ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ6223

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
175578-10-1320
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van omgangsproblematiek

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [datum] 2002, die bij zijn moeder, [naam moeder], verblijft. De procedure begon met een verzoekschrift van de Raad, ingediend op 12 november 2010, en werd behandeld door de kinderrechter op een zitting met gesloten deuren op 10 februari 2011. De Raad heeft in een aanvullende rapportage aangegeven dat de omgang tussen [naam minderjarige] en zijn vader een belasting zou betekenen voor het gezin van de moeder en stiefvader, maar dat [naam minderjarige] nieuwsgierig is naar zijn vader. De Raad heeft gesteld dat de ontwikkeling van [naam minderjarige] wordt bedreigd omdat zijn behoefte om zijn vader te leren kennen niet wordt erkend door de moeder en stiefvader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam minderjarige] en dat de moeder niet meewerkt aan de omgang met de vader. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [naam minderjarige] te beschermen en om de moeder en haar gezin te ondersteunen bij de problemen die kunnen ontstaan bij contactherstel met de vader. De beschikking is gegeven op 29 maart 2011 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
ondertoezichtstelling
zaak-/rekestnr.: 175578/10-1320
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 29 maart 2011
naar aanleiding van een verzoek van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2002 in de gemeente [plaats],
verblijvende bij de moeder,
kind van
[naam moeder], wonende in [plaats],
hierna te noemen: de moeder,
en
[naam vader], wonende in [plaats],
hierna te noemen: de vader.
Het gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de moeder.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad ingekomen op 12 november 2010;
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 november 2010;
- het aanvullende rapport van de Raad, van 31 januari 2011, ingekomen op 2 februari 2011;
- brieven van de advocaat van de vader, ingekomen op 7 en 8 februari 2011, met bijlagen;
- een brief van de advocaat van de moeder, ingekomen op 8 februari 2011, met bijlage.
1.2 De kinderrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting met gesloten deuren van 10 februari 2011. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door mr. P. Wieringa;
- de vader, bijgestaan door mr. K. Moene;
- de Raad, vertegenwoordigd door mevrouw Van Dijk ;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg agglomeratie Amsterdam, team Opperdan,
hierna te noemen: de Stichting, vertegenwoordigd door mevrouw C. Starreveld;
- de stiefvader, de heer [naam stiefvader].
Beide raadslieden hebben ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.
2 Verzoek
De Raad heeft verzocht voornoemde minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar.
3 Standpunten partijen
3.1 Bij beschikking van 25 november 2010 heeft de kinderrechter het verzoek tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige aangehouden en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Daarbij heeft de kinderrechter overwogen dat niet duidelijk is of ten aanzien van [naam minderjarige] sprake is van gronden die de maatregel van de ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De kinderrechter heeft de Raad verzocht in een aanvullende rapportage aandacht te besteden aan afweging van de belang van [naam minderjarige] en/of [naam minderjarige] en zijn moeder enerzijds tegen het belang van de vader anderzijds en aandacht te besteden aan de belasting die de omgang voor het gezin van de moeder en [naam minderjarige] zou betekenen.
3.2 De Raad heeft in een aanvullende rapportage van 31 januari 2011 aangegeven dat de omgang tussen [naam minderjarige] en zijn vader een belasting zou betekenen voor het gezin van moeder en stiefvader. Daartegenover heeft de Raad gesteld dat [naam minderjarige] nieuwsgierig is naar zijn vader, maar het thema ook spannend te vinden. De Raad acht het zorgelijk dat de moeder en de stiefvader de nieuwsgierigheid van [naam minderjarige] niet (h)erkennen en dat [naam minderjarige] deze niet in zijn thuissituatie durft te uiten. In dit kader heeft de Raad gesteld dat de ontwikkeling van [naam minderjarige] wordt bedreigd omdat de ontwikkelingsbehoefte van [naam minderjarige] om zijn vader te leren kennen en de mogelijkheid tot het aangaan van een band met hem, niet door de moeder en stiefvader wordt onderkend of gestimuleerd. De Raad is van mening dat hulpverlening in het verplichte kader noodzakelijk is om de moeder en stiefvader te ondersteunen en te begeleiden in het bieden van de ruimte die [naam minderjarige] nodig heeft om zijn nieuwsgierigheid te tonen, verder te ontwikkelen en te bevredigen door vader te leren kennen zodat vader een rol in het leven van [naam minderjarige] kan krijgen.
Daarnaast kan de hulpverlening de moeder en de stiefvader ondersteunen in het verminderen van het gevoel van belasting en de spanningen die het contact tussen [naam minderjarige] en de vader zal opleveren voor het gezin en de moeder in het bijzonder.
3.3 De moeder heeft de stellingen van de Raad betwist. Zij heeft gesteld dat er omtrent [naam minderjarige] geen zorgpunten zijn en dat uit meerdere stukken waaronder school blijkt dat het goed met hem gaat. Voorts heeft zij betwist dat [naam minderjarige] nieuwsgierig is naar zijn vader en gesteld dat zij en haar partner wel degelijk aandacht besteden aan het aspect van de vader van [naam minderjarige], maar dat hij hiervoor geen enkele belangstelling voor toont. Zij is van mening dat [naam minderjarige] niet gedwongen moet worden om te praten over zijn vader. Indien hij interesse zal gaan tonen in zijn vader, zullen zij en haar partner zijn vragen beantwoorden, aldus de moeder. Voorts heeft de moeder gesteld dat de Raad voorbij gaat aan de impact die de omgang tussen [naam minderjarige] en zijn vader zal hebben op het gezin. Weliswaar wordt dit vastgesteld door de Raad, maar er wordt niet ingegaan op de veranderingen die de omgang zal hebben. Zo zal de moeder [naam minderjarige], die niet goed tegen veranderingen kan, moeten dwingen om omgang te hebben met zijn vader, terwijl zij zelf niet in staat is om te communiceren met de vader. Dit zal juist een gevolg hebben voor zijn ontwikkeling en is dus niet in zijn belang, aldus de moeder.
3.4 De vader heeft ingestemd met het verzoek van de Raad. Hij heeft gesteld dat hij door de moeder als vader van [naam minderjarige] volledig buiten spel wordt gezet, terwijl het spelen van een rol van betekenis van een vader in het leven van een kind essentieel is voor de ontwikkeling van een kind. Vader is van mening dat het van groot belang is, dat [naam minderjarige] de ruimte krijgt om zijn eigen identiteit op adequate wijze te ontwikkelen.
4 beoordeling
4.1 Op grond van artikel 1:254, eerste lid, BW kan een kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien zullen falen.
4.2 Uit de overgelegde bescheiden en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de kinderrechter, dat aan de voorwaarden voor ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:254, lid 1, Burgerlijk Wetboek is voldaan.
De kinderrechter is gebleken dat er ernstige zorgen zijn omtrent de ontwikkeling van [naam minderjarige]. Hij is pas recent op de hoogte gebracht van het bestaan van zijn vader. De Raad heeft geconstateerd dat hij nieuwsgierig is naar zijn vader. De moeder en de stiefvader herkennen deze nieuwsgierigheid echter in het geheel niet en gaan er van uit van dat [naam minderjarige] geen enkele interesse in zijn vader toont. Verder is aannemelijk geworden dat de moeder afwijzend staat tegen het vervullen van enige rol van de vader in het leven van [naam minderjarige]. Doordat zij weigert mee te werken aan de op haar rustende verplichting tot het mogelijk maken van omgang voor [naam minderjarige], is de stelling van de Raad dat [naam minderjarige] geen ruimte ervaart of toestemming van de moeder krijgt om nieuwsgierig te zijn naar de vader, aannemelijk geworden. Ook staat vast dat de moeder tot voor kort het recht van het kind op afstammingsvoorlichting heeft genegeerd. Deze houding van de moeder, heeft, zo concludeert de rechtbank, bij [naam minderjarige] tot zorgwekkende reacties geleid, bijvoorbeeld bij het omgangshuis, waar hij volkomen overstuur door een begeleidster van het omgangshuis in de auto werd aangetroffen. Dit staat in schril contrast met de omstandigheid dat hij verder – op school - een vrolijke en sociale indruk maakt. Uit deze reactie leidt de rechtbank af dat [naam minderjarige] klem zit tussen de ouders. Het voorgaande maakt de conclusie van de Raad dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [naam minderjarige], voldoende aannemelijk.
4.3 Een ondertoezichtstelling kan de moeder en haar gezin bovendien ondersteuning bieden voor de problemen die de moeder verwacht zodra er een contactherstel gaat plaatsvinden tussen [naam minderjarige] en zijn vader. Ook daarom wordt het verzoek van de Raad toegewezen.
4 Beslissing
De kinderrechter:
4.1 Stelt de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2002 in de gemeente [plaats] ,
onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg agglomeratie Amsterdam met ingang van 29 maart 2011 tot 29 maart 2012.
4.2 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van Keken, tevens kinderrechter, en mrs. A.L. Diender en A.Roelvink-Verhoeff, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2011.
Tegen deze beschikking kan – voorzover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze aan hen op andere wijze bekend is geworden.