ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ2548

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/710356-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een slachtoffer met gebrekkige geestvermogens

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 29 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens. De tenlastelegging omvatte seksuele handelingen die plaatsvonden tussen september 2009 en maart 2010, waarbij de verdachte wist dat het slachtoffer niet in staat was om weerstand te bieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren seksuele handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, die op dat moment 27 jaar oud was en in een woon-zorgvoorziening verbleef. De verdachte, 72 jaar oud, had een vertrouwensrelatie met het slachtoffer, wat de ernst van de zaak vergrootte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had moeten onthouden van seksuele handelingen met het slachtoffer, gezien haar geestelijke beperking en de afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 5.685,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat het slachtoffer geen extra huishoudkosten had gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele misdrijven tegen kwetsbare slachtoffers en de verantwoordelijkheid van de dader.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710356-10
Uitspraakdatum: 29 maart 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 maart 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Groningen,
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand september 2009 tot en met 8 maart 2010 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal en/of in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Amsterdam, (telkens) met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat [het slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat [het slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [het slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) zijn tong in de mond van [het slachtoffer] gebracht en/of (telkens) een of meer vinger(s) in de vagina van [het slachtoffer] gebracht en/of (telkens) in/aan de vagina van [het slachtoffer] gelikt;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand september 2009 tot en met 8 maart 2010 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal en/of in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Amsterdam, (telkens) met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat [het slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat [het slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit - het zoenen en/of likken van de borsten en/of vagina van [het slachtoffer] en/of - het betasten/strelen van de borsten en/of vagina van [het slachtoffer] en/of - het door [het slachtoffer] laten vastpakken/houden van zijn, verdachtes, penis en/of - het zich door [het slachtoffer] laten aftrekken.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie – de rechtbank begrijpt ingevolge artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) – niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, nu in casu sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat niet meer hersteld kan worden. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt aangevoerd dat artikel 163 Sv voorschrijft dat een aangifte door de ambtenaar die de aangifte opneemt en de aangever wordt ondertekend. Dit is in de onderhavige zaak niet gebeurd, hetgeen dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, aldus de raadsman.
De opvatting van de raadsman dat de aangifte op grond van artikel 163, tweede lid, Sv had moeten worden ondertekend door het slachtoffer [X], mist feitelijke grondslag, nu uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2010 (dossierpagina 69 e.v.) blijkt dat het gaat om de uitwerking van het studioverhoor van het slachtoffer en niet om een aangifte, zoals de raadsman heeft gesteld. Nu het slachtoffer middels een studioverhoor heeft verklaard, is besloten geen aparte aangifte van haar op te nemen (dossierpagina 7). Wel wordt duidelijk dat zowel het slachtoffer als haar ouders willen dat verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd (dossierpagina 3).
Voorts overweegt de rechtbank dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging – als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg – slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een vormverzuim. Integendeel, het verweer van de raadsman miskent dat de betrokken opsporingsambtenaren geheel conform de destijds van kracht zijnde Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2008A031) hebben gehandeld. Het slachtoffer [X] is immers gehoord volgens het Protocol Studioverhoor (bijlage 5 van deze Aanwijzing), nu bij haar sprake is van een achterstand in de ontwikkeling. Zo heeft met haar een informatief gesprek plaatsgevonden (hetgeen kan samenvallen met de aangifte), is het studioverhoor in aanwezigheid van een gecertificeerd zedenrechercheur audiovisueel geregistreerd en is dit voor zover het relevante en zaakgerichte informatie betreft letterlijk uitgewerkt in een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2010 (dossierpagina 69 e.v.) en ondertekend door voornoemde zedenrechercheur.
De voorgaande overwegingen leiden tot verwerping van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [X] – zoals gedaan ter terechtzitting van 15 maart 2011 – zal worden toegewezen en tevens de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
In de periode van september 2009 tot en met 8 maart 2010 hebben zich diverse seksuele handelingen voorgedaan tussen verdachte en het slachtoffer [X]. Deze handelingen hebben plaatsgevonden in de slaapkamer, badkamer en woonkamer van het huis van het slachtoffer. Verdachte is op dat moment 72 jaar en het slachtoffer is een vrouw van 27 jaar. Het slachtoffer woont sinds juni 2007 in een woon-zorgvoorziening voor mensen met een verstandelijke handicap [X] Stichting [Y], gemeente Bloemendaal.
Op 24 maart 2010 heeft het slachtoffer [X], hiern[het slachtoffer]noemen [X], in het studioverhoor verklaard dat zich gedurende een langere periode meerdere - als ontuchtig aan te merken - handelingen tussen haar en verdachte hebben voorgedaan. Zo verklaart zij dat zij zich heeft moeten uitkleden en dat verdachte ook naakt was. Zij heeft verdachte verschillende keren moeten tongzoenen. Verdachte heeft haar borsten en vagina meerdere malen betast en ook moest zij hem betasten. Hij bracht haar hand naar zijn penis en zij moest aan zijn penis trekken, van voor naar achteren. Zij voelde dat de penis van verdachte dan vaak nat werd.
Verdachte heeft verklaard dat het begonnen is in september/oktober 2009. Hij verklaart dat hij de eerste keer de borsten van [X] heeft vastgehouden. Ze zijn op de bank beland en hebben wat gezoend. [het slachtoffer] voelde aan zijn kruis en hij heeft in haar kruis gevoeld. Twee weken later is er weer een incident geweest. Ze zijn weer gaan zoenen en op de bank terechtgekomen. [het slachtoffer] had zijn geslachtsdeel vast en hij is met zijn hand in haar broekje gegaan. Hij heeft haar gestreeld over haar vagina, haar buik en haar borsten. Zij heeft zijn penis in haar hand genomen en op- en neergaande bewegingen gemaakt. In de gehele periode is het ongeveer vijf keer gebeurd. De laatste keer was op 8 maart 2010. Hij heeft zijn vrouw verteld dat hij met [het slachtoffer] heeft zitten vrijen en haar plat op de bek heeft gezoend.
Ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat er inderdaad vijf keer een “vrijage” heeft plaatsgevonden. De handelingen bestonden uit het strelen van de borsten en de vagina. Ook heeft [het slachtoffer] trekkende bewegingen gemaakt aan zijn penis en kwam er daarbij soms voorvocht vrij.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bovengenoemde dat verdachte met het slachtoffer ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hierin bestaande dat verdachte zijn tong in de mond van het slachtoffer heeft gebracht.
Forensisch neuropsycholoog M.J.V. Peters heeft op 1 maart 2011 een rapport opgesteld naar de (mogelijke) gebrekkige geestesontwikkeling van het slachtoffer [X]. Hierbij heeft hij gebruik gemaakt van testpsychologisch onderzoek, hetgeen op 16 februari 2011 heeft plaatsgevonden. Tevens is bij het opstellen van voornoemd rapport gebruik gemaakt van het Dagbestedingsplan van de Hartekampgroep, dat opgesteld is in oktober 2009. De heer Peters heeft in zijn rapport – zakelijk weergegeven – geconcludeerd dat het slachtoffer een vrouw is die verstandelijk functioneert op licht tot matig verstandelijk beperkt niveau (totaal IQ: 50). Bij het slachtoffer zijn – door haar verstandelijke handicap met daaraan gekoppeld een mentale leeftijd tussen de vier en elf jaar, haar cognitieve en sociaal-emotionele beperkingen – duidelijke kwetsbaarheden aanwezig die haar besluitvorming kunnen beïnvloeden. Door haar kwetsbaarheid op sociaal-emotioneel vlak is zij gemakkelijk te manipuleren en kan zij een neiging hebben tot toegeeflijkheid (“ja-zeggen”).
[Persoon Y] is de persoonlijk begeleidster van het slachtoffer [X] bij de woon-zorgvoorziening Stichting [X]. Zij verklaart dat ze denkt dat het slachtoffer gelet op haar verstandelijke beperking onvolkomen in staat is weerstand te bieden in zaken die een ander van haar verlangt. Zo kan [het slachtoffer] moeilijk “nee” zeggen en vertoont zij meestal sociaal wenselijk gedrag. Zij wil het een ander graag naar de zin maken en is bang om mensen te kwetsen, zeker de mensen die haar dichtbij staan.
Op grond van bovenstaande bevindingen komt de rechtbank tot het oordeel dat het slachtoffer [X] aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens lijdt en dat zij als gevolg daarvan onvoldoende in staat is geweest weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen van verdachte.
Uit de verklaringen van verdachte blijkt voorts dat hij de familie [X] al vanaf 1992 kent. Verdachte wist dat [het slachtoffer] zuurstofgebrek heeft gehad bij haar geboorte. Voorts was hem bekend dat zij niet snel kan lezen en schrijven, onder bewind staat voor wat betreft haar financiën, een Wajong-uitkering geniet en in een beschermde woonvoorziening woont.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat verdachte ook wist – in die zin dat hij op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard – dat het slachtoffer [X] als gevolg van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens onvolkomen in staat was tegen de door verdachte gepleegde handelingen op seksueel gebied weerstand te bieden.
De verklaring van verdachte dat het slachtoffer op bepaalde gebieden kan meekomen, doet hieraan niet af. Dat het slachtoffer het initiatief zou hebben genomen tot de seksuele handelingen en deze ook gewild zou hebben, is volgens de rechtbank een conclusie die kennelijk door verdachte is getrokken. Deze conclusie berust op een interpretatie van verdachte, die voor zijn rekening komt en geen afbreuk kan doen aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van de maand september 2009 tot en met 8 maart 2010 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, telkens met [X], van wie hij, verdachte, wist dat [het slachtoffer] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens leed dat [het slachtoffer] onvolkomen in staat was daartegen weerstand te bieden,
handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [het slachtoffer], hebbende verdachte telkens zijn tong in de mond van [het slachtoffer] gebracht
en
telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit - het betasten/strelen van de borsten en vagina van [het slachtoffer] en - het door [het slachtoffer] laten vastpakken/houden van zijn, verdachtes, penis en - het zich door [het slachtoffer] laten aftrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van:
met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens lijdt dat zij onvolkomen in staat is daartegen weerstand te bieden, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
en
met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens lijdt, dat zij onvolkomen in staat is daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een vrouw met een verstandelijke beperking. Het slachtoffer was een dochter van (destijds) goede vrienden van verdachte en was 45 jaar jonger dan verdachte. De handelingen zijn begonnen in de periode dat het slachtoffer nog maar net in een speciale beschermde woonvoorziening was gaan wonen. Verdachte ontwikkelde aanvankelijk een vertrouwensrelatie met het slachtoffer waarna de seksuele contacten begonnen. De ontuchtige handelingen bestonden naast tongzoenen, uit het aanraken van de borsten en vagina van het slachtoffer. Tevens heeft verdachte zich door haar aan zijn penis laten betasten en zich door haar laten aftrekken.
Verdachte had zich moeten onthouden van het plegen van seksuele handelingen met het slachtoffer gelet op haar geestelijke beperking, het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hen beiden en het feit dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie
Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op een ernstige manier geschonden. Daarnaast heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde en het overwicht, dat hij als een veel oudere man en goede vriend van haar ouders, op het slachtoffer had. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk handelen langdurige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer, zeker wanneer het daarbij nog een extra kwetsbaar slachtoffer betreft
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting op de vordering benadeelde partij blijken ook de gevolgen voor het slachtoffer. Het gebeuren heeft haar leven moeilijker gemaakt. Het slachtoffer heeft de seksuele handelingen als zeer angstig en pijnlijk ervaren. Zij is voor enige tijd weer bij haar ouders ingetrokken en heeft niet kunnen werken. Het slachtoffer ontvangt psychologische hulp voor het verwerken van deze ervaringen en om haar zelfvertrouwen terug te krijgen.
Dat verdachte blijkens het verhandelde ter terechtzitting ook thans nog niet het strafwaardige van zijn handelen inziet en geen oog heeft voor de schade die hij bij het slachtoffer heeft aangericht, rekent de rechtbank verdachte aan.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. In de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld en in zijn hoge leeftijd ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat deze gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en de rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [X] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend bestaande deels uit immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden en deels uit materiële schade die zij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten zou hebben geleden.
De gevorderde immateriële schade beloopt een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van deze schade tot een bedrag van € 5.000,- redelijk en billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De door de benadeelde partij [X] gevorderde materiële schade strekt tot vergoeding van een bedrag van € 1.135,-. De gestelde schade bestaat uit kosten voor de psycholoog (€ 585,-), de eigen bijdrage voor de huishoudpot van Stichting [X] (€ 450,-) en gemaakte reis- en telefoonkosten (€ 100,-).
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het bedrag van € 685,- (psycholoog en reis- en telefoonkosten) eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de stelling van de raadsman dat slechts voor vergoeding in aanmerking komen de kosten van psychologische hulpverlening door een BIG geregistreerde psycholoog, geen steun vindt in het recht.
De rechtbank zal de benadeelde partij [X] voor het overige – de kosten voor de huishoudpot van Stichting [X] – niet in de vordering ontvangen. De rechtbank merkt daarbij op dat – blijkens de toelichting ter terechtzitting - het slachtoffer niet daadwerkelijk extra huishoudkosten heeft gemaakt en is van oordeel dat dit bedrag om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Deze zullen worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 5.685,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 56, 57, 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN, met bevel dat deze straf NIET zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERD (200) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door HONDERD (100) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat twee uur taakstraf, subsidiair één dag vervangende hechtenis, in mindering wordt gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [X] geleden schade tot een bedrag van € 5.685,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening, en veroor¬deelt verdach¬te tot betaling van dit bedrag aan [X], voornoemd, rekeningnummer [A], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [X] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [X] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 5.685,- , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 63 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. R.E.A. Toeter en mr. J.H. Crijns, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Verberne,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2011.