ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ1645

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801669-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door echtpaar

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 6 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met haar echtgenoot opzettelijk ongeveer 5.477,5 gram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland. De invoer vond plaats op 19 december 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank oordeelde dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en bestemd was voor verdere verspreiding en handel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte, als echtpaar, gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals vastgesteld in het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS). De rechtbank heeft geoordeeld dat een gevangenisstraf van 27 maanden passend is, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar echtgenoot zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van € 2.900,00 verbeurd wordt verklaard, aangezien dit geld is gebruikt voor de reis naar Nederland en het verblijf daar. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801669-10
Uitspraakdatum: 6 april 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Aracatuba (Brazilië),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen Breda te Breda.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 december 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5.477,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vierendertig (34) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- verbeurdverklaring van het op de beslaglijst onder 2 vermelde geldbedrag ad € 2.900,00.
4. Bewijsbeslissingen
4.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen. Nu verdachte een bekennende verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is, zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De hierna door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
* De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 maart 2011, inhoudende dat zij samen met haar echtgenoot op 19 december 2010 te Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 5.477,5 gram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland.
* Het proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [medeverdachte] d.d. 20 december 2010 (dossierparagraaf 3.4)
* Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2010 met betrekking tot verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] (dossierparagraaf 2.1).
* Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 20 december 2010 met betrekking tot verdachte [verdachte] (dossierparagraaf 4.4).
* Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 20 december 2010 met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte] (dossierparagraaf 5.4).
* Het rapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 22 december 2010, kenmerk 14608 X 10 met betrekking tot verdachte [verdachte] (los opgenomen).
* Het rapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 22 december 2010, kenmerk 14607 X 10 met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte] (los opgenomen).
4.2. Bewijsoverweging
De rechtbank acht, met de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte bij de invoer van de totale - onder verdachte en de medeverdachte in beslaggenomen - hoeveelheid cocaïne en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft samen met haar medeverdachte het idee opgevat om de reis te maken. Voorts hebben zij samen van een persoon, genaamd [opdrachtgever], voor wie zij dit drugstransport hebben verricht, het geld voor de vliegtickets ontvangen. Zij hebben samen bij een reisbureau de vliegtickets geboekt. Ook zijn zij op de dag van vertrek naar Nederland samen naar het vliegveld in Sao Paulo gereisd. Zij hebben aldaar samen de nieuwe rode en grijze koffer en het geldbedrag van € 2.900,00 voor de kosten van de reis en het verblijf in Nederland van [opdrachtgever] in ontvangst genomen. Voorts zouden zij samen als beloning voor de smokkel een geldbedrag van $ 10.000,00 ontvangen en zijn zij op 18 december 2010 samen naar Nederland gereisd.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte en haar medeverdachte zoals hiervoor vermeld in de voorbereiding en de daadwerkelijke totstandkoming van de reis er op gericht geweest dat zij gezamenlijk verdovende middelen Nederland zouden invoeren. Zij hebben aldus de smokkel van de totale door hen binnen Nederland gebrachte hoeveelheid cocaïne in bewuste en nauwe samenwerking, gezamenlijk ondernomen. Daarmee kan (ook) het ten laste gelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 19 december 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5.477,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 5.477,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt. Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zoals deze in het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren ("LOVS") zijn overeengekomen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak, nu verdachte en haar medeverdachte als echtpaar gezamenlijk tot de invoer van de cocaïne hebben besloten en zij mitsdien daarvoor in gelijke mate verantwoordelijk zijn, en rekening houdende met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en haar echtgenoot, er aanleiding is om voor de straftoemeting aansluiting te zoeken bij de straffen die doorgaans aan onder de standaardcategorie vallende koeriers worden opgelegd die de helft van de totale hoeveelheid, te weten circa 2,75 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne in Nederland hebben ingevoerd en dus niet uit te gaan van de totale hoeveelheid.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden moet worden opgelegd.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
8.1. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten € 2.900,00, dient te worden verbeurdverklaard. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en die van haar medeverdachte ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee blijkt, dat zij dit geld van [opdrachtgever], de persoon voor wie zij dit drugstransport uitvoerden, hebben gekregen teneinde de reis naar en het verblijf in Nederland mogelijk te maken. Mitsdien is het bewezen verklaarde feit met behulp van dit geld, dat aan verdachte en haar medeverdachte toebehoorde, begaan.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVENENTWINTIG (27) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- € 2.900,00, te weten 29 bankbiljetten van € 100,00.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. Patijn, voorzitter,
mr. R.E.A. Toeter en mr. G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 6 april 2011.