ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ4102

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
171745 / HA ZA 10-1018
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingscontract na verbroken relatie met betrekking tot hypotheekverplichtingen en kosten van de huishouding

In deze zaak, uitgesproken op 16 maart 2011 door de Rechtbank Haarlem, gaat het om de afwikkeling van een samenlevingscontract tussen een man en een vrouw na de beëindiging van hun relatie. Partijen hebben van 1992 tot oktober 2007 een affectieve relatie gehad en hebben samen een woning in Amsterdam bewoond. In 1995 hebben zij een samenlevingscontract gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van kosten en het bijhouden van een gezamenlijke administratie. Na de breuk vordert de man terugbetaling van kosten die hij heeft gemaakt voor de huishouding, alsook een bijdrage van de vrouw in de hypotheeklasten van een gezamenlijke tweede hypotheek die is afgesloten voor beleggingen. De rechtbank oordeelt dat de man niet kan terugvallen op de afspraken uit het samenlevingscontract, omdat hij niet heeft aangetoond dat de vrouw zich niet aan de afspraken heeft gehouden. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af, met uitzondering van de vordering tot betaling van de helft van de door hem betaalde maandelijkse aflossingen en rente van de tweede hypotheek vanaf 1 januari 2009. De vrouw wordt veroordeeld om deze bedragen aan de man te voldoen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 171745 / HA ZA 10-1018
Vonnis van 16 maart 2011
in de zaak van
[de man],
wonende te Amsterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K.E. van Hoeve te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te Assendelft, gemeente Zaanstad,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.W. Castelijns te Velzen-Zuid.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 november 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 6 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben van 1992 tot oktober 2007 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren.
In 1994 zijn zij gaan samenwonen en in 1995 zijn partijen gaan wonen in een woning te Amsterdam toebehorende aan de man.
2.2. Op 29 maart 1995 hebben partijen bij notariële akte een samenlevingscontract (hierna: de Overeenkomst) gesloten. In de Overeenkomst staat, voor zover hier van belang, opgenomen:
Artikel 5
(…)
2. Partijen verplichten zich maandelijks naar evenredigheid van hun netto-inkomen uit arbeid - zonodig door schatting vast te stellen - bij te dragen aan deze gemeenschappelijke rekening en/of kas, zodanig dat daarmee de kosten van de gewone gang van de huishouding kunnen worden bestreden. (…)
Artikel 12
Partijen verplichten zich jegens elkander tot het bijhouden van een eenvoudige administratie, waaruit het verloop van beider privévermogen, alsmede dat van de gemeenschappelijke rekening en/of kas blijkt.
(…)
2.3. Partijen hebben in juli 1999 ten laste van de (overwaarde op de) woning van de man te Amsterdam een gezamenlijke tweede hypotheek gevestigd met de bedoeling het geleende geld voor beleggingen te gebruiken.
2.4. Op 10 mei 2001 hebben partijen gezamenlijk een recht van hypotheek verleend op de gezamenlijke woning aan de [adres] (hierna: de voormalige echtelijke woning).
2.5. Op 23 oktober 2007 heeft de vrouw met de kinderen de voormalige echtelijke woning verlaten.
2.6. Op 11 januari 2008 hebben partijen een notariële Akte van Verdeling terzake van de voormalige echtelijke woning getekend, waarin onder meer is vermeld onder Slotbepalingen:
Vervolgens verklaarden de comparanten dat zij met de onderhavige verdeling de gehele tussen hen bestaan hebbende onverdeeldheid met betrekking tot voormeld registergoed (…) hebben gescheiden en verdeeld en wel zodanig dat ieder hunner het hem of haar toekomende heeft ontvangen zodat zij elkaar terzake daarvan over en weer, zonder enig voorbehoud kwijting en decharge verlenen (…)
3. Het geschil
in conventie
3.1. De man vordert, na eiswijziging zonder bezwaar, veroordeling van de vrouw:
1.
tot betaling van een bedrag van € 57.631,83, zijnde 50% van de door de man betaalde gemeenschappelijke vaste kosten der huishouding, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf 27 augustus 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
2.
tot betaling van een bedrag van € 1.500,00, zijnde aan de vrouw uitgekeerd verzekeringsgeld t.b.v. reparatie van de parketvloer, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2007 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.
tot betaling van een bedrag van € 24.195,00, zijnde de resterende aan de vrouw uitgekeerde
belastinggelden voor de inkomstenbelasting tot en met belastingjaar 2007,
€ 16.642, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2007 en
€ 7.553,00 (2007) vanaf de dag van ontvangst in 2008 tot aan de dag der
algehele voldoening,
4. en 5.
Primair: te bepalen dat de vrouw binnen 7 dagen na betekening van het in deze te
wijzen vonnis alle benodigde medewerking dient te verlenen aan een zo spoedig
mogelijke overzetting van de tweede hypotheek van het [straatnaam] bij Nationale
Nederlanden op haar naam, zodanig dat de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen, waarbij daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van de vrouw komen,
4.
Subsidiair: de betaalde aflossingen van de tweede hypotheek van de Nationale Nederlanden, tot 1 januari 2009 thans begroot op € 38.793,89 (aflossingen door de man op de tweede (annuïteiten)hypotheek),
Meer subsidiair: de vrouw tenminste de helft van alle tot nu toe door de man betaalde aflossingen, met wettelijke rente over alle aflossingen van de tweede hypotheek van de Nationale Nederlanden telkens vanaf datum aflossing aan de man betaalt, alsook voor recht te verklaren dat primair enkel en alleen de vrouw aflossingen direct dient te betalen aan de Nationale Nederlanden dan toch subsidiair de vrouw vóór of op de eerste van iedere kalendermaand tenminste de helft van (verplicht) te betalen aflossingen na 1 januari 2009 ten behoeve van de tweede hypotheek alsook tenminste de helft van elke extra aflossing door de man binnen drie dagen aan de man betaalt op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag,
5.
Subsidiair: de betaalde hypotheekrente over de tweede hypotheek van de Nationale
Nederlanden, tot 1 januari 2009 thans begroot op € 57.682,70, met wettelijke rente
over de betaalde hypotheekrente betalingen telkens vanaf datum betaling (eerste van de maand), alsook voor recht te verklaren dat primair enkel en alleen de vrouw direct de hypotheekrente dient te betalen aan de Nationale Nederlanden dan toch subsidiair de vrouw vóór of op de eerste van iedere kalendermaand tenminste voor de helft de te betalen hypotheekrente over de tweede hypotheek na 1 januari 2009 aan de man betaalt op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag,
6.
tot betaling van een bedrag van € 4.818,00 (extra gestorte gelden) met wettelijke rente vanaf 27 augustus 2007,
7.
tot betaling van de helft van de door de vrouw ontvangen kinderbijslag vanaf 1 januari 2008, zijnde € 461,90 voor het eerste kwartaal 2008, en hierna binnen 3 dagen steeds de helft van de kinderbijslag zoals deze bedragen door de vrouw worden ontvangen, per kwartaal te voldoen,
een en ander met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2. De vrouw voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. De vrouw vordert dat de man:
Primair:
wordt veroordeeld, voor zover de man daartoe financieel in staat blijkt te zijn, om binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan een zo spoedig mogelijke overzetting van de tweede hypotheek op zijn naam, waarbij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen, uiterlijk drie maanden na datum van het in dezen te wijzen vonnis,
Subsidiair:
gehouden is om binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, alle medewerking te verlenen aan een zo spoedig mogelijke verkoop en overdracht van de woning aan een derde, waarbij de man gehouden is akkoord te gaan met de vraagprijs die is vastgesteld door de door de vrouw aan te wijzen makelaar, en te bepalen dat, wanneer de man weigert om aan de in dezen te wijzen vonnis medewerking tot verkoop en levering van de woning gevolg te geven, het vonnis in de plaats treedt van een voor de verkoop en levering benodigde machtiging van de man.
3.5. De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Gelet op de onderlinge samenhang zal de rechtbank de vorderingen gelijktijdig behandelen.
4.2. de vordering ad € 57.631,83
De man stelt dat hij recht heeft op terugbetaling van 50% van de door hem betaalde kosten der huishouding, meer in het bijzonder de door hem betaalde woonlasten. De man doet daarbij een beroep op artikel 5 lid 2 en artikel 12 van de Overeenkomst. De vrouw betwist de vordering van de man en betoogt dat beide partijen hun inkomsten gebruikten voor de huishouding en dat ook zij diverse kosten heeft betaald, maar dat partijen daartoe nooit een administratie hebben bijgehouden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat ter gelegenheid van de comparitie de man heeft erkend dat de vrouw aanvankelijk maandelijks € 500,00 op de gemeenschappelijke rekening stortte en voorts dat ook de vrouw van haar privérekening kosten van huishouding heeft betaald, zoals boodschappen en vakanties. Voorts staat vast dat de vrouw noch de man uitvoering heeft gegeven aan de in artikel 5 opgenomen verplichting om maandelijks naar evenredigheid van inkomen bij te dragen aan de gemeenschappelijke rekening, noch aan de verplichting om een administratie bij te houden als bedoeld in artikel 12. De man heeft ter comparitie ook erkend dat de gemeenschappelijke rekening nooit is gebruikt om bijvoorbeeld de woonlasten, die hij nu terugvordert, te betalen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door partijen geschetste gangbare praktijk ten tijde van de samenleving, de conclusie moet zijn dat het de intentie van partijen is geweest om op een andere wijze invulling te geven aan de gemeenschappelijke huishouding. Nog daargelaten dat de man onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet achteraf alsnog een beroep kan doen op artikel 5, overweegt de rechtbank nog dat onbetwist is gebleven dat de vrouw, naast de eerdergenoemde betalingen door de vrouw ten behoeve van de huishouding, ten tijde van de samenleving een groot deel van haar ontslagvergoeding
(ƒ 50.000,00) heeft overgemaakt op de en/of rekening. De rechtbank concludeert dan ook dat de man onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat hij nog recht heeft op een terugbetaling van € 57.631,83 ter zake van door hem betaalde lasten, zodat deze vordering wordt afgewezen.
4.3. de vordering ad € 1.500,00
De man stelt dat de vrouw een verzekeringsuitkering betreffende de parketvloer van de voormalige echtelijke woning, begin 2006, in strijd met de afspraken op haar eigen rekening heeft laten storten en heeft behouden. De vrouw betwist de stellingen van de man en voert aan dat partijen het bedrag hebben verbruikt en voorts dat partijen elkaar in de verdelingsakte betreffende de voormalige echtelijke woning finale kwijting hebben verleend, zodat aan de man thans geen aanspraak meer toekomt.
Gelet de formulering van de afspraken tussen partijen zoals verwoord onder de Slotbepaling van de verdelingsakte (zie r.o. 2.6) had het op de weg van de man gelegen, indien hij van mening was dat er nog sprake was van een vordering ter zake van de woning die verdeeld moest worden deze vordering bij het opmaken van die verdelingsakte aan de orde te stellen, dan wel ter zake een voorbehoud te maken. Nu de man dat niet heeft gedaan, mocht de vrouw – mede gelet op de omstandigheid dat de verzekeringsuitkering dateerde van 2006 – met de ondertekening van de Akte van Verdeling er vanuit gaan dat de man zijn aanspraak op dit punt had laten varen en heeft de man zijn eventuele aanspraken tegenover de vrouw verwerkt.
4.4. de uitgekeerde teruggaven Inkomstenbelasting
De man stelt dat hij de hypotheekrenten steeds heeft voldaan, maar doordat de aftrek van deze hypotheekrenten werd gespreid over hun beider belastingaangiftes, hij recht heeft op betaling door de vrouw van de door haar ontvangen teruggaven Inkomstenbelasting. De vrouw betwist de vordering van de man en heeft aangevoerd dat de ontvangen bedragen zijn opgegaan aan kosten der huishouding.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft de man verklaard dat hijzelf de aangiften IB altijd heeft verzorgd met de intentie om de inkomsten en lasten zo fiscaal gunstig te verdelen. Daarbij heeft de man er (kennelijk bewust) voor gekozen om op deze aangiften niet het nummer van de gemeenschappelijke rekening te vermelden, maar ieders privérekening. Gesteld noch gebleken is dat hij dit op verzoek van de vrouw heeft gedaan. Evenmin is komen vast te staan dat de man op het moment van uitbetaling aanspraak heeft gemaakt op het deel dat op rekening van de vrouw werd ontvangen. Nog daargelaten dat de man de stelling van de vrouw dat het geld ten goede van gemeenschappelijke huishouding is gekomen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat – gelet op voornoemde omstandigheden – het ervoor gehouden moet worden dat de man met de door hem gecreëerde gang van zaken akkoord is gegaan en hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet pas achteraf, na het uiteengaan van partijen, aanspraak kan maken op terugbetaling van ontvangen IB-teruggaven. De vordering van de man wordt dan ook afgewezen.
4.5. de vorderingen betreffende de 2 hypotheek (woning te Amsterdam)
Tussen partijen staat vast dat zij een bedrag hebben geleend van ƒ 370.000,00 (€ 168.488,00), waarvan ƒ 6.500,00 is opgegaan aan diverse kosten in verband met het afsluiten van deze hypotheek. Voorts staat vast dat de bank, op gezamenlijk verzoek van partijen, (tenminste) drie keer een bedrag van ƒ 50.000,00 en eenmaal een bedrag van
ƒ 64.280,00 uit het depot heeft overgeboekt naar een en/of-rekening van partijen met nummer 26.29.30.382. Volgens mededeling van de bank van 28 september 2000 was het depot op die datum geheel verbruikt. De bedragen zijn gestort op een zogenaamde Alex-rekening, waarmee de man heeft belegd. Het resultaat van deze beleggingen is dat het bedrag geheel is verdampt.
4.6. Zowel de man (in conventie) als de vrouw (in reconventie) vorderen primair dat deze 2e hypotheek op naam van de ander wordt gesteld met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Deze hypothecaire schuld is echter een gezamenlijke schuld waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens hun crediteur en onderling ieder voor de helft draagplichtig zijn. De rechtbank ziet geen juridische grondslag die tot toewijzing van één van genoemde vorderingen zou kunnen leiden. Partijen hebben die ook niet aangevoerd. Deze vorderingen zullen dus worden afgewezen.
De subsidiaire vordering van de vrouw, de veroordeling van de man tot verkoop van zijn woning te Amsterdam, wordt eveneens afgewezen bij gebrek aan een juridische grondslag.
4.7. De man vordert subsidiair betaling door de vrouw van het door hem betaalde bedrag aan aflossingen tot 1 januari 2009 op deze hypotheek ad € 38.793,89. De vrouw heeft deze vordering betwist, omdat zij geen enkel voordeel van de hoofdelijke verbondenheid aan deze hypotheek heeft gehad en voorts omdat zij nooit bij de beleggingen die met dit geleende geld zijn gedaan betrokken is geweest.
De rechtbank oordeelt als volgt. Bij het aangaan van de 2e hypotheek was de vrouw ermee bekend dat zij geen mede-eigenaar van de woning werd en evenmin huurinkomsten daaruit zou ontvangen. Voorts heeft zij erkend dat het de intentie was om het bedrag te gebruiken voor beleggingen. De vrouw heeft de opdrachten aan de bank tot overmaking uit het depot naar de beleggingsrekening dan ook mede ondertekend. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de vrouw niet gehouden zou zijn om haar bijdrage te leveren aan de aflossingen op deze hypothecaire lening. Gelet op de intentie van partijen dient het voor rekening en risico van beiden te blijven dat de beleggingen niet het gewenste resultaat hebben gehad. Daar staat tegenover dat de man verzuimd heeft zijn stelling te onderbouwen waarom de vrouw voor 100% aansprakelijk zou zijn voor dit bedrag.
4.8. Uitgangspunt is dat partijen in de onderlinge verhouding ter zake van de 2e hypotheek ieder voor de helft draagplichtig zijn. Voor de periode dat partijen hebben samengewoond, tot 23 oktober 2007, heeft ook hier te gelden dat deze aflossingsverplichting is gedragen op de wijze waarop partijen invulling hebben gegeven aan de gemeenschappelijke huishouding, zodat de man over die periode geen aanspraak kan maken op enige vergoeding (zie ook r.o. 4.2).
Alhoewel de man voor de periode 23 oktober 2007 tot 1 januari 2009 geen vordering heeft ingesteld, overweegt de rechtbank dat voor deze periode geldt het uitgangspunt dat ter zake van betaalde aflossingen van de 2e hypotheek in de onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig is, waarbij de man uiteraard aan de vrouw inzage dient te geven in de betalingsbewijzen. Voorts is van belang dat het een in termijnen betaalbare schuld betreft, zodat de man van de vrouw een bijdrage kan verlangen van de helft voor iedere door hem betaalde termijn. De gevorderde verklaring voor recht dat de vrouw gehouden is om de helft van de aflossingen te betalen ten behoeve van de 2e hypotheek vanaf 1 januari 2009, zal de rechtbank dan ook toewijzen als hierna in het dictum vermeld. Ingevolge artikel 611a lid 1 Rv, laatste volzin, kan aan het betalen van een geldbedrag geen dwangsom worden verbonden, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.9. Onder punt 5 als vermeld in de akte wijziging van eis vordert de man subsidiair betaling van de hypotheekrente over de 2e hypotheek van Nationale Nederlanden tot 1 januari 2009. Ook hier heeft te gelden dat tot de datum waarop de samenleving is verbroken, 23 oktober 2007, sprake is van gemeenschappelijke kosten der huishouding. Hierover heeft de rechtbank reeds geoordeeld onder r.o. 4.2, namelijk dat niet is komen vast te staan dat de man ter zake nog een vordering op de vrouw heeft. Nadien heeft te gelden dat, nu partijen samen deze hypothecaire lening zijn aangegaan, in de onderlinge verhouding ieder voor 50% gehouden is tot het betalen van de termijnen van de hypotheekrente tot het moment dat de hypothecaire lening zal zijn afgelost. De man heeft ter zake een verklaring voor recht gevorderd, die de rechtbank zal toewijzen als hierna in het dictum vermeld. Ingevolge artikel 611a lid 1 Rv, laatste volzin, kan aan het betalen van een geldbedrag geen dwangsom worden verbonden, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.10. De vrouw heeft ter zake van de afwikkeling van de 2e hypotheek subsidiair (in reconventie) nog gevorderd dat de man wordt veroordeeld tot medewerking aan verkoop en levering van de woning. De rechtbank begrijpt dat daarmee de woning van de man in Amsterdam wordt bedoeld. De rechtbank ziet geen juridische grondslag voor deze vordering. De vrouw heeft zo’n grondslag ook niet aangevoerd. Derhalve wordt deze vordering afgewezen.
4.11. een bedrag van € 4.818,88
De man stelt dat hij uit zijn privémiddelen op de gezamenlijke beleggingsrekening een bedrag van € 4.818,88 heeft gestort en vordert terugbetaling. De vrouw heeft dit betwist.
De rechtbank stelt vast dat de man zijn vordering niet heeft onderbouwd. Nu de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, wordt deze vordering afgewezen.
4.12. vergoeding van de helft van de kinderbijslag
De man stelt dat partijen de zorg voor de kinderen in een zogenaamde co-ouderschapregeling delen en dat hij ook aanzienlijke kosten van de kinderen voor zijn rekening neemt en maakt in dat kader aanspraak op de helft van de kinderbijslag.
De man is niet-ontvankelijk in zijn vordering. De kinderbijslag wordt vastgesteld en uitgekeerd door de Sociale Verzekeringsbank. De vraag aan wie de kinderbijslag wordt uitgekeerd is ingevolge artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet eveneens voorbehouden aan de Sociale Verzekeringbank en kan in een civiele procedure niet ter discussie worden gesteld, omdat daartegen een bestuursrechtelijke voorziening open staat.
4.13. Gelet op het feit dat partijen voormalige partners zijn, zullen de proceskosten - zowel in conventie als in reconventie - tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie:
5.1. verklaart voor recht dat de vrouw gehouden is om met ingang van 1 januari 2009 de helft van de door de man betaalde maandelijkse aflossingen betreffende de 2e hypotheek op de woning aan de [straatnaam] te Amsterdam aan de man te voldoen tot het moment dat deze 2e hypotheek zal zijn afgelost,
5.2. verklaart voor recht dat de vrouw gehouden is om met ingang van 1 januari 2009 de helft van de door de man betaalde maandelijks verschuldigde rente betreffende de 2e hypotheek op de woning aan de [straatnaam] te Amsterdam aan de man te voldoen tot het moment dat deze 2e hypotheek zal zijn afgelost,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie:
5.6. wijst de vorderingen af,
5.7. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. de Vries, mr. M. Flipse en mr. C.A.M. van de Rest-van der Heijden en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.