1. Procesverloop
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 22 maart 2011 heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs. [B], [C] en [D], hierna te noemen: de rechters, in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaak met parketnummer 15/996506-08, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 Verzoeker, het Openbaar Ministerie en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld op het wrakingsverzoek te worden gehoord ter zitting van 24 maart 2011. Namens verzoeker is verschenen zijn raadsvrouw mr. I.C.M. van Ruiten, kantoorgenoot van mr. Meijer voornoemd. Tevens zijn verschenen de rechters en de officieren van justitie mrs. [E], [F] en [G].
1.3 Alvorens het verzoek gezamenlijk met de in het openbaar gedane verzoeken van enkele overige verzoekers tot wraking in het Klimop-onderzoek te behandelen, heeft de wrakingskamer met de raadsvrouw besproken de zitting in het openbaar en gelijktijdig met de behandeling van de verzoeken van de overige verzoekers te laten plaatsvinden. Met instemming van de raadsvrouw heeft de behandeling van het verzoek vervolgens in het openbaar plaatsgevonden.
1.4 Ter zitting van de wrakingskamer heeft de raadsvrouw het verzoek tot wraking van mrs. [C] en [D] ingetrokken, waardoor thans nog slechts voorligt het verzoek tot wraking van mr. [B], hierna te noemen: de rechter.
2. De feiten
2.1 Op grond van de processtukken, alsmede het verhandelde ter zitting, wordt door de wrakingskamer het volgende als vaststaand aangenomen.
2.2 In het zogenaamde Klimop-onderzoek staat een aantal verdachten, natuurlijke en rechtspersonen, terecht wegens verdenking van fraude in een aantal vastgoedprojecten. Eén van de aan hen ten laste gelegde feiten betreft deelname aan een criminele organisatie.
2.3 Om logistieke redenen worden de zaken van deze verdachten niet allen gelijktijdig, maar wel gegroepeerd behandeld door de meervoudige strafkamer waarvan de rechter als voorzitter optreedt.
2.4 Ter terechtzittingen van woensdag 16, donderdag 17 en vrijdag 18 maart 2011 werden de zaken van enige medeverdachten van verzoeker, namelijk [H], [I] en twee aan [I] gelieerde rechtspersonen, behandeld, waartoe hen dossierstukken werden voorgehouden en vragen werden gesteld. Op laatstgenoemde dag stond dit feitenonderzoek door de rechtbank in het teken van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
2.5 Rond half zeven die dag sloot de rechtbank het door haar uitgevoerde feitenonderzoek af. Teneinde te beslissen of doorgegaan zou worden met de behandeling van de zaken of dat deze na het weekend voortgezet diende te worden, heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de tijd die nog benodigd zou zijn om de behandeling van de zaken van [H] en [I] af te ronden. Gelet op de uitkomsten van die inventarisatie werd besloten een pauze in te lassen en na de pauze door te gaan met het stellen van vragen door het Openbaar Ministerie, het op verzoek van de verdediging voorhouden van ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaringen en de behandeling van de persoonlijke omstandigheden van [H] en [I] door de rechtbank.
2.6 Na het verwoorden van deze beslissing heeft de rechter, na enige aarzeling, aan [H] en [I] gevraagd of zij wisten wie Hieronymus van Alphen was, waarop [I] zich op zijn zwijgrecht beriep en [H] aangaf dat niet te weten. Hierop heeft de rechter uitgelegd dat Van Alphen een achttiende-eeuws jurist was die eerst het beroep van advocaat en daarna het beroep van procureur-generaal heeft uitgeoefend en tevens dichter van voornamelijk kindergedichten was. Vervolgens heeft de rechter gezegd: “Bij lezing van het dossier bekruipt mij het gevoel…”, althans soortgelijke woorden, en heeft hij uit zijn hoofd de eerste acht regels van het gedicht ‘De pruimeboom’ van Van Alphen (hierna: het gedicht) opgezegd, luidende:
“Jantje zag eens pruimen hangen,
O! als eijeren zo groot.
’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,
Schoon zijn vader ’t hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader,
Noch de tuinman, die het ziet:
Aan een boom, zo vol geladen,
Mist men vijf zes pruimen niet.”