RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
zaak-/rekestnr.: 175671 / FA RK 10-3882
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 31 mei 2011
gegeven op het verzoek van:
[naam] en
[naam],
beiden wonende te [plaats],
hierna mede te noemen: verzoekers,
advocaat: mr.drs. E.A.J. Verschuur-van der Voort, kantoorhoudende te Bloemendaal,
strekkende tot het verkrijgen van een verklaring voor recht.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoekers, ingekomen op 17 november 2010.
2.1 Verzoekers en de minderjarigen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] (beiden geboren op [datum] 2004 in [plaats], Duitsland), hebben de Duitse nationaliteit en wonen sinds juni 2007 in [plaats].
2.2 Bij beslissing van het Kantongerecht van [plaats], Duitsland, van 19 september 2008 zijn bovengenoemde minderjarigen door verzoekers geadopteerd. Sinds de adoptie dragen de minderjarigen de geslachtsnaam [geslachtsnaam verzoekers].
3.1 Verzoekers hebben de rechtbank aanvankelijk verzocht om een verklaring voor recht af te geven van de uitspraak van het Ambtsgericht [plaats] van 19 september 2008 (de rechtbank leest dit als: “de beslissing van het kantongerecht [plaats] van 19 september 2008”) onder de last dat de gemeente [plaats] de inschrijving van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2], beiden geboren op [datum] 2004, in de registers van de burgerlijke stand zal wijzigen in die zin dat als vader en moeder worden verwijderd [naam 1] en [naam 2] en daarvoor in de plaats als vader en moeder van [namen minderjarigen] worden geregistreerd [namen verzoekers].
3.2 Verzoekers stellen dat zij er belang bij hebben dat bij beide kinderen ook in de registers van de burgerlijke stand van hun woonplaats in Nederland ([plaats]) de familierechtelijke relatie correct staat geregistreerd. Beide kinderen staan nu geregistreerd onder de geslachtsnaam [naam verzoekers], maar als ouders staan nog hun biologische ouders [naam 1] en [naam 2] vermeld.
Volgens verzoekers is eerdergenoemde uitspraak van het Ambtsgericht [plaats] aan te merken als een uitspraak in de zin van artikel 1:26 BW en heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] (hierna ABS) op 24 maart 2009 geweigerd de Duitse adoptiebeslissing te registeren in de gemeentelijke basisadministratie omdat hij zich bij de erkenning van de Duitse adoptie ten onrechte heeft gebaseerd op de Wet Conflictenrecht Adoptie (hierna WCA). Immers de WCA ziet op inter-landelijke adopties en daarvan is in casu geen sprake.
3.3 Uit de overgelegde stukken begrijpt de rechtbank dat de Commissie van beroep – en bezwaarschriften van de gemeente [plaats] op 8 december 2009 heeft geadviseerd aan het college van burgemeester en wethouders (hierna ook B&W) van [plaats] om de bezwaren van verzoekers ongegrond te verklaren en het bestreden besluit (de rechtbank begrijpt: namens B&W) te handhaven. Bij besluit van 11 januari 2010 heeft B&W dat advies integraal overgenomen. Het resultaat is dat de door verzoekers gewenste opneming van gegevens niet heeft plaatsgevonden.
Verzoekers hebben geen beroep ingesteld bij de Rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht, omdat zij een dergelijk verzoek niet zonder advocaat konden indienen en zij hun slagingskansen in beroep nihil achten. Aangezien zij in die periode hebben besloten hun verblijf in Nederland te continueren, achtten verzoekers het meer geraden om een procedure bij de rechtbank aanhangig te maken waarmee zij hopen te bereiken dat zij als juridische ouders van de kinderen worden vermeld in de gemeentelijke basisadministratie (hierna te noemen GBA) .
3.3 Ter zitting is door verzoekers nog toegelicht dat zij er belang bij hebben als juridische ouders te worden vermeld in de GBA teneinde discussie te vermijden inzake gezagskwesties betreffende [namen minderjarigen]. Uit de overgelegde (internationale) uittreksels van de Duitse geboorteaktes blijkt volgens hen dat de adoptie in Duitsland is geregistreerd. Verzoekers staan op deze geboorte-uittreksels immers reeds als ouders van de kinderen vermeld. In Duitsland staat daarmee ook vast dat verzoekers het gezag hebben over [naam minderjarigen]. Verzoekers zijn van mening dat sprake is van een onwenselijke discrepantie en vrezen dat zij op grond van de Nederlandse GBA in voorkomende gevallen niet als gezaghebbende ouders worden aangemerkt, omdat de biologische ouders van beide kinderen nog steeds in de GBA staan vermeld. Aangezien beide kinderen in de GBA al wel onder de geslachtsnaam van verzoekers zijn geregistreerd, heeft een dergelijke situatie zich nog niet voorgedaan.
3.4 Verzoekers hebben vervolgens ter zitting hun verzoek gewijzigd.
Zij verzoeken thans een verklaring voor recht af te geven op grond waarvan door de ABS te [plaats] een nadere akte kan worden opgemaakt waarbij verzoekers als juridische ouders van beide minderjarigen worden opgenomen.
4.1 Ingevolge artikel 1:26 BW kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
4.2 De rechtbank heeft van verzoekers ter zitting begrepen dat het hen er in de kern slechts om te doen is dat de gegevens van de minderjarigen in de GBA zodanig worden aangepast dat verzoekers als ouders van de minderjarigen in de GBA worden vermeld.
4.3 Uit de stukken is gebleken dat de ABS van de gemeente [plaats] zijn weigering tot inschrijving van de Duitse adoptiebeschikking heeft gebaseerd (kort samengevat) op artikel 6 lid 1 Wet conflictenrecht Adoptie (WCA).
4.4 Vaststaat dat zowel verzoekers als de minderjarigen uitsluitend de Duitse nationaliteit bezitten en dat de minderjarigen conform het Duitse recht op 19 september 2008 in Duitsland door verzoekers zijn geadopteerd.
4.5 Artikel 6 lid 1 van de WCA is niet van toepassing nu in artikel 5 van de WCA is bepaald dat de bepalingen in de artikelen 5 tot en met 9 WCA betrekking hebben op adopties die tot stand zijn gekomen in staten die geen partij zijn bij het Haags Adoptieverdrag van 1993. Zowel Duitsland en Nederland hebben het Haags Adoptieverdrag van 1993 ondertekend. De rechtbank is echter op voorhand van oordeel dat dit verdrag gelet op artikel 2 evenmin van toepassing kan zijn op de onderhavige naar Duits recht uitgesproken adoptie. Er is immers geen sprake van een inter-landelijke adoptie, waarbij kinderen vanuit het ene verdragsland (Duitsland) ter adoptie worden overgebracht naar een ander verdragsland (Nederland) om daar met een beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie door Nederlandse ingezetenen te worden geadopteerd.
Gelet op de Duitse nationaliteit van verzoekers en de minderjarigen en de naar Duits recht uitgesproken adoptie, gaat de rechtbank ervan uit dat in deze procedure sprake is van een interne Duitse adoptie.
4.6 Nu verzoekers de Duitse adoptie uitsluitend willen laten registreren om in de GBA als juridische ouders van de minderjarigen te worden vermeld en dat als gevolg daarvan komt vast te staan dat zij gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen, en het toetsingskader van artikel 1:26 BW ziet op opneming van gegevens die naar hun aard vatbaar zijn voor opneming in de registers van de burgerlijke stand, heeft de rechtbank behoefte aan nadere voorlichting door de hierna vermelde ambtenaren van de gemeente [plaats].
4.7 Ter zijde merkt de rechtbank nog op dat uit ambtshalve verkregen informatie van de Burgerlijke Stand te ’s Gravenhage is gebleken dat verzoekers de Duitse geboorteaktes van de minderjarigen niet kunnen laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand omdat zij geen Nederlanders zijn (geweest) en evenmin met een Nederlandse verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd in Nederland verblijven, zodat de Duitse adoptie niet in een van de registers van de burgerlijke stand aldaar kan worden geregistreerd.
4.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank een nieuwe behandeling ter zitting bepalen waarbij:
- de ambtenaar van de burgerlijke stand, alsmede
- het (hoofd) juridische zaken en
- een ambtenaar die belast is met de uitvoering van de administratieve opneming van gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie,
zullen worden opgeroepen om de rechtbank voor te lichten over de mogelijkheden dan wel beperkingen tot toewijzing van het verzoek zoals dat thans bij de rechtbank voorligt.
5.1 Bepaalt de voortzetting van de behandeling van de zaak ter zitting van de meervoudige kamer op 27 september 2011 om 14.00 uur in het gerechtsgebouw van deze rechtbank in Haarlem, Jansstraat 81.
5.2 Bepaalt dat de griffier alle in deze procedure overgelegde stukken tezamen met deze beschikking aan de gemeente [plaats] zal toesturen.
5.3 Bepaalt dat deze beschikking tevens dient als oproep voor de zitting voor:
- verzoekers en hun advocaat;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand;
- het (hoofd) juridische zaken;
- de ambtenaar die belast is met de uitvoering van de administratieve opneming van gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie.
5.4 Verzoekt de advocaat van verzoekers en de gemeente binnen tien dagen na dagtekening van deze oproep, indien zij gegronde redenen hebben aanhouding van de behandeling te verzoeken, de rechtbank hiervan te berichten, zulks onder gelijktijdige opgaven van verhinderdata van alle betrokkenen voor een periode van vier maanden.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, tevens kinderrechter, en mr. A.M. Ayal, mr. C.A.M. van de Rest-van der Heijden, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2011.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.