RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
zaak-/rekestnr.: 176485/10-4216
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 22 maart 2011
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, vestiging Haarlem,
verzoekende partij,
hierna mede te noemen: de Raad,
[naam moeder],
thans verblijvende in detentie in [land],
hierna te noemen: de moeder.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 10 februari 2010, ingekomen op 11 februari 2010 bij de rechtbank te ’s-Gravenhage;
- de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, inhoudende een verwijzing naar de rechtbank te Haarlem;
- de aanvullende rapportage van de Raad van 21 januari 2011.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 februari 2011 in aanwezigheid van de Raad, vertegenwoordigd door mr. H. Ruder, [naam vader], hierna: de vader, bijgestaan door mr. M.A. Stammes, de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, namens deze de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg te Alkmaar, hierna te noemen: de Stichting, vertegenwoordigd door mevrouw E. Bout, de pleegouders de heer en mevrouw [naam pleegouders] en hun dochter.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Uit de relatie van de moeder en de vader, zijn geboren de minderjarigen [naam]:
- [naam minderjarige 1], op [datum] 2000 in de gemeente [plaats], en
- [naam minderjarige 2], op [datum] 2005 in de gemeente [plaats].
2.2 De moeder heeft van rechtswege het gezag over deze minderjarigen.
2.3 Bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2005 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling thans nog voortduurt tot 20 december 2011.
2.4 De minderjarigen zijn op grond van een machtiging uithuisplaatsing van 7 augustus 2007 in het kader van een ondertoezichtstelling door de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging is telkens verlengd en eindigt thans op 20 december 2011.
2.5 [naam minderjarige 1] woont sinds april 2008 bij haar grootouders (mz). [naam minderjarige 2] woont sinds november 2008 in het gezin van de familie [naam].
2.6 De moeder zit sinds december 2009 in detentie in [land]. Zij is veroordeeld tot acht jaar en twee maanden gevangenisstraf.
2.7 Bij beschikking van 9 december 2010 heeft de rechtbank ’s Gravenhage het verzoek van de Raad voor zover dit de ontheffing van het gezag van de moeder over [naam minderjarige 2] betreft, doorverwezen naar de rechtbank te Haarlem, aangezien dit, gelet op de woonplaats van [naam minderjarige 2], de bevoegde rechtbank is.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij beschikking van 23 december 2010 het verzoek tot ontheffing over [naam minderjarige 1] aangehouden en op grond van artikel 1:253q BW een voogd benoemd.
Het verzoek strekt tot ontheffing van de moeder van het gezag over [naam minderjarige 2] op grond van artikel 1:266 BW jº 1:268 BW, met benoeming van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling Jeugdbescherming, tot voogdes, waarbij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, vestiging Alkmaar, met de uitvoering daarvan wordt belast.
4.1 De moeder heeft aangegeven in het aanvullend rapport van de Raad van 21 januari 2011 dat zij niet akkoord is met het verzoek tot ontheffing.
4.2 De vader heeft ter zitting verweer gevoerd. Hij heeft primair verzocht hem te belasten met het gezag over [naam minderjarige 2] op grond van artikel 1:274, tweede lid, BW en subsidiair hem te belasten met de voogdij over [naam minderjarige 2]. De vader heeft aangevoerd dat hij betrokken wil worden bij [naam minderjarige 2], zodat ook op die manier [naam minderjarige 2] een en ander mee kan krijgen van de cultuur van zijn ouders.
5.1 Artikel 1:266 BW bepaalt dat de rechtbank een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan ontheffen op de grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging of opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daartegen niet verzet.
5.2 Volgens artikel 1:268 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij (artikel 1: 268 lid 2a BW) na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel, gelet op genoemde onmacht of ongeschiktheid onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
5.3 Van dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW is sprake als een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. Daarbij is niet van belang of die dreiging aan (één van) de ouders kan worden verweten.
5.4 Vooropgesteld wordt dat de rechtbank van oordeel is dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de moeder onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen, zodat het verzoek op dat punt voldoet aan het vereiste in artikel 1:266 BW.
5.5 Vervolgens dient, nu moeder zich tegen de ontheffing verzet, de vraag te worden beantwoord of ook aan de hiervoor onder 5.2 genoemde criteria voor gedwongen ontheffing wordt voldaan.
5.6 Vaststaat dat [naam minderjarige 2], die nu vijf jaar is, sinds 7 augustus 2007, dus vanaf zijn tweede levensjaar niet meer door de moeder wordt verzorgd en opgevoed. [naam minderjarige 2] verblijft vanaf november 2008 in het huidige pleeggezin. Dit gezin heeft aangegeven dat [naam minderjarige 2] bij hen mag blijven tot (in ieder geval) zijn meerderjarigheid. Uit het rapport van de Raad blijkt dat de moeder voorafgaand aan haar detentie in [land], vaak haar afspraken omtrent contact met [naam minderjarige 2] niet nakwam en dat het contact met de gezinsvoogd moeizaam verliep. Thans is dit contact zeer beperkt door de detentie van de moeder. Gebleken is dat [naam minderjarige 2] een kwetsbaar kind is, dat extra begeleiding nodig heeft. Hij heeft in het pleeggezin structuur, rust en veiligheid gevonden en het is in zijn belang hem duidelijkheid te geven over zijn toekomst.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige onvoldoende zijn om de hiervoor onder 5.3 genoemde dreiging af te wenden, en dat aan de voorwaarden voor gedwongen ontheffing van het gezag over [naam minderjarige 2] is voldaan.
5.7 De vader heeft verzocht hem te belasten met het gezag, subsidiair met de voogdij over [naam minderjarige 2]. Hij heeft zijn verzoek met betrekking tot het gezag gegrond op artikel 1:274, tweede lid, BW. Ingevolge dit artikel kan in geval van ontheffing of ontzetting van een ouder die het gezag alleen uitoefent, de andere ouder de rechtbank te allen tijde verzoeken met de uitoefening van het gezag te worden belast. De vader heeft gesteld dat, nu hij geen juridische vader is, dit artikel analoog moet worden geïnterpreteerd, omdat het uitgangspunt is dat het de rechten van hem als andere ouder versterkt.
Vaststaat dat de vader [naam minderjarige 2] niet heeft erkend, zodat hij geen juridisch vader is in de zin van de wet. Hieruit volgt dat op grond van artikel 1:274, tweede lid, BW de vader niet met het gezag kan worden belast. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor analoge toepassing van dit artikel. Weliswaar ziet dit artikel op het versterken van de rechten van de andere ouder, maar de wetgever heeft dit bewust beperkt tot de rechten van de juridische ouder.
Ten aanzien van het verzoek van de vader omtrent de voogdij is gesteld noch gebleken op welke juridische grondslag dit zou kunnen worden toegewezen dan wel dat toekenning van de voogdij aan de vader in plaats van aan de voorgestelde voogd in het belang van [naam minderjarige 2] is. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.8 Gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot ontheffing van het gezag van de moeder over [naam minderjarige 2] toewijzen, met benoeming van de door de Raad voorgestelde voogd. De Stichting heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.
5.9 Het verzoek zal worden toegewezen met dien verstande dat de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard. Nu nog een ondertoezichtstelling van kracht is, acht de rechtbank het wenselijk de voogdij eerst te doen aanvangen na het onherroepelijk worden van de beslissing tot ontheffing. De ondertoezichtstelling vervalt dan van rechtswege.
- [naam moeder],
thans verblijvende in detentie in [land],
van het gezag over de minderjarige [naam minderjarige 2],
- [naam minderjarige 2], geboren op [datum] 2005 in de gemeente [plaats].
6.2 Benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarige:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling Jeugdbescherming, locatie Alkmaar, namens deze de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, waarvan het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering een werkeenheid is.
6.3 Wijst af het meer of anders verzochte
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.L. Diender, E.J. van Keken en A.R. Roelvink-Verhoeff, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2011.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dien het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of adat deze hun op andere wijze bekend is geworden.