ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ8165

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801426-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J.W.H.G. Loyson
  • mr. P.M. Wamsteker
  • mr. H.A. Stalenhoef
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van verweer inzake onrechtmatig verkregen bewijs en verklaring getuige in strafzaak cocaïne-invoer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 1 juni 2011, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen, waaronder het verweer dat de medewerking van de koerier aan het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee als onrechtmatig verkregen bewijs moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de koerier, H., geen goederen of diensten aan de verdachte heeft verleend in de zin van burgerpseudodienstverlening, zoals bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering. H. heeft enkel handelingen verricht die hij al voornemens was te doen, zonder dat dit als een dienst aan de verdachte kan worden aangemerkt.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of de verklaring van getuige S. als bewijs kon worden gebruikt, ondanks zijn beroep op het verschoningsrecht. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de verdediging de gelegenheid had gehad om de getuige te ondervragen. De rechtbank concludeerde dat de eerder bij de politie afgelegde verklaring van S. wel degelijk tot het bewijs kon worden gebruikt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 november 2010 te Schiphol, in vereniging met anderen, opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte heeft een centrale rol gespeeld in de coördinatie van de invoer en heeft geprobeerd anderen te bewegen om de drugs af te halen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801426-10
Uitspraakdatum: 1 juni 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 en 18 mei 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats (geboorteland)],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na ter terechtzitting van 17 mei 2011 toegestane wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 09 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5963,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam Zuid-Oost en/of Rotterdam en/of Purmerend en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 5.963,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe) tezamen en in vereniging:
- (meermalen) met elkaar en/of (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of een persoon genaamd [koerier H] (telefonisch) contact gehad en/of gelegd en/of onderhouden (telkens) (onder meer) om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of instructies en/of aanwijzingen te geven en/of te ontvangen en/of
- (meermalen) een sms verstuurd aan een of meer mededader(s) en/of aan voornoemde [H.] en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar en/of voornoemde [H.] te ontmoeten en/of
- (meermalen) opdracht gegeven en/of gekregen om een persoon op te halen van een hotel nabij Schiphol en/of
- hiertoe één of meer transportmiddel(len) te beschikking gehad en/of geregeld en/of
- zich (meermalen) begeven naar het Ibis hotel en/of het Etap Hotel op Schiphol en/of
- (meermalen) bij de balie van het Ibis hotel navraag gedaan naar de prijs en beschikbaarheid van een kamer en/of
- (meermalen) rondgereden in de buurt van het Ibis hotel en/of het Etap hotel te Schiphol.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig (48) maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Bewijsverweren
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de inzet van koerier
[koerier H] (hierna: [H.]) een vorm van burgerpseudodienstverlening in de zin van artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is geweest, nu [H.] heeft meegewerkt aan het onderzoek ter onderkenning van mogelijke afhalers. Volgens de raadsman is hierbij niet voldaan aan artikel 126ij lid 4 Sv, nu een schriftelijke vaststelling van de overeenkomst met [H.] ontbreekt. Derhalve zou sprake zijn van onrechtmatig verkregen bewijs en zou op de voet van het bepaalde in artikel 359a Sv bewijsuitsluiting moeten volgen. De raadsman heeft geconcludeerd dat dit dient te leiden tot vrijspraak van verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De medewerking van [H.] aan het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee naar mogelijke afhalers kan naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als burgerpseudodienstverlening. Van burgerpseudodienstverlening is sprake indien een burger bijstand verleent aan de opsporing door goederen of diensten van een verdachte af te nemen, dan wel diensten aan een verdachte te verlenen (artikel 126ij Sv). [H.] heeft geen goederen of gegevens van verdachte afgenomen en evenmin heeft [H.] diensten verleend aan verdachte als bedoeld in artikel 126ij Sv. Men heeft [H.] slechts zijn weg laten vervolgen en handelingen laten verrichten die hij reeds voornemens was te verrichten met als doel het onderkennen van de afhalers. Deze handelingen bestonden, voor zover uit het dossier blijkt, uitsluitend uit het aannemen van binnenkomende telefoontjes en het ontvangen van instructies, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet als het verlenen van een dienst aan die verdachte valt aan te merken. Ook het reserveren van een hotelkamer kan niet worden aangemerkt als het verlenen van een dienst aan verdachte. Bij dit alles is [H.] overigens voortdurend onder observatie geweest van opsporingsambtenaren.
Voorts merkt de rechtbank in dit verband op dat [H.], door slechts uitvoering te geven aan een vooropgezet plan, verdachte niet tot andere strafbare feiten heeft gebracht dan waarop diens opzet was gericht.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat de telefoongesprekken die [H.] voerde met de organisatie in het Spaans werden gevoerd. Nu de verdediging evenwel niet nader heeft onderbouwd op welke wijze verdachte hierdoor in enig belang is geschaad en de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat sprake is van vertaalfouten door verbalisanten, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de door medeverdachte [medeverdachte S] (hierna: [S.]) in het vooronderzoek afgelegde - voor verdachte belastende - verklaring niet tot het bewijs mag worden gebezigd. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat hij [S.] bij de rechter-commissaris een aantal vragen heeft gesteld, waarna deze zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en geen antwoord heeft willen geven. Hiermee zou volgens de raadsman niet voldaan zijn aan, door de raadsman overigens niet nader aangeduide, Europese jurisprudentie.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De Hoge Raad heeft onder meer in zijn arrest van 5 januari 2010 (LJN: BJ6932) overwogen dat in het licht van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) het tot het bewijs bezigen van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde en de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar is met artikel 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d van het EVRM.
Van onverenigbaarheid zoals hiervoor omschreven is in ieder geval geen sprake indien de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daarvoor, de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen. De enkele omstandigheid dat een getuige die voor een rechter is opgeroepen en aldaar is verschenen, weigert te verklaren, brengt niet mee dat inbreuk wordt gemaakt op het door artikel 6, derde lid aanhef en onder d van het EVRM gewaarborgde recht.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dan ook dat de enkele omstandigheid dat [S.] zich bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris, als getuige in onder andere de zaak tegen verdachte, heeft beroepen op zijn verschoningsrecht en geen antwoord heeft gegeven op vragen van de verdediging, niet de conclusie rechtvaardigt dat de eerder bij de politie afgelegde verklaring dientengevolge niet tot het bewijs gebezigd mag worden. Daar komt nog bij dat [S.] ter terechtzitting tevens als getuige in de zaken tegen medeverdachten is gehoord en aldaar wel heeft verklaard. Van de mogelijkheid hem ter terechtzitting te ondervragen had de verdediging van verdachte desgewenst ook gebruik kunnen maken, hetgeen zij echter heeft nagelaten.
Van strijd met artikel 6 EVRM is derhalve geen sprake nu de verdediging zowel bij de rechter-commissaris als ter terechtzitting de gelegenheid heeft gehad respectievelijk had kunnen hebben [S.] te ondervragen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de in het vooronderzoek afgelegde verklaring van medeverdachte [S.] niet tot het bewijs te kunnen bezigen.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden(1)
Op 9 november 2010 omstreeks 13.45 uur kregen verbalisanten van het Schipholteam te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een melding dat tijdens een douanecontrole in een koffer een aantal pakketten met daarin vermoedelijk verdovende middelen was aangetroffen. Deze koffer behoorde toe aan [H.], die zojuist op Schiphol was aangekomen vanuit de Dominicaanse Republiek. Nog voor zijn aanhouding deelde [H.] aan verbalisanten mee dat hij wist dat er verdovende middelen in zijn koffer zaten en dat het de bedoeling was geweest dat zijn koffer op Schiphol door iemand uit het logistieke proces zou worden gehaald. Vlak voor vertrek vanuit de Dominicaanse Republiek hoorde [H.] dat deze persoon dit niet zou kunnen doen. [H.] gaf aan mee te willen werken aan het onderkennen van mogelijke afhalers van deze verdovende middelen.(2)
Na opening van genoemde koffer (voorzien van bagagelabelnummer 0129 MP 065721(3)) werd een rugzak aangetroffen met daarin een aantal pakketten.(4) Het netto gewicht van de in deze pakketten aangetroffen stof bedroeg ongeveer 5.963,5 gram, van welke stof zes monsters zijn genomen en ter analyse zijn ingezonden naar het Douane Laboratorium te Amsterdam.(5) Nader onderzoek aldaar wees uit dat de in de pakketten aangetroffen stof cocaïne bevatte.(6)
Door leden van het Schipholteam zijn genoemde pakketten in de koffer vervangen door neppakketten. Vervolgens heeft [H.] zich tezamen met twee verbalisanten naar het Ibis Hotel Amsterdam Airport begeven, alwaar [H.] een kamer boekte. [H.] deelde de verbalisanten mee dat hij de instructie had gekregen bij aankomst een Dominicaans telefoonnummer te bellen, welk nummer in gebruik zou zijn bij zijn directe opdrachtgever. Het lukte echter niet dit nummer te bellen met het telefoontoestel in de hotelkamer, waarop één van de verbalisanten zijn diensttelefoon aan [H.] ter beschikking stelde teneinde hem in staat te stellen contact te leggen met die opdrachtgever.(7) [H.] heeft vervolgens naar dat Dominicaanse nummer gebeld en een gesprek gevoerd. In de uren hierna werd [H.] vele malen gebeld vanuit de Dominicaanse Republiek en vanuit Nederland. Omstreeks 16.11 uur werd [H.] gebeld door een privénummer met de vraag of hij naar een adres in Nederland wilde komen. Nadat hij aangaf dit niet te willen doen, werd hem meegedeeld dat over 45 minuten iemand naar het hotel zou komen.(8)
Omstreeks 17.00 uur werden drie mannen, die later genaamd bleken te zijn [S.], [medeverdachte A] (hierna: [A.]) en [medeverdachte Ph] (hierna: [Ph.]), aangehouden in de lobby en op de parkeerplaats van het Ibis Hotel, omdat zij ervan verdacht werden de mogelijke afhalers te zijn van de in de koffer van [H.] aangetroffen verdovende middelen.(9) [S.] verklaarde later dat hij op verzoek van verdachte naar het Ibis Hotel was gegaan om iemand op te halen.(10)
Omstreeks 19.05 uur werd [H.] op de ter beschikking gestelde diensttelefoon gebeld door een privénummer met de mededeling dat hij een sms-bericht zou ontvangen met een adres waar hij naartoe zou moeten gaan. Kort daarna ontving [H.] een bericht van nummer [mobiel telefoonnummer 1] met de tekst “[straatnaam] 38”.(11) Rond die tijd bevond verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte R] (hierna: [R.]), [medeverdachte SE] (hierna: [SE.]) en [medeverdachte P] (hierna: [P.]) op het [straatnaam] te Amsterdam.(12)
Tijdens het overbrengen naar het cellencomplex te Oude Meer werd [H.] omstreeks 19.35 uur opnieuw gebeld door een Dominicaans nummer. In dit gesprek gaf [H.] aan dat hij niet naar het genoemde adres zou komen en dat de afhalers zelf maar over de brug moesten komen.(13) Omstreeks 20.20 uur werd [H.] gebeld door een privénummer met de mededeling dat in een auto op hem werd gewacht aan de achterzijde van het hotel. Vervolgens werd omstreeks 20.26 uur, wederom via een privénummer, doorgegeven dat zij weg waren gereden, maar dat ze terug zouden komen. Omstreeks 20.30 uur werd [H.] gevraagd of hij naar de McDonald’s bij Schiphol kon komen omdat zij daar waren. Toen [H.] dit weigerde, werd hem gevraagd in welk Ibis Hotel hij zich bevond, omdat ze hem niet konden vinden. [H.] antwoordde dat hij in het Ibis Hotel vlakbij Schiphol, nabij de McDonald’s, was. Hierop werd hem om 20.37 uur telefonisch (wederom via een privénummer) verzocht om naar de parkeerplaats van het Ibis Hotel te komen. Omstreeks 20.39 uur werd hij gebeld door een Dominicaans nummer. [H.] gaf aan dat hij wel naar buiten was gegaan, maar dat hij het koud had en daarom weer naar binnen was gegaan.(14) Omstreeks 20.42 uur werd wederom door een privénummer gebeld met het verzoek aan [H.] om richting de McDonald’s te lopen. Hij zou dan tegemoet gereden worden. Hierna werd nog een aantal malen gebeld door het voornoemde Dominicaanse nummer.(15)
Verbalisanten hebben vanaf ongeveer 20.20 uur een observatie uitgevoerd bij en in de omgeving van het Ibis Hotel en de McDonald’s. Zij namen waar dat een voertuig, een Renault met kenteken [kenteken], op het parkeerterrein aan de achterkant van het Ibis Hotel rond reed.(16) Dit voertuig reed met gedoofde lichten achtereenvolgens naar het achter het Ibis Hotel gelegen Etap Hotel, weer terug naar het Ibis Hotel, naar de McDonald’s, naar het Ibis Hotel, naar de McDonald’s en tot slot weer naar het Ibis Hotel. Bij het Ibis Hotel werden de drie inzittenden van de auto aangehouden te weten verdachte, [P.] en [SE.].(17) Genoemde bewegingen van de auto, waarin onder andere verdachte zat, stroken met de instructies die in datzelfde tijdvak aan [H.] zijn gegeven.(18)
In genoemde Renault werd een Nokia telefoon aangetroffen met het nummer [mobiel telefoonnummer 1].(19) [S.] heeft op 11 november 2010 verklaard dat hij op 9 november 2010 allereerst door [voornaam R.] werd gebeld en aansluitend door de vader van [voornaam R.] met het verzoek iemand op te halen bij het Ibis Hotel. De naam van die vader is [voornaam].(20) Uit onderzoek is gebleken dat op het nummer [mobiel telefoonnummer 2] van [S.] om 13.17 uur is ingebeld door het nummer [mobiel telefoonnummer 3] toebehorende aan [R.] en om 13.22 uur door het nummer [mobiel telefoonnummer 4].(21)
Uit onderzoek is voorts gebleken dat laatstgenoemd nummer op 9 november 2010 vanaf 16.02 uur zendmasten aanstraalt in Rotterdam, Schiedam, Den Haag, Haarlem, Amsterdam, Duivendrecht, Amsterdam Zuidoost en Schiphol.(22) Dit komt overeen met de verklaring van [P.], dat verdachte na door [P.] in Rotterdam te zijn afgezet later op die dag is teruggereisd vanuit Rotterdam naar Amsterdam Zuidoost.(23)
Het nummer [mobiel telefoonnummer 5] stond in de telefoon met nummer [mobiel telefoonnummer 1] opgeslagen als “Cafe Palsa”.(24) Dit nummer had op 9 november 2010 meermalen contact met diverse Dominicaanse telefoonnummers evenals met nummer [mobiel telefoonnummer 1].(25) Tevens werd door nummer [mobiel telefoonnummer 1] op 9 november 2010 vele malen gebeld naar de aan [H.] beschikbaar gestelde diensttelefoon.(26)
Met het genoemde nummer [mobiel telefoonnummer 1] werd op 9 november 2010 omstreeks 06.48 uur tevens een sms verstuurd naar nummer [mobiel telefoonnummer 5] met het - in de Spaanse taal gestelde - bericht ‘ik noteer: bagage # 0129 mp 065721. Container 30249’.(27) Omstreeks 13.43 uur diezelfde dag werd deze sms ook verstuurd naar nummer [mobiel telefoonnummer 6], welk nummer als contact “[voornaam R.]” stond opgeslagen in deze telefoon.(28) Deze “[voornaam R.]” is medeverdachte [R.].(29)
Beoordeling
De rechtbank oordeelt allereerst dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden geconcludeerd kan worden dat met “[voornaam]” en “de vader van [voornaam R.]” verdachte wordt bedoeld, dat de telefoon met het nummer [mobiel telefoonnummer 1] die in de Renault waar verdachte bij zijn aanhouding in is aangetroffen, aan verdachte toebehoorde en dat verdachte op
9 november 2010 van dit nummer ook gebruik heeft gemaakt. Dat deze telefoon door anderen dan verdachte zou zijn gebruikt, heeft de verdediging niet aannemelijk gemaakt.
Vanaf het moment dat [H.] was aangehouden, hij zich in het Ibis Hotel bevond en hij om 15.38 uur telefonisch contact opnam met het nummer van zijn directe opdrachtgever in de Dominicaanse Republiek, werd met [H.] zowel vanuit de Dominicaanse Republiek als vanuit Nederland meermalen contact opgenomen. Zo werd aan [H.] om 19.05 uur meegedeeld dat zij aan hem een sms-bericht zouden sturen met daarin een adres waar [H.] naar toe zou moeten gaan. Met het nummer [mobiel telefoonnummer 1] en daarmee door verdachte werd een sms-bericht gestuurd aan [H.] met daarin de tekst “[straatnaam] 38”.
Tussen 20.20 uur en 20.42 uur werd aan [H.] in verschillende telefonische contacten steeds wisselende instructies gegeven. Uit de observatie in de omgeving van het Ibis Hotel vanaf 20.20 uur volgt dat de Renault met kenteken [kenteken] rondreed en dat de bewegingen van die auto strookten met de instructies die in datzelfde tijdvak aan [H.] zijn gegeven. Verdachte en zijn medeverdachten [SE.] en [P.] zijn om 20.49 uur op de parkeerplaats van het Ibis Hotel aangehouden terwijl zij in genoemde auto zaten.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte reeds in de vroege ochtend van 9 november 2010 met het nummer [mobiel telefoonnummer 1] een sms-bericht verstuurde aan een Nederlands 06-nummer onder de naam Cafe Palsa, inhoudende onder meer het volledige bagagelabelnummer van de koffer van [H.]. Eenzelfde sms-bericht werd later die dag nog door verdachte met genoemd nummer verzonden naar [R.], welke verdachte, naar hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard, beschouwt als zijn zoon.
De rechtbank oordeelt hierbij dat - ook al deelt de rechtbank de opvatting van de raadsman dat het dossier qua helderheid een en ander te wensen overlaat en niet de schoonheidsprijs verdient - de zich in het dossier bevindende processen-verbaal betreffende verschillende telefonische contacten tot het bewijs gebezigd kunnen worden. Uit deze processen verbaal kan immers worden afgeleid welke nummers met elkaar contact hadden en rond welke tijdstippen deze contacten plaatsvonden.
De rechtbank is dan ook van oordeel, op grond van al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, dat verdachte op de hoogte was van de komst naar en de aankomst in Nederland van een koerier met drugs en dat verdachte een van de personen was die voor het afhalen van de drugs moest zorgen en daartoe ook handelingen heeft verricht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne in Nederland. Hierbij weegt de rechtbank mee dat verdachte reeds ver vóór de inbeslagname van de cocaïne betrokken was bij die invoer.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 9 november 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 5.963,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het binnen Nederland brengen van cocaïne. Verdachte heeft bij deze (verlengde) invoer een - uit de bewijsmiddelen blijkende - centrale rol gehad. Uit het veelvuldig telefonisch contact met medeverdachten en met de koerier [H.] blijkt dat verdachte een coördinerende rol heeft gehad bij het binnen Nederland brengen van de aangetroffen cocaïne. Verdachte trachtte tevens anderen de drugs af te laten halen en daarbij zelf op veilige afstand te blijven. Toen dit niet lukte ging hij zelf richting het Ibis Hotel met twee medeverdachten teneinde de cocaïne af te halen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Met de handel in cocaïne worden vaak grote criminele winsten behaald. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Om al deze redenen is er aanleiding om tegen deze vorm van criminaliteit krachtig op te treden door het opleggen van vrijheidsbenemende straffen van langere duur.
Verdachte heeft zich zowel in het voorbereidende onderzoek als ter terechtzitting hoofdzakelijk op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij voor dit feit geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen.
Al het voorgaande overwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening heeft gehouden met de straffen die voor vergelijkbare feiten plegen te worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht
Artikelen 1, 2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENVEERTIG (44) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Voetnoten:
1) De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De voor het bewijs gebezigde schriftelijke stukken worden slechts gebezigd tot bewijs in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
2) Proces-verbaal start onderzoek naar mogelijke afhalers d.d. 9 november 2010, dossierpagina’s 58 en 59.
3) Proces-verbaal van onderzoek bagage, overige goederen, bagagelabels, claimtags d.d. 10 november 2010, dossierpagina 350.
4) Proces-verbaal melding aantreffen verdovende middelen van de douane uniformdienst, overname en aanhouding d.d. 9 november 2010, dossierpagina 54.
5) Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 11 november 2010, dossierpagina 372.
6) Deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 18 november 2010, laboratoriumnummer 13409 X 10, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige drs. [naam deskundige].
7) Proces-verbaal start onderzoek naar mogelijke afhalers d.d. 9 november 2010, dossierpagina 60.
8) Proces-verbaal belcontacten mobiele telefoon [H.] d.d. 9 november 2010, dossierpagina 63.
9) Proces-verbaal van aanhouding [S.] d.d. 11 november 2010, dossierpagina 537; proces-verbaal van aanhouding [A.] d.d. 9 november 2010, dossierpagina 417 en proces-verbaal van aanhouding [Ph.] d.d. 11 november 2010, dossierpagina 594.
10) Proces-verbaal van verhoor [S.] d.d. 11 november 2010, dossierpagina 547.
11) Proces-verbaal belcontacten mobiele telefoon [H.] d.d. 9 november 2010, dossierpagina 64.
12) Proces-verbaal van verhoor [P.] d.d. 14 januari 2011, dossierpagina 895.
13) Proces-verbaal belcontacten mobiele telefoon [H.] d.d. 9 november 2010, dossierpagina 64.
14) Proces-verbaal belcontacten mobiele telefoon [H.] vanaf 20:00 uur d.d. 10 november 2010, dossierpagina 65.
15) Proces-verbaal belcontacten mobiele telefoon [H.] vanaf 20:00 uur d.d. 10 november 2010, dossierpagina 66.
16) Proces-verbaal verdenkingen jegens [verdachte], [P.] en [SE.] d.d. 11 november 2010, dossierpagina 78.
17) Proces-verbaal verdenkingen jegens [verdachte], [P.] en [SE.] d.d. 11 november 2010, dossierpagina 79.
18) Proces-verbaal verdenkingen jegens [verdachte], [P.] en [SE.] d.d. 11 november 2010, dossierpagina 79.
19) Proces-verbaal digitaal onderzoek d.d. 12 november 2010, dossierpagina 969.
20) Proces-verbaal van verhoor [S.] d.d. 11 november 2010, dossierpagina’s 547 en 548.
21) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2010, dossierpagina’s 291 onder en 292 midden.
22) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2010, dossierpagina’s 259, 260, 261, 262, 263, 264, 266, 268, 269, 271 en 275.
23) Proces-verbaal van verhoor [P.] d.d. 14 januari 2011, dossierpagina’s 894.
24) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2010, dossierpagina 1145.
25) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2010, onder meer dossierpagina’s 247, 248, 249, 250
26) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2011, onder andere dossierpagina’s 259, 260, 261, 262, 263, 264, 266, 268, 269, 271, 273, 274 en 275.
27) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 mei 2011, losbladig, pagina 1 van 2.
28) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 mei 2011, losbladig, pagina 2 van 2.
29) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2010, dossierpagina 247.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mr. P.M. Wamsteker en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M. Zoethout en mr. L. Dolfing,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juni 2011.