ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ3487

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-840098-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en voorbereiding van cocaïne, witwassen en bezit van vals paspoort door ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980 te Suriname, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder de verkoop en voorbereiding van cocaïne, witwassen, bezit van een vals paspoort en verblijf als ongewenst vreemdeling in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 17 maart 2010 tot en met 20 maart 2010, samen met anderen, opzettelijk ongeveer 2.000 gram cocaïne heeft verkocht en vervoerd. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen door een geldbedrag van € 19.000 en een horloge van het merk Rolex in zijn bezit te hebben, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. Ook werd vastgesteld dat hij op 20 april 2010 in het bezit was van een vals Frans paspoort en dat hij als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een schending van de procesorde, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van twintig maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werden de in beslag genomen goederen, waaronder het geldbedrag en het horloge, verbeurd verklaard en het valse paspoort onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840098-10
Uitspraakdatum: 29 april 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 september 2010, 7 december 2010, 4 maart 2011, 24 maart 2011 en 15 april 2011 in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na een nadere omschrijving van de tenlastelegging zoals bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
Feit 1:
(zaaksdossier B15)
hij op of omstreeks de periode van 17 maart 2010 tot en met 20 maart 2010 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 februari 2010 tot en met 20 maart 2010 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
in de periode van 23 februari 2010 tot en met 20 maart 2010
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemer(s) en/of leverancier(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of kwaliteit en/of gewicht van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de overdracht van een of meer partij(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd in en/of nabij de woning(en) van [medeverdachte A] ([woonadres medeverdachte A]) en/of [medeverdachte B] ([verblijfadres medeverdachte B]) en/of in en/of nabij de winkel [naam telefoonwinkel] aan het [adres telefoonwinkel] en/of de parkeergarage Hoogoord en/of elders in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- (meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven;
en/of
op 20 april 2010 ongeveer 5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een stof bevattende fenacetine en/of kilopakket bevattende ureum en/of een geldtelmachine in zijn woning voorhanden heeft gehad.
Feit 2:
(zaaksdossier B18)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 20 april 2010 te Almere en/of te Tilburg en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar krachtens die gewoonte, (telkens) van een of meer voorwerp(en) te weten;
- een geldbedrag van 19.000,00 euro (aangetroffen in de woning van verdachte aan de [verblijfadres verdachte] te Almere)
- een horloge van het merk Rolex (met een waarde van 7.280,00 euro, aangetroffen in de woning van verdachte aan de [verblijfadres verdachte] te Almere)
- een geldbedrag van 15.000 euro (te weten de contante betaling van een personenauto (Volkswagen Golf GTI, kenteken [kenteken 1]))
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren op die/dat voorwerp(en) en/of en/of verborgen en/of verhuld wie die/dat voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte en zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van enig misdrijf
en/of
die/dat voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Feit 3:
(zaaksdossier B17)
hij op of omstreeks 20 april 2010 te Amsterdam in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Frankrijk, voorzien van nummer [nummer], op naam van [alias verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was.
Feit 4:
(zaaksdossier B 19)
hij op of omstreeks 20 april 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
2.1. Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
2.2. Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging aangezien het Openbaar Ministerie ernstig inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van haar cliënt, aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (het zogenoemde Zwolsman criterium). De raadsvrouw heeft in de kern hiertoe aangevoerd dat een vertrouwelijk telefoongesprek tussen haar en haar cliënt is afgeluisterd en uitgewerkt, en dat met de (aldus) verkregen informatie is doorgerechercheerd. Hetgeen door de raadsvrouw ter verdere onderbouwing van dit betoog naar voren is gebracht, is vermeld in de door haar overgelegde pleitaantekeningen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op 2 april 2010 heeft de officier van justitie, na daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, bevel gegeven tot het opnemen van (tele)communicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten aanzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 1], over de periode 6 april 2010 tot 4 mei 2010. Het telefoonnummer zou in gebruik zijn bij een persoon, aangeduid met de (bij)naam "Broertje".
Op 8 april 2010 te 10:29:17 uur is er met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] uitgebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Tijdens het daaropvolgende telefoongesprek wordt - letterlijk weergegeven - het volgende gezegd, waarbij de man de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en de vrouw de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]:
Vrouw met [naam] (fonetisch)
Man Hallo dag mevrouw [achternaam raadsvrouw], meneer [naam verdachte].
Vrouw dat is lang geleden
Man ja goeiendag
Vrouw hallo
Man ja
Vrouw hoe is het met jou
Man ja rustig rustig, ik dacht laat me even bellen om mijn nieuwe nummer door te geven.
Vrouw heel goed heel goed, ik zal 'm ..
Man ja
(Praten door elkaar)
Vrouw ik heb verder volgens mij geen nieuws
Man oke
Vrouw dus geen nieuws in die zin is goed nieuws. Dus dan is er geen
datum gepland.
Man lacht en zegt 'oke'
Vrouw dus hoe langer het duurt hoe beter
Man dat is goed. Hier is mijn nieuwe nummer dan
Vrouw Oke, is goed. Ik ga hem noteren en ....stay in touch
Man ja.. als er wat is hoor ik het
Vrouw zeker, dank voor het bellen
Man Oke
Vrouw dag
Man doei
Vrouw Hoi
Het telefoongesprek is door de politie geheel uitgeluisterd. Vervolgens is het gesprek verkort uitgewerkt en deze schriftelijke uitwerking (het tapverslag) is aan het strafdossier toegevoegd. Het telefoongesprek zelf is bewaard gebleven en dus niet vernietigd. Het tapverslag houdt het volgende in:
Broertje belt NN vrouw.
Broertje noemt zichzelf de heer [naam verdachte]. Broertje wil zijn nieuwe nummer doorgeven.
Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat de man in het telefoongesprek verdachte is. De identiteit van de vrouw is tot de terechtzitting van 9 september 2010 onbekend gebleven. Op deze zitting heeft de raadsvrouw van verdachte, mr. [naam raadsvrouw], advocaat te Amsterdam, medegedeeld dat zij de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en dat zij voormeld telefoongesprek met verdachte heeft gevoerd. Gebleken is dat deze mededelingen juist zijn.
In het licht van het bovenstaande stelt de rechtbank bij haar beoordeling voorop dat - achteraf beziend - geconstateerd dient te worden dat een telefoongesprek tussen de verdachte en zijn advocaat (een geheimhouder in de zin van artikel 218 Sv) geheel is uitgeluisterd en (nadien) niet is vernietigd. Bovendien is dit gesprek, hetzij in een verkorte vorm, uitgewerkt, welke uitwerking aan het strafdossier is toegevoegd.
Artikel 126aa, eerste en tweede lid, Sv bepaalt - voor zover van belang - het volgende:
Artikel 126aa Sv
1. De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Vc (...), voorzover die voor het onderzoek in de zaak van betekenis zijn, bij de processtukken.
2. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. (...) Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.
Nu een voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 126aa, tweede lid, Sv in de onderhavige zaak niet is gegeven, is naar het oordeel van de rechtbank formeel sprake van een schending van deze wetsbepaling. Dit levert een vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv, welk verzuim onherstelbaar is.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of dit vormverzuim gevolgen dient te hebben en zo ja, welke. Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, kan naar het oordeel van de rechtbank aan de inhoud van het telefoongesprek van 8 april 2010 geen, ook niet een begin van een vermoeden worden ontleend dat sprake is van een gesprek tussen een cliënt en zijn advocaat. Het telefoongesprek - waarvan hierboven de gehele en letterlijke tekst is weergegeven - biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt. De rechtbank volgt de raadsvrouw ook niet in haar stelling dat woorden als "geen nieuws (...) goed nieuws" en "hoe langer het duurt hoe beter" meteen, en zonder meer, in de richting van een advocaat moeten doen denken. De rechtbank laat deze stelling voor rekening van de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de inhoud van het telefoongesprek voor de politie aanleiding had moeten zijn nader onderzoek te verrichten, in het bijzonder naar de genoemde mevrouw [naam raadsvrouw]. De rechtbank passeert dit betoog van de raadsvrouw.
In de eerste plaats heeft nader onderzoek plaatsgevonden. Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 21 september 2010 blijkt dat, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, reeds op 13 april 2010 bij het Centrale Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) navraag is gedaan naar de tenaamstelling van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. Hieruit bleek dat dit nummer op naam staat van [onjuist gespelde achternaam raadsvrouw], wonende [adres 2]. Nog daargelaten de spelfout in de tenaamstelling ([onjuist gespelde achternaam raadsvrouw] in plaats van [achternaam raadsvrouw]) stelt de rechtbank vast dat het telefoonnummer niet op naam staat van een advocatenkantoor, maar op naam van een natuurlijke persoon, [onjuist gespelde naam raadsvrouw]. Voorts stelt de rechtbank vast dat op [adres 2] geen advocatenkantoor is gevestigd. Opmerking verdient in dit verband dat de raadsvrouw ter terechtzitting van 9 september 2010 heeft verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] niet op naam van haar advocatenkantoor staat en dat ze dit nummer ook privé gebruikt.
Mede gelet op de resultaten van de CIOT-bevraging is de rechtbank van oordeel dat voor de politie redelijkerwijs geen aanleiding bestond naar aanleiding van het telefoongesprek van 8 april 2010 nader onderzoek te verrichten, ook niet naar (de persoon van) mevrouw [naam raadsvrouw]. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat afgezien van het gesprek van 8 april 2010 het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in het gehele onderzoek "Alpamayo" - waarbinnen ongeveer 76.000 telefoongesprekken zijn getapt - niet één keer voorkomt. De rechtbank verwijst hier naar de brief met bijlagen van de officier van justitie van 18 maart 2011.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat politie en justitie geen enkel verwijt kan worden gemaakt ter zake van het uitluisteren en bewaren van het bewuste telefoongesprek van 8 april 2010. Datzelfde geldt voor het verkort uitwerken van dat gesprek en het toevoegen daarvan aan het strafdossier. Naar de stand van de informatie die op dat moment bij politie en justitie bekend was, zijn deze handelingen naar het oordeel van de rechtbank volstrekt logisch en begrijpelijk te noemen.
Anders dan de raadsvrouw meent, is verdachte door het geconstateerde vormverzuim ook niet in zijn belangen geschaad. Weliswaar is een, zij het zeer verkorte, uitwerking van het bewuste telefoongesprek in het strafdossier gevoegd waaruit de identiteit van verdachte, meneer [achternaam verdachte], blijkt, alsmede zijn nieuwe nummer, maar uit het proces-verbaal van bevindingen vaststelling identiteit [verdachte] van 14 april 2010 en de daarop bij requisitoir gegeven toelichting van de officier van justitie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook zonder het gesprek van 8 april 2010 de identiteit van [verdachte] zou zijn vastgesteld. De rechtbank verwijst hier in het bijzonder naar de pagina's 6-8 van vermeld proces-verbaal. Daarnaast is het nieuwe nummer dat verdachte in het telefoongesprek van 8 april 2010 aan zijn advocaat heeft doorgegeven in het geheel niet voorwerp van onderzoek geweest.
Eén en ander brengt mee dat, hoewel formeel sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, niet gezegd kan worden dat de met de opsporing of de vervolging belaste ambtenaren doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak hebben tekort gedaan. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie in de vervolging bestaat dan ook geen grond en het daartoe strekkende verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat het geconstateerde vormverzuim ex artikel 359a Sv tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering moet leiden.
De rechtbank verwerpt - voor zover zij tot bewijs en strafoplegging komt - ook dit betoog. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen (geen enkel verwijt aan politie en justitie en geen schending van de belangen van verdachte) acht de rechtbank het niet passend om aan het vormverzuim een consequentie te verbinden. De rechtbank zal dan ook volstaan met de enkele constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim.
Dit te meer, nu in de onderhavige zaak door de verdediging geen enkele maatregel lijkt te zijn genomen om naar buiten toe kenbaar te kunnen laten zijn dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van een 'geheimhoudersgesprek', waarvan de vertrouwelijkheid diende te worden beschermd. Er is sprake van een telefoonnummer dat niet op naam van een advocatenkantoor staat, maar op naam van een natuurlijke persoon die dit nummer niet alleen zakelijk maar ook privé gebruikt. Voorts wordt bij het opnemen van dit nummer op geen enkele manier kenbaar gemaakt dat men met een advocaat spreekt. Het is derhalve ook aan de verdediging zelf te wijten dat het bewuste vormverzuim heeft plaatsgevonden.
Concluderend acht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
2.4. Geen redenen voor schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 (cumulatief), 2 (met uitzondering van "de gewoonte"), 3 en 4 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de personenauto (Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1]), het geldbedrag van in totaal € 19.000,-, een geldtelmachine en het horloge van het merk Rolex, type "Yacht Master", worden verbeurd verklaard. Het (valse) paspoort en het blok witte substantie dienen te worden onttrokken aan het verkeer en de overige op de lijst van in beslag genomen voorwerpen vermelde goederen kunnen worden teruggegeven aan verdachte, aldus de vordering van de officier van justitie.
4. Bewijs
4.1. Partiële vrijspraken
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1, laatste alinea, ten laste is gelegd, te weten "dat hij op 20 april 2010 ongeveer 5 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een stof bevattende fenacetine en/of een kilopakket bevattende ureum en/of een geldtelmachine in zijn woning voorhanden heeft gehad". De rechtbank is, gezien de tenlastelegging, van oordeel dat voornoemde gedraging geen onderdeel heeft uitgemaakt van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen in de periode van 23 februari 2010 tot en met 20 maart 2010. Verdachte dient in zoverre dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
In het kader van het onderzoek "Alpamayo" heeft onder meer een onderzoek plaatsgevonden naar de vermogenspositie van verdachte en zijn vriendin en medeverdachte [medeverdachte D] in/over de periode van 1 januari 2007 tot en met 20 april 2010.
Hieruit is gebleken dat [medeverdachte D] een Volkswagen Golf GTI, kenteken [kenteken 1], op haar naam heeft staan. De vorige tenaamgestelde van deze auto, getuige [getuige 1], heeft verklaard dat hij de auto op 7 april 2010 heeft verkocht aan een jongen en een vrouw uit Amsterdam. De auto is verkocht voor een bedrag van € 15.000,00, welk bedrag contant is voldaan.
Over het geldbedrag van € 15.000,00 heeft [medeverdachte D] het volgende verklaard. In het verleden heeft zij ook een BMW met het kenteken [kenteken 2] in haar bezit gehad. In maart 2009 is de BMW ingeruild voor een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 3], waarbij zij een bedrag van € 5.500,00 heeft ontvangen. Dit geld heeft zij bewaard. Toen zij begin 2010 de Volkswagen Golf GTI met het kenteken [kenteken 1] wilde kopen - met de bedoeling de andere Golf later te verkopen - heeft zij € 10.000,00 van haar vader ontvangen, van welk bedrag zij de helft zou moeten terugbetalen; de andere helft betrof een schenking. Samen met (het resterende deel van) de eerder bij inruil van de BMW verkregen € 5.500,00 heeft zij van dit geld de betreffende Volkswagen Golf GTI gekocht, aldus [medeverdachte D].
Deze verklaring van [medeverdachte D] - door verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2011 herhaald - vindt steun in overige stukken.
De verklaring van [medeverdachte D] over de inruil van de BMW vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige 2], bij wiens autobedrijf de BMW is ingeruild, en de door deze aan het onderzoeksteam ter beschikking gestelde koopovereenkomst.
De verklaring van [medeverdachte D] over de € 10.000,00 die zij van haar vader, de heer [getuige 3], heeft ontvangen, vindt steun in de verklaring van [getuige 3] bij de rechter-commissaris en het door de raadsvrouw van [medeverdachte D] ter terechtzitting van 9 september 2010 overgelegde schrijven van [getuige 3] van 2 maart 2010. Dit schrijven is gehecht aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [getuige 3] bij de rechter-commissaris en maakt zodoende ook onderdeel uit van het dossier van verdachte.
Hoewel de officier van justitie kan worden toegegeven dat het opvallend is dat [medeverdachte D] op 20 april 2010, voorafgaand aan de doorzoeking van haar woning, heeft verklaard dat zij haar Volkswagen Golf GTI heeft gekocht van haar spaargeld en dat de getuige [getuige 3] in zijn verhoor bij de rechter-commissaris niet op alle gestelde vragen precies en concreet antwoord heeft kunnen geven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het buiten redelijke twijfel is dat de verklaring van [medeverdachte D] over de bewuste € 15.000,00 - die door verdachte is bevestigd - niet juist is. Bij deze stand van zaken dient voor wat betreft dit onderdeel van de tenlastelegging een vrijspraak te volgen, nu niet wettig en overtuigend is bewezen dat het geldbedrag van € 15.000,00 - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
Voorts acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, voor het overige, ten laste gelegde, tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan, noch dat hij van het ten laste gelegde witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Verdachte zal ook in zoverre worden vrijgesproken.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden[1]
De rechtbank zal bij de navolgende bespreking van de redengevende feiten en omstandigheden ervan uitgaan dat met na te noemen bijnamen steeds de volgende personen worden bedoeld:
[namen medeverdachte A], Mason, Cachucha - [medeverdachte A][2]
Gele - [medeverdachte B][3]
Broertje - [verdachte][4]
Rasta [medeverdachte C][5]
Ten aanzien van feit 1:
In de periode van 23 februari 2010 tot en met 20 maart 2010 is er veelvuldig telefonisch contact tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte B], [medeverdachte A] en [medeverdachte C]. In deze telefonische contacten worden woorden gebruikt als 'schoenen, papieren, stukje meenemen om te checken, hetzelfde stempel, borg halen, drie twee en drie drie, tjap tjoy, 62 en 64, en maatje 31'. Voorts vinden er diverse ontmoetingen plaats tussen verdachte en medeverdachten.
Op 17 maart 2010 belt medeverdachte [medeverdachte C] naar verdachte. [Medeverdachte C] geeft vervolgens de telefoon aan medeverdachte [medeverdachte A]. Verdachte vraagt aan hem wat hij met 'die pra' kan doen. [Medeverdachte A] vraagt wat de hoogte is en hoeveel hij er heeft en hoe laat hij er eentje aan die man kan laten zien. Verdachte antwoordt dat de hoogte drie twee is en dat hij 'een donald' heeft.[6] In een daaropvolgend gesprek tussen [medeverdachte A] medeverdachte [medeverdachte B], vraagt [medeverdachte A] of alles 'origie' is. [Medeverdachte B] zegt dan dat het wel alles doet maar dat het niet hard wordt.[7] Dan volgen er twee gesprekken tussen [medeverdachte A] en medeverdachte [medeverdachte C]. [medeverdachte A] zegt dat hij naar Diemen moet en als die man oké zegt dan moet hij daar om half drie zijn.[8] Medeverdachte [medeverdachte C] vraag hoe het met 'gouden tand' is en dat [medeverdachte A] om half drie ook bij die andere man moet zijn.[9] In twee telefoongesprekken tussen [medeverdachte A] en verdachte wordt door [medeverdachte A] gezegd dat die man oké heeft gezegd en verdachte zegt dan dat [medeverdachte A] even Gele moet bellen. Verdachte zegt in een daaropvolgend gesprek dat [medeverdachte A] naar Hoogie moet komen en [medeverdachte A] zegt dat die mannen van gister er zijn en dat die man de papieren gaat halen.[10] Drie minuten daarna belt medeverdachte [medeverdachte C] naar [medeverdachte A] en vraagt welke die man wil hebben. [Medeverdachte A] zegt niet die van Gouden Tand maar die van broertje. Hij wil alles snel regelen omdat die ander alles wil hebben. Hij zegt dat ze bij die mannen van gisteren een stukje hadden genomen om te checken. Hij zegt dat hij het bij die andere man moet gaan halen op Hoogoord. [medeverdachte A] zegt dat die man in ieder geval naar hem onderweg is en dat ze samen de dingen moeten gaan halen.[11] Weer een paar minuten later wordt [medeverdachte A] gebeld door verdachte die vraagt of het lang gaat duren om het te pasen. Hij zegt dat [medeverdachte A] naar Hoogie kan komen.[12] In het daaropvolgend gesprek zegt [medeverdachte A] tegen [medeverdachte C] dat hij dat ding al heeft afgegeven en dat hij nu de papieren moet gaan pakken. De andere man heeft oké gezegd en dat hij zelf gaat maar dat hij die man tot halverwege laat rijden.[13] Rond half drie wordt [medeverdachte A] door [medeverdachte B] gebeld die vraagt of [medeverdachte A] klaar is. [Medeverdachte A] zegt dat hij er nu aan komt rijden en dat het in ieder geval wel goed is.[14] Een minuut later belt [medeverdachte B] naar [medeverdachte A] en vraagt wat nou de bedoeling is. Moet hij dat ding weer terugnemen of of of eh eh eh de groente. [Medeverdachte A] zegt dat hij dat ding moet meenemen en zegt vervolgens dat hij hem niet zoveel dingen door de telefoon moet vragen en dat hij moet komen en dat het goed zit.[15] Drie minuten daarna belt [medeverdachte A] naar verdachte en zegt dat die werkman van hem niet moet bellen en allerlei gekke vragen moet stellen. Hij zegt dat het orgie is en dat de mannen zeker willen weten dat dàt er is. Die man heeft hem een beetje papieren en dat ding teruggegeven. Die man heeft gezegd dat als dat orgie is, hij alles wil hebben. Ook al willen we het één één keer doen, dan heeft hij er geen problemen mee. Maar dat moet zeker zijn en het moet hetzelfde stempel zijn. Die man is er al maar die papieren waren er nog niet. Verdachte zegt dan dat hij daar niet op kan gaan borduren. Hij gaat niet wachten op mensen, de eerste die komt die eet.[16] 's Avonds belt [medeverdachte A] naar verdachte en zegt dat die man morgen in de middag heeft gezegd omdat hij het in de ochtend niet gaat redden. Verdachte zegt dat hij er geen vertrouwen meer in heeft en dat een borg op afspraak gaat. Als de afspraak niet nagekomen wordt dat ben je de borg kwijt.[17] De volgende dag belt verdachte naar [medeverdachte C] en vraagt hoe het met Mason zit omdat hij niet opneemt als hij hem belt.[18] Wat later belt [medeverdachte A] naar [medeverdachte C] en [medeverdachte C] vraagt hem of hij broertje heeft gesproken omdat broertje hem had gebeld om te vragen waar [medeverdachte A] was. [Medeverdachte A] zegt dat hij natuurlijk die centen wil hebben, maar dat het natuurlijk niet gaat.[19] Verdachte belt dan nog naar [medeverdachte A] en zegt dat als ze om vier uur niet komen, hij die borg komt halen. [Medeverdachte A] reageert met 'neen, neen, luister dan. Neen. Is lekker makkelijk verdiend broertje.[20] Vlak daarna hebben beiden weer telefonisch contact en zegt verdachte dat die mannen in hem vertrouwen hebben en wat moet hij tegen die mannen zeggen als ze komen. Verdachte zegt daarop dat als ze zeker zijn van hun zaak ze toch moeten komen, want anders ga je dat niet eens sturen. [Medeverdachte A] zegt dat ze rustig even moeten wachten.[21] Even later is er dan verwarring in een telefoongesprek tussen [medeverdachte C], [medeverdachte A] en verdachte of het drie drie of drie twee moet zijn.[22]
Op 18 maart 2010 tussen 10.45 en 16.15 uur heeft een observatie plaatsgevonden. Om 11.46 uur wordt gezien dat medeverdachte [medeverdachte A] in zijn auto stapt in de directe omgeving van de [woonadres medeverdachte A]. Een uur later verlaten [medeverdachte A] en een onbekende man de [woonadres medeverdachte A] weer. Om 13.02 uur wordt gezien dat [medeverdachte A] in zijn auto stopt voor de parkeerplaats Hoogoord, gelegen aan de [c-straat] in Amsterdam.[23] [d-straat] met huisnummer [huisnummer] is de verblijfplaats van medeverdachte [medeverdachte B].[24] Op de parkeerplaats staat een man met een plastic zak bij zich naar [medeverdachte A] te zwaaien. Die man was 'Gele', de bijnaam van [medeverdachte B].[25] [Medeverdachte A] heeft voorts verklaard dat broertje en gele bij deze ontmoeting rond 13.00 uur aanwezig waren. Zeer kort voor de ontmoeting heeft verdachte contact met [medeverdachte A] om te zeggen dat hij helemaal naar boven moet komen.[26] Er wordt ook gezien dat [medeverdachte A] met zijn auto staat geparkeerd op het bovendek van Hoogoord. Een paar minuten later rijdt [medeverdachte A] in zijn auto weg om even later te parkeren op de parkeerplaats van de Foodstrip aan de Tafelbergweg. Rond drie uur wordt de Opel van [medeverdachte A] dan weer gezien bij Hoogoord waar medeverdachte [medeverdachte C] in de auto stapt als bijrijder. Een andere man stapt uit de auto en loopt weg. Even later loopt [medeverdachte A] ook even weg om vervolgens weg ter rijden met [medeverdachte C] als bijrijder in de auto.
In de afgeluisterde telefoongesprekken op 20 maart 2010 tussen [medeverdachte A] en medeverdachten komt naar voren dat [medeverdachte A] bij 'Geel' twee paar schoenen gaat nemen/ophalen en dat 'Geel' een paar aan andere mannen heeft gegeven omdat [medeverdachte A] er niet om tien uur was. [medeverdachte C] belt dan naar [verdachte] en zegt dat ze twee voor die mannen willen brengen.[27] Om 15.06 uur belt [medeverdachte A] naar verdachte en zegt dat het niet netjes is omdat afgesproken was die man het andere model te geven. [Verdachte] zegt daarop dat die gele het gewoon aan die andere mannen heeft gegeven en dat hij er een paar mee naar huis heeft genomen. Hij kon niet alles bij die man laten. [medeverdachte A] zegt 'je moet tegen je werkmannen zeggen dat dit niet kan'. Verdachte zegt dat hij er pas achter kwam dat hij die dingen aan het doorgeven was toen die man hem belde. [Medeverdachte A] zegt dat dit het tegenovergestelde is van die andere. Verdachte zegt dat die andere man die schoenen niet meer leuk vindt. [Medeverdachte A] zegt dat hij ook die andere man kan bellen; wanneer je die andere omruilt.[28] In de laatste telefoongesprekken wordt gesproken over aantallen en dat het niet 64 maar 62 is. [Medeverdachte A] zegt tegen [verdachte] dat hij die man 2 heeft gegeven en [verdachte] zegt dan dat het maar 62 is in plaats van 64. [Medeverdachte A] zegt dat hij het heeft nageteld en dat hij precies is met geld. [29] [Medeverdachte B] zegt tegen [medeverdachte C] dat hij het aan het tellen is en dat het niet klopt. [Medeverdachte C] geeft aan dat dit niet kan want hij was er zelf bij en hij heeft het zelf gezien.[30]
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C] hebben in hun verhoren niets willen verklaren. Ook ter terechtzitting heeft verdachte geen verklaring gegeven. Medeverdachte [medeverdachte A] heeft in zijn verhoor verklaard dat waar in het voorgehouden telefoongesprek wordt gesproken over 'pra' en 'de hoogte is drie twee', LG Prada telefoons worden bedoeld. Ook de andere telefoongesprekken gaan over telefoons. De hoogte drie twee staat voor 320 euro. [Medeverdachte A] heeft verklaard dat met 'donald' tien wordt bedoeld. Broertje (verdachte) had tien telefoons die van de truck waren gevallen en hij bood deze aan [medeverdachte A] aan. Het ging in de gesprekken erover, of die telefoons simlock vrij waren en of ze origineel in de doos zaten. Met 'niet hard' wordt bedoeld dat ze niet simlock vrij zijn. [Medeverdachte A] heeft verklaard dat hij twee van de tien telefoons van verdachte heeft gekocht en deze op 18 maart 2010 heeft opgehaald. Ze zaten in de plastic zak. Het ging oorspronkelijk om een hele partij van 10 telefoons, maar hij heeft er maar twee gekocht. Het geld hiervoor heeft hij aan [medeverdachte B] / verdachte betaald.[31]
De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte A] voor zover inhoudende dat de gesprekken over telefoons gaan ongeloofwaardig. Niet valt in te zien waarom [medeverdachte A], die zelf een telefoonwinkel heeft, in onbegrijpelijke (code-)bewoordingen, zoals blijkens uit de aangehaalde tapgesprekken, over een koop/verkoop van een aantal telefoons zou praten. De verklaring van [medeverdachte A] past ook niet op de tapgesprekken waarin bijvoorbeeld over tjap tjoy, maatje 31 en schoenen wordt gesproken. Gelet op het versluierde en verhullende taalgebruik, waarin woorden voorkomen als "origie/orgie" en "een stukje nemen om te checken", en ook de niet mis te verstane boodschappen in de tapgesprekken "dat niet zoveel door de telefoon moet worden gevraagd" en dat iemands werkman "niet zoveel moet bellen en gekke vragen moet stellen", acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het hier telkens gaat om cocaïne. Daarbij betrekt de rechtbank dat bij een aantal verdachten drugsgerelateerde spullen zijn aangetroffen[32] en dat verdachte [medeverdachte A] zich - zoals in zijn strafzaak zal worden bewezen verklaard - in 2009 ook geruime tijd heeft ingelaten met de handel in cocaïne.
De verklaring van [medeverdachte A] dat het over een partij van 10 - naar het oordeel van de rechtbank dus 10 kilogram cocaïne, mede gelet op de gemiddelde straatprijs van cocaïne, welke rond de € 32.000,00 ligt[33] - ging, waarvan hij er 2 heeft gekocht, bevestigt overigens wel de verkoop, de aflevering en het vervoer van 2 kilogram cocaïne alsmede de voorbereidingshandelingen van de totale partij. In zoverre bezigt de rechtbank de verklaring van [medeverdachte A] tot het bewijs.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 (cumulatief) ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2:
Op 20 april 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [verblijfadres verdachte] te Almere.[34] Verdachte verbleef daar samen met zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte D], en hun twee kinderen.[35] Tijdens deze doorzoeking zijn - voor zover van belang - de volgende goederen aangetroffen:
- Een bedrag van in totaal € 19.000,00.
Dit geldbedrag, dat was samengesteld uit 200 briefjes van € 50,00 en 450 briefjes van
€ 20,00,[36] is in verschillende bundeltjes aangetroffen in een schoenendoos achter een zogeheten knieschot op de zolderverdieping.[37]
- Een horloge van het merk Rolex, type Yacht Master.[38]
Dit horloge is aangetroffen op het aanrecht van de keuken op de begane grond.[39]
Uit onderzoek van de politie bij het bedrijf "Gassan" op de luchthaven Schiphol is gebleken dat het horloge echt is en dat de huidige aankoopwaarde van dit type Rolex
€ 7.280,00 bedraagt.[40]
Medeverdachte [medeverdachte D] heeft verklaard dat zij niet wist dat het geldbedrag van € 19.000,00 in haar woning lag. Dit geld is niet van haar. Over de Rolex heeft [medeverdachte D] verklaard dat die op een gegeven moment in een mandje in de keuken lag; volgens haar verklaring op 6 juli 2010, naar zij denkt een (1) jaar.[41]
Verdachte is - naar hieronder ten aanzien van feit 4 zal worden overwogen - tot ongewenst vreemdeling verklaard. Ten aanzien van de periode van 1 januari 2007 tot en met 20 april 2010 zijn bij de Belastingdienst geen gegevens, geen inkomsten, van verdachte bekend.[42]
Ten aanzien van het geldbedrag van € 19.000,00 heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat dit van hem is. In zoverre bezigt de rechtbank deze verklaring tot het bewijs. Verdachte heeft voorts echter verklaard dat hij dit geld zou hebben verdiend met diverse klusjes zoals verven en leggen van laminaat, die hij vanaf 2005 verrichtte. Het geld was bestemd voor zijn terugkeer naar Suriname. Omdat verdachte ongewenst vreemdeling is en zwart werd betaald, heeft hij het geld thuis bewaard en heeft hij hiervan niets op papier staan, aldus verdachte.
De rechtbank acht deze laatste verklaring van verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte - die eerst ter terechtzitting van 24 maart 2011 met deze verklaring is gekomen - ter terechtzitting daarnaar gevraagd, geen namen wil noemen van personen voor wie hij klusjes zou hebben verricht. Gelet hierop en voorts gezien de hoogte en de coupures van het geldbedrag, de wijze waarop het geld was verborgen en gebundeld, en het gegeven dat verdachte - naar hierna wordt bewezen verklaard - betrokken is bij de handel in verdovende middelen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het aangetroffen geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf en dat verdachte dat wist.
Ten aanzien van het horloge van het merk Rolex heeft verdachte ter terechtzitting verklaard, dat hij wist dat dit in de woning lag en dat hij het daar heeft neergelegd. In zoverre bezigt de rechtbank deze verklaring tot het bewijs. Over de herkomst van het horloge heeft verdachte verklaard dat de Rolex van een neef van hem is, genaamd [getuige 4], die in Suriname woont en het horloge ter reparatie naar Nederland heeft laten sturen. Verdachte heeft het horloge vervolgens via een vriend, genaamd [betrokkene], gekregen. Verdachte heeft verklaard dat hij het horloge voor zijn aanhouding al een tijdje in zijn bezit had, maar dat hij er nog niet aan toe was gekomen het horloge te laten repareren.
De rechtbank acht ook deze verklaring ongeloofwaardig. Deze verklaring wordt namelijk niet ondersteund door de verklaring die [getuige 4] als getuige bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Deze getuige heeft verklaard dat hij het horloge - waarbij hij het heeft over een Rolex van het type Oyster of Daytona en eerst op een (gesloten) vraag van de raadsvrouw van [medeverdachte D] antwoordt dat het ook een Rolex van het type Yacht Master zou kunnen zijn - aan zijn zwager heeft meegegeven naar Nederland, van welke zwager de getuige de naam niet wil noemen. Over het moment van meegeven naar Nederland heeft de getuige [getuige 4] verklaard dat in april/mei 2010 bij hem is ingebroken, waarbij het horloge is gestolen. Kort na de inbraak heeft hij - omdat het horloge "bij bepaalde mensen in handen was gekomen" - het horloge weer teruggekregen. Het was toen stuk en daarop heeft hij het ter reparatie naar Nederland laten brengen, door zijn zwager, die niet in Nederland woont. Dit, ook op zichzelf al vreemde verhaal, kan redelijkerwijs niet kloppen met de verklaring van verdachte dat hij het horloge voor zijn aanhouding op 20 april 2010 al een tijdje in zijn bezit had, als ook met de verklaring van [medeverdachte D] op 6 juli 2010 dat zij denkt dat het horloge al een (1) jaar in de woning ligt. De rechtbank legt de verklaringen die over de Rolex zijn afgelegd dan ook als volstrekt ongeloofwaardig naast zich neer.
Nu verdachte geen legale inkomsten heeft, hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard en hij zich bezig houdt met de handel in verdovende middelen, kan het - behoudens een redelijke, alternatieve verklaring - niet anders dan dat het horloge van het merk Rolex, Yacht Master, dat een waarde heeft van ruim € 7.000,00, van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit ook wist. Van een redelijke, alternatieve verklaring is niet gebleken.
Ten aanzien van de feit 3:
Op 20 april 2010 is verdachte buiten heterdaad in Amsterdam aangehouden, op straat, ter hoogte van [a-straat] 60.[43] Daaropvolgend heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de personenauto die bij verdachte in gebruik was. Dit voertuig stond geparkeerd in de buurt van de [a-straat] 62 en het voertuig werd geopend met de autosleutel die bij verdachte was aangetroffen. In dat voertuig is een nationaal paspoort van Frankrijk ten name van [alias verdachte] aangetroffen en in beslag genomen.[44] Bij onderzoek aan het paspoort is geconstateerd dat dit paspoort qua detaillering, gebruikt basismateriaal en toegepaste productie- en beveiligingstechnieken, niet overeenkomt met een origineel exemplaar. Het document bevat geen enkel echtheidskenmerk van een nationaal paspoort van Frankrijk van dit model. Op grond hiervan is geconcludeerd dat het nationaal paspoort van Frankrijk (voorzien van het nummer [nummer], ten name van [alias verdachte], geboortedatum [geboortedatum] 1980) vals is.[45] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij verdachte, zijn "schoonzoon", kent onder de naam [alias verdachte].[46]
Ten aanzien van feit 4:
Bij controle van de gegevens van verdachte in de beschikbare systemen, is naar voren gekomen dat verdachte is geregistreerd als ongewenst vreemdeling.[47] Uit het dossier dat door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)van verdachte is opgemaakt, is gebleken dat het initiële besluit waarbij verdachte ongewenst is verklaard, op 3 oktober 2000 aan verdachte in persoon is uitgereikt. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft het beroep van verdachte tegen de ongewenstverklaring in de zin van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 bij uitspraak van 9 augustus 2002 ongegrond verklaard. Een aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring van verdachte is op 7 december 2009 door de Staatsecretaris van Justitie afgewezen.[48] Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij weet dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard.[49]
Voor de datum en de plaats van dit feit verwijst de rechtbank naar de aanhouding van verdachte, zoals ten aanzien van feit 3 is weergegeven.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1:
hij in de periode van 17 maart 2010 tot en met 20 maart 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd ongeveer 2.000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
hij in de periode van 23 februari 2010 tot en met 20 maart 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden,
- zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft en
- stoffen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders, in die periode
- meermalen met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemer(s) en/of leverancier(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of kwaliteit en/of gewicht van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de overdracht van verdovende middelen en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd in en/of nabij de woning(en) van [medeverdachte A] ([woonadres medeverdachte A]) en/of [medeverdachte B] ([verblijfadres medeverdachte B]) en/of in en/of nabij de winkel [naam telefoonwinkel] aan het [adres telefoonwinkel] en/of de parkeergarage Hoogoord en/of elders in Amsterdam en/of
- geld ontvangen en/of gegeven.
Feit 2:
hij op 20 april 2010 te Almere
- een geldbedrag van 19.000,00 euro (aangetroffen in de woning van verdachte aan de [verblijfadres verdachte] te Almere) en
- een horloge van het merk Rolex met een waarde van 7.280,00 euro (aangetroffen in de woning van verdachte aan de [verblijfadres verdachte] te Almere)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Feit 3:
hij op 20 april 2010 te Amsterdam in het bezit was van een reisdocument, te weten een nationaal paspoort van Frankrijk, voorzien van nummer [nummer], op naam van [alias verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980, waarvan hij wist dat het vals was.
Feit 4:
hij op 20 april 2010 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
De voortgezette handeling van:
Medeplegen van het voorbereiden van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door
- zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van feit te verschaffen;
- stoffen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Witwassen.
Ten aanzien van feit 3:
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is.
Ten aanzien van feit 4:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
6. Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit is door de raadsvrouw van verdachte het verweer gevoerd dat mocht dit feit bewezen worden verklaard, haar cliënt een beroep toekomt op afwezigheid van alle schuld (avas), nu hij ten tijde van zijn aanhouding verontschuldigbaar in Nederland verbleef.
Daartoe is aangevoerd dat verdachte kort voor zijn aanhouding, op 16 april 2010, door de politierechter te Amsterdam voor het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, omdat verdachte zou hebben aangetoond dat hij bezig was met zijn terugkeer naar Suriname, welke remigratie nogal wat voeten in de aarde had, en de politierechter hem in de gelegenheid wilde stellen de remigratie daadwerkelijk te regelen. Nu verdachte vier dagen later is aangehouden, heeft hij deze gelegenheid feitelijk niet gehad en kon hij Nederland niet tijdig verlaten.
De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien - wat er verder ook zij van de uitspraak van de politierechter te Amsterdam - niet kan worden gezegd dat verdachte alle benodigde inspanning heeft verricht die van hem mocht worden verwacht om Nederland te verlaten. Door te talmen met het aanvragen en ophalen van zijn Surinaamse paspoort heeft verdachte zich zelf in de situatie gebracht dat hij op 20 april 2010 nog steeds in Nederland verbleef. Van verontschuldigbaar verblijf in Nederland en afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde is derhalve geen sprake.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte, ook ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten, uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1. Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 23 februari 2010 tot en met 20 maart 2010 samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorbereiden van het verkopen, afleveren en vervoeren van een partij van tien kilogram cocaïne. Die voorbereiding heeft slechts voor een deel tot voltooiing geleid en wel voor wat betreft een hoeveelheid van 2 kilogram. Verdachte was degene die de cocaïne voorhanden had en die deze, met hulp van medeverdachte [medeverdachte B], wilde afzetten, aan dan wel via medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte C]. Verdachte vervulde aldus een belangrijke en onmisbare schakel in het geheel.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in verdovende middelen zoals cocaïne gaan voorts gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het drugscircuit, waarbij hij kennelijk slechts zijn eigen winstbejag voor ogen had.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 19.000,- en van een horloge van het merk Rolex met een waarde van € 7.280,-. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en het economische verkeer aan.
Daarnaast was verdachte in het bezit van een vals paspoort en verbleef hij in Nederland terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. In het maatschappelijk verkeer - in het bijzonder in het kader van het toezicht op in Nederland verblijvende vreemdelingen - behoort men te kunnen vertrouwen op de echtheid van de documenten die een vreemdeling ter identificatie bij zich heeft. Verdachte heeft door in het bezit te zijn van een compleet vals paspoort dit vertrouwen ernstig geschonden. Ook rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij door niet te voldoen aan zijn verplichting Nederland te verlaten het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland heeft doorkruist en blijft doorkruisen.
Op grond van de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat - uit een oogpunt van met name normhandhaving - alleen een gevangenisstraf als straf in aanmerking komt.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank, naast het aandeel dat verdachte in de afzonderlijke feiten heeft gehad, in het nadeel van verdachte laten meewegen dat hij meermalen eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en ook tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld. Klaarblijkelijk hebben deze veroordelingen geen effect gesorteerd, nu verdachte opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden, zodat de rechtbank die straf zal opleggen.
Dit betekent ook dat de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis - waarvan de schorsing op het moment van deze uitspraak is geëindigd - met onmiddellijke ingang zal dienen te worden hervat.
7.2. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de volgende onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een geldbedrag van in totaal € 19.000,- en een horloge van het merk Rolex, type "Yacht Master", dienen te worden verbeurd verklaard. Immers, uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezen verklaarde feit met betrekking tot deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank gelet op de hiervoor onder 4.1. gemotiveerde partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2, ter zake van de in beslag genomen personenauto (Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1]) de teruggave aan de recht-hebbende gelasten.
7.3. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen valse paspoort van Frankrijk dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 4 bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat paspoort is begaan. Het bezit van dit voorwerp is in strijd met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook het in beslag genomen blok witte substantie dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van feiten soortgelijk aan de onder 1 bewezen verklaarde. Nu het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp voorts in strijd is met het algemeen belang, zal de rechtbank op grond van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht dit voorwerp aan het verkeer onttrekken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 56, 57, 63, 197, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 en 10a van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van TWINTIG (20) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag van €19.000,- (beslagnummers 10 en 11);
- een horloge van het merk ROLEX, type Yacht Master (beslagnummer 29).
Onttrekt aan het verkeer:
- een vals paspoort van Frankrijk (beslagnummer 6);
- een blok witte substantie (beslagnummer 45).
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
- een personenauto, VOLKSWAGEN GOLF, kenteken [kenteken 1] (beslagnummer 9);
- een geldtelmachine (beslagnummer 12);
- een horloge van het merk LOUIS VUITTON (beslagnummer 14);
- administratieve bescheiden (beslagnummer 32);
- een horloge van het merk ROLEX, type Perpetureal (beslagnummer 46);
- een horloge van het merk BREITLING (beslagnummer 55).
Verstaat dat de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis - waarvan de schorsing op het moment van deze uitspraak is geëindigd - met onmiddellijke ingang wordt hervat.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. J. Snitker en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers D.L. Meyer en mr. H. van de Vijver,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2011.
Voetnoten:
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Proces-verbaal van bevindingen vaststelling identiteit [medeverdachte A] d.d. 7 januari 2010 (dossier C15, p. 125-138).
[3] Proces-verbaal van bevindingen vaststelling identiteit [medeverdachte B] d.d. 13 april 2010 (dossier C20, p. 66-69).
[4] Proces-verbaal van bevindingen vaststelling identiteit [verdachte] d.d. 14 april 2010 (dossier C21, p. 60-70).
[5] Proces-verbaal van bevindingen vaststelling identiteit [medeverdachte C] d.d. 25 februari 2010 (dossier C18, p. 1-7).
[6] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 17 maart 2010, 16.44 uur (B15, p. 68).
[7] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 17 maart 2010, 17.09 uur (B15, p. 72).
[8] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 17 maart 2010, 22.15 uur (B15, p. 77).
[9] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 09.49 uur (B15, p. 78).
[10] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 12.25 uur (B15, p. 80).
[11] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 12.28 uur (B15, p. 81).
[12] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 12.44 uur (B15, p. 82).
[13] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 13.56 uur (B15, p. 84).
[14] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 14.28 uur (B15, p. 87).
[15] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 14.29 uur (B15, p. 88).
[16] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 14.32 uur (B15, p. 89).
[17] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 23.09 uur (B15, p. 98).
[18] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 19 maart 2010, 13.27 uur (B15, p. 99).
[19] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 19 maart 2010, 14.50 uur (B15, p. 100).
[20] Een schriftelijk stuk, inhoudende tapgesprekken d.d. 18 maart 2010, 14.58 en 14.59 uur (B15, p. 101 en p. 102).
[21] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 15.02 uur (B15, p. 103).
[22] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 19 maart 2010, 21.23 uur (B15, p. 106, en een aanvullend proces-verbaal betreffende [medeverdachte B] d.d. 8 februari 2011 (ordner aanvullende stukken).
[23] Proces verbaal observeren d.d. 18 maart 2010 (dossier D3, deel 2, p. 872-884).
[24] Proces-verbaal van verhoor d.d. 20 april 2010 (dossier C20, p. 17).
[25] Proces-verbaal van verhoor d.d. 8 april 2010 (dossier C15, p. 33).
[26] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 18 maart 2010, 13.03 uur (B15, p.83).
[27] Een schriftelijk stuk, inhoudende tapgesprekken d.d. 20 maart 2010, 10.43 uur, 13.38 uur en 13.43 uur (B15, p. 107, 109 en 110).
[28] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 20 maart 2010, 15.06 uur (B15, p. 112).
[29] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 20 maart 2010, 15.14 uur (B15, p. 113).
[30] Een schriftelijk stuk, inhoudende een tapgesprek d.d. 20 maart 2010, 15.36 uur (B15, p. 116).
[31] Proces-verbaal van verhoor d.d. 7 april 2010 (dossier C15, p. 17-23) en proces-verbaal van verhoor d.d. 8 april 2010 (dossier C15, p. 29-40).
[32] Proces-verbaal van binnentreding en doorzoeking met bijlagen (dossier G1, deel 3, p. 3-20)
[33] Proces-verbaal van zaaksdossier B15 d.d. 31 mei 2010 (zaaksdossier B15, p. 12).
[34] Proces-verbaal van binnentreding en doorzoeking (met bijlagen) d.d. 20 april 2010 (dossier G1, deel 3, p. 144-153).
[35] De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2011 afgelegd.
[36] Een schriftelijk stuk, te weten een Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de terechtzitting van 4 maart 2011.
[37] Proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen (met bijlagen) d.d. 20 mei 2010 (dossier G1, deel 3, p. 197 en 200).
[38] Proces-verbaal van onderzoek in beslag genomen goederen (met bijlagen) d.d. 20 mei 2010 (dossier G1, deel 3, p. 197).
[39] Proces-verbaal van binnentreding en doorzoeking (met bijlagen) d.d. 20 april 2010 (dossier G1, deel 3, p. 147 en 150) en proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte D] d.d. 6 juli 2010 (zaaksdossier B18, p. 158).
[40] Proces-verbaal van zaaksdossier B18 d.d. 6 juli 2010 (zaaksdossier B18, p. 11).
[41] Proces-verbaal van verhoor d.d. 6 juli 2010 (zaaksdossier B18, p. 158).
[42] Proces-verbaal van zaaksdossier B18 d.d. 6 juli 2010 (zaaksdossier B18, p. 9)
[43] Proces-verbaal van aanhouding d.d. 20 april 2010 (zaaksdossier B17, p. 48).
[44] Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2010 (zaaksdossier B17, p. 57-58).
[45] Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2010 (zaaksdossier B17, p. 59).
[46] Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 20 april 2010 (zaaksdossier B17, p. 66).
[47] Proces-verbaal van zaaksdossier B19 d.d. 19 mei 2010 (zaaksdossier B19, p. 4).
[48] Geschriften, te weten van de IND verkregen stukken over verdachte (zaaksdossier B19, p. 100-122).
[49] Proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris d.d. 23 april 2010.