit verband wijst verzoeker naar een drietal leenovereenkomsten. Daarnaast is het voor verzoeker niet duidelijk welke nadere informatie hij uit eigen beweging had moeten verstrekken. Voorts voert verzoeker aan dat hij zich heeft aangemeld bij Sociaal.nl voor een schuldsanering. De leveranciers van gas, water, elektra en internetaansluiting zijn bij het schuldsaneringstraject betrokken, aldus verzoeker. Ter zitting heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat verweerder bij de beoordeling of verzoeker in aanmerking komt voor bijzondere bijstand, heeft verzuimd zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden te betrekken. Verzoeker doelt hierbij op de ziekte van zijn (ex-)vriendin en de achteruitgang van zijn bedrijfsresultaten (mede) als gevolg van zijn eigen ziekte. Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat hij ook verzoekt om schorsing van het besluit van 18 maart 2011.
2.6 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.7 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.8 In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of recht op bijstand.
2.9 Verzoeker heeft bij verweerder een aanvraag gedaan om toekenning van een WWB-uitkering. Hieruit vloeit voort dat het op de weg van verzoeker ligt om aannemelijk te maken dat hij in de omstandigheden verkeert, zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, WWB. Op verzoeker rust dus de hiervoor onder 2.8 vermelde inlichtingenplicht. Omdat verzoeker hieraan bij zijn aanvraag niet volledig had voldaan, heeft verweerder verzoeker op 14 en 28 februari 2011 in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verschaffen. Verzoeker heeft vervolgens een aantal stukken overgelegd, waaronder bankafschriften die betrekking hebben op verzoekers rekeningnummer 6056867. Op deze bankafschriften (over de periode 8 februari tot en met 12 oktober 2010) is een aantal kasstortingen zichtbaar. Om te kunnen vaststellen of verzoeker in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert, moet hij opheldering verschaffen over de herkomst van de gestorte bedragen. Hierover heeft verzoeker verklaard dat hij deze bedragen heeft geleend van familie en kennissen. Om deze stelling te adstrueren heeft verzoeker een drietal leenovereenkomsten overgelegd. De in deze leenovereenkomsten vermelde bedragen komen echter niet overeen met de op voormelde bankafschriften voorkomende bedragen. Reeds hierdoor is het voor verweerder niet verifieerbaar wat de herkomst is van de gestorte bedragen. Dat het verzoeker niet duidelijk was welke informatie hij uit eigen beweging aan verweerder moest verstrekken, is niet aannemelijk, gelet op het feit dat verzoeker vanaf september 2009 tot oktober 2010 een Bbz- en WWB-uitkering heeft ontvangen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker in strijd heeft gehandeld met de inlichtingenplicht, waardoor zijn recht op bijstand niet is vast te stellen. De aanvraag om toekenning van een WWB-uitkering is dan ook terecht en op goede gronden afgewezen.
2.10 Gelet op het voorgaande, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening, gericht op schorsing van het besluit van 18 maart 2011, afwijzen.
2.11 Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
2.12 Bij de toepassing van het eerste lid van artikel 35 WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 juni 2010, LJN BM9785).
2.13 Vaststaat dat verzoeker bij verweerder heeft verzocht om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is onder meer naar voren gekomen, dat verweerder aannemelijk acht dat de (woon)kosten waarvoor verzoeker bijzondere bijstand heeft gevraagd, zich voordoen en dat deze kosten in het individuele geval van verzoeker noodzakelijk zijn. Hierover bestaat tussen partijen dan ook geen geschil.
2.14 Wat partijen verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of de woonkosten van verzoeker voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder beantwoordt deze vraag vooralsnog ontkennend. Volgens verweerder is verzoeker voor zijn huidige huurwoning een huurovereenkomst aangegaan tegen een huur waarvan hij van tevoren wist dat hij die niet vanuit een bijstandsuitkering zou kunnen voldoen. Verzoeker daarentegen stelt dat er wel sprake is van kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. In dit verband heeft hij gewezen op zijn eigen verklaring van 22 januari 2011, waarin verzoeker uitleg geeft over zijn persoonlijke omstandigheden. Vaststaat dat verzoeker geen recht heeft op huurtoeslag. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, zoals vermeld in de eigen verklaring, niet bij de beoordeling van de aanvraag om bijzondere bijstand heeft betrokken.
2.15 De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van het beleid dat verweerder voert ten aanzien van aanvragen om een woonkostentoeslag in het geval van een huurwoning. Dit beleid luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
‘Als u een minimuminkomen hebt en daarvan niet de huur van uw woning kunt betalen, komt u normaal gesproken in aanmerking voor huurtoeslag. Het kan echter gebeuren dat u een periode te weinig of geen huurtoeslag krijgt, bijvoorbeeld omdat uw omstandigheden plotseling wijzigen.
In een aantal gevallen kunt u dan een beroep doen op bijzondere bijstand:
- (…………);
- Als u geen recht op huurtoeslag hebt omdat de huur meer bedraagt dan de maximale huurgrens, kunt u een woonkostentoeslag ontvangen voor maximaal 1 jaar. In dat geval bent u verplicht in die periode te zoeken naar goedkopere huisvesting (binnen de huurtoeslaggrens) en zo’n woning te aanvaarden als deze u wordt aangeboden. (……)’
2.16 De voorzieningenrechter merkt op dat verweerders tegenwerping aan verzoeker, dat hij een huurovereenkomst is aangegaan, terwijl hij wist dat hij de huur niet uit de bijstandsuitkering kon voldoen, niet voorkomt in het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van het aanvragen van de woonkostentoeslag.
2.17 De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog van uit dat verweerder in het bestreden besluit van 24 maart 2011 heeft beoogd uit te drukken dat niet kan worden vastgesteld of verzoeker beschikt over een minimuminkomen. Dit laatste lijkt de voorzieningenrechter aannemelijk, nu verzoeker vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Voorts is ter zitting duidelijk geworden dat verweerder naar alle waarschijnlijkheid in bezwaar de afwijzingsgrond zal wijzigen in die zin, dat in het geval van verzoekers woonkosten niet kan worden gesproken van kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat hij in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar de door verzoeker in zijn eigen verklaring van 22 januari 2011 weergegeven persoonlijke omstandigheden bij de beoordeling zal betrekken. Het is overigens ook aan verzoeker om op de hoorzitting in bezwaar, die op 27 juni 2011 zal plaatsvinden, meer duidelijkheid te verschaffen over zijn financiële en overige omstandigheden ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand. Gelet hierop kan nu nog niet worden beoordeeld of verzoekers bezwaar tegen het bestreden besluit van 24 maart 2011 een redelijke kans van slagen heeft.
2.18 Het besluit van 24 maart 2011 vertoont gebreken en is onvolledig. Deze gebreken kunnen wellicht in bezwaar worden hersteld. Bij deze stand van zaken is thans niet vast te stellen of verweerders weigering om verzoeker bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag toe te kennen, al dan niet onrechtmatig is. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening, gericht op schorsing van het besluit van 24 maart 2011 afwijzen.
2.19 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.