1. Procesverloop
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 19 januari 2011 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [B], hierna te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, aanhangige zaken met zaaknummers 10/2733 en 10/2734, hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2 De rechter heeft niet berust in de wraking en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 Verzoeker, de wederpartij, te weten de inspecteur van de belastingdienst Holland-Midden, kantoor Haarlem en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 2 maart 2011. Namens de wederpartij is verschenen mr. T.V. van der Veen. De rechter en verzoeker hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd, dat hij in eerste instantie niet in de gelegenheid is gesteld de gronden van zijn beroep aan te vullen en, nadat hij deze gronden alsnog heeft mogen aanvullen, de wederpartij niet is verzocht om op deze gronden te reageren. Hierdoor weet verzoeker niet welke standpunten de wederpartij heeft ten opzichte van de aanvullende gronden en kan hij zich onvoldoende voorbereiden op de zitting waarvoor de uitnodigingen al zijn verzonden. Hierdoor is bij hem de vrees ontstaan dat hij ter zitting overvallen wordt met nieuwe standpunten van de wederpartij.
3. Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2 Verzoeker heeft als grond voor wraking dat het beginsel van hoor en wederhoor door de rechter is geschonden en hij daardoor geen eerlijke procesgang heeft gekregen.
3.3 De onder 2.1 genoemde beslissingen zijn procesbeslissingen. De kern van het wrakingsverzoek is de onvrede over voornoemde procesbeslissingen. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking, tenzij die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is, dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert die – objectief – gerechtvaardigd is. De rechtbank ziet daarvoor geen aanknopingspunten en acht de procesbeslissingen van de rechter niet kennelijk onbegrijpelijk. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Mocht verzoeker zich op enig moment overvallen voelen door de (nieuwe) standpunten van de wederpartij, dan is het aan hem om dat kenbaar te maken en heeft de rechter verschillende mogelijkheden om verzoeker de gelegenheid te geven te reageren.
3.4 Ten overvloede wordt overwogen dat inmiddels aan het oorspronkelijke bezwaar van verzoeker wordt tegemoetgekomen. De wederpartij heeft ter zitting van de wrakingskamer toegezegd dat zij ruim voor de zitting, dat wil zeggen zodra de nieuwe zittingsdatum bekend is, een reactie zal geven op de aanvullende gronden van verzoeker.
3.5 Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank het verzoek afwijzen.