ECLI:NL:RBHAA:2011:BP9446

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4339
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag gerechtssecretaris wegens gebruik van justitiële documentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 januari 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen een onvoorwaardelijk strafontslag van een gerechtssecretaris. De eiseres, die van 1 oktober 1998 tot 1 april 1999 en opnieuw vanaf 5 januari 2004 werkzaam was bij verweerder, werd op 12 november 2009 disciplinair ontslagen op basis van artikel 81, eerste lid, onder 1, van het ARAR. Dit ontslag was het gevolg van het in bezit hebben en gebruiken van justitiële documentatie voor privédoeleinden, wat door de rechtbank werd gekwalificeerd als zeer ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat het bewijs, bestaande uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie, voldoende grondslag bood voor het ontslag. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het bewijs en stelde dat het proces-verbaal onrechtmatig was verkregen. De rechtbank verwierp dit betoog, omdat de regels voor bewijsmateriaal in het ambtenarentuchtrecht minder strikt zijn dan in het strafrecht. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om haar stellingen te onderbouwen en het bewijsrisico lag bij haar. De rechtbank concludeerde dat het ontslag niet onevenredig was, gezien de hoge eisen van integriteit die aan haar functie verbonden waren. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank liet de overige gronden voor het ontslag onbesproken, aangezien het bezit en gebruik van justitiële documentatie al voldoende was voor de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 4339 AW
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 januari 2011
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. P.A. Visser, advocaat te Rotterdam,
tegen:
Het bestuur van het Gerechtshof [locatie]
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2009 heeft verweerder eiseres op grond van artikel 81, eerste lid, ARAR per 12 november 2009 onvoorwaardelijk strafontslag verleend. Subsidiair is besloten eiseres met ingang van dezelfde datum ontslag te verlenen op grond van artikel 99, eerste lid, ARAR.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 december 2010, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij mr. P.R.M. Berends-Schellens, werkzaam bij Capra, advocaten en adviseurs te ’s-Gravenhage. Voorts zijn voor verweerder verschenen [naam sectorcoördinator], sectorcoördinator strafsector, [naam directeur bedrijfsvoering], directeur-bedrijfsvoering en [naam personeelsadviseur], personeelsadviseur.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres is van 1 oktober 1998 tot 1 april 1999 werkzaam geweest bij verweerder als secretaris in de strafsector. Met ingang van 5 januari 2004 is zij weer in dienst getreden bij verweerder als secretaris in de strafsector (tijdelijke aanstelling voor een jaar). Met ingang van 1 oktober 2004 is eiseres aangesteld in vaste dienst als senior-secretaris bij de strafsector. Naar aanleiding van een brief d.d. 23 januari 2009 van de plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal van het [naam ressortsparket], met als bijlage een proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2008 afkoms[politie], is een tuchtrechtelijk onderzoek ingesteld naar eiseres. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek heeft verweerder eiseres met ingang van 12 november 2009 disciplinair ontslag verleend op grond van artikel 81, eerste lid, onder 1, ARAR. Subsidiair is aan eiseres ontslag verleend op grond van artikel 99, eerste lid, ARAR.
2.2 Verweerder heeft het strafontslag in de eerste plaats gebaseerd op het op ambtsbelofte opgemaakte, gesloten en getekende proces-verbaal van bevindingen van 19 december 2008 afkomstig van de [politie] en de conclusies die verweerder daaraan heeft verbonden. De rechtbank zal zich hieronder eerst richten op dit onderdeel van het strafontslag. De inhoud van het proces-verbaal van 19 december 2008, waaruit verweerder is gebleken dat eiseres vermoedelijk justitiële documenten in haar bezit had welke zij voor privédoeleinden heeft gebruikt, heeft verweerder aanleiding gegeven voor het instellen van een nader onderzoek. Verweerder heeft eerst, na overleg met de directeur bedrijfsvoering, besloten tot een onderzoek en analyse van het email- en telefoonverkeer van eiseres in de periode tussen 1 november 2008 en 31 december 2008. Hierbij is niet gebleken van feiten die duiden op het gebruik van justitiële informatie. Vervolgens heeft verweerder de bedrijfsarts verzocht aan te geven of er bij eiseres medische belemmeringen bestonden om haar te betrekken bij een nader onderzoek in verband met gerezen aanwijzingen van plichtsverzuim. Na ontvangst van de reactie van de bedrijfsarts heeft verweerder, bij brief van 29 mei 2009, aan eiseres en haar (toenmalige) gemachtigde een afschrift van het proces-verbaal van 19 december 2008 toegestuurd, erop gewezen dat de inhoud van dit proces-verbaal het vermoeden van ernstig plichtsverzuim heeft doen ontstaan en eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 8 juni 2009. Blijkens het gespreksverslag heeft eiseres, kort samengevat en voor zover hier van belang, de inhoud van het proces-verbaal betwist. Zij heeft ontkend justitiële documentatie in haar bezit te hebben gehad en gaf aan niet verder op de inhoud van het proces-verbaal in te willen gaan met een beroep op haar recht op privacy. Eiseres heeft aangegeven een klacht te hebben ingediend bij de Commissie voor de Politieklachten [politie] inzake het verstrekken van het proces-verbaal aan haar werkgever. Aan eiseres is gevraagd of zij hangende het verdere onderzoek kon instemmen met buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging. Op 11 juni 2009 heeft eiseres bericht onder protest hiermee akkoord te gaan. Bij brief van 9 juli 2009 heeft verweerder aan eiseres een aantal nadere vragen gesteld betreffende het proces-verbaal van 19 december 2008. Voorts zijn ook vragen over het proces-verbaal voorgelegd aan de advocaat-generaal van het ressortsparket [naam] Bij brief van 31 juli 2009 heeft eiseres commentaar gegeven op het gespreksverslag. In deze brief heeft eiseres zich wat betreft het proces-verbaal beroepen op haar recht op privacy en haar verschoningsrecht. Eiseres heeft op de afzonderlijk geformuleerde vragen met betrekking tot (de inhoud van) het proces-verbaal geen antwoord gegeven, ook niet na daartoe te zijn gerappelleerd. Bij brief van 15 september 2009 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt haar de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag op grond van artikel 81, lid 1, onder 1 ARAR op te leggen en haar in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over het voornemen kenbaar te maken. Voorts is medegedeeld dat is besloten haar met onmiddellijke ingang op grond van artikel 91, lid 1, onder b ARAR te schorsen. Bij brief van 11 september 2009 heeft de [politie] bij monde van [naam wijkteamchef], wijkteamchef Bureau [locatie] aan verweerder de reactie gezonden op nadere vragen van verweerder over het bewuste proces-verbaal. Van deze reactie maakt deel uit een schriftelijke reactie van verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] waarin deze reageren op de naar hen doorgeleide vragen van verweerder. Bij brief van 22 september 2009 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van deze nadere reactie en haar in de gelegenheid gesteld dit bij haar zienswijze te betrekken. Op 2 oktober 2009 heeft eiseres schriftelijk gereageerd op de brieven van 9 juli 2009, 15 september 2009 en 22 september 2009. Verweerder heeft vervolgens aanleiding gezien om bij brieven van 8 oktober 2009 nog een aantal nadere vragen te stellen aan de coördinator ([naam sectorcoördinator]) en de plaatsvervangend coördinator ([naam plaatsvervangend coordinator]) van de sector straf. Bij brief van 23 oktober 2009 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van de verklaringen/antwoorden op de gestelde vragen en eiseres in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brief van 6 november 2009 heeft eiseres aangegeven dat zij niets heeft toe te voegen aan haar eigen verklaring en dat zij blijft bij hetgeen zij eerder naar voren heeft gebracht.
2.3 Verweerder heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het proces-verbaal te twijfelen. Verweerder heeft, afgaande op de inhoud van het proces-verbaal, aan het disciplinaire ontslag ten grondslag gelegd dat eiseres justitiële documentatie in haar bezit heeft (gehad) en voor privédoeleinden heeft gebruikt, terwijl zij gezien haar functie weet, althans behoort te weten, dat dit laatste niet is toegestaan. Zij heeft daarmee in strijd gehandeld met de door haar als ambtenaar afgelegde belofte en zij heeft onvoldoende openheid gegeven, waar die wel van haar mocht worden verlangd, in het bijzonder waar het betreft de inhoud van het proces-verbaal van 19 december 2008. Voorts heeft verweerder aan het ontslag ten grondslag gelegd dat eiseres bij herhaling ernstige en ongefundeerde verwijten en beschuldigingen/aantijgingen, zoals van discriminatie, intimidatie en machtsmisbruik, heeft geuit aan het adres van haar leidinggevende [naam sector coordinator] en de organisatie van verweerder Verweerder heeft deze gedragingen gekwalificeerd als zeer ernstig dan wel ernstig plichtsverzuim.
2.4 Eiseres betoogt in beroep in de eerste plaats dat het proces-verbaal als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten en niet kan bijdragen tot enig bewijs. Daarbij heeft eiseres verwezen naar een tweetal uitspraken van de CRvB van 31 augustus 2006, LJN AY8153 en 8 december 2009, LJN BK8415 en naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten [politie] van 6 januari 2010 waarbij deze haar klacht over het verstrekken van informatie aan derden gegrond heeft verklaard. In dat advies wordt overwogen dat de Wpg en het Bpg de politie geen mogelijkheid bieden om persoonsgegevens aan iemands werkgever te verstrekken. Het verstrekken van gegevens aan het gerechtshof te [locatie] is hiermee onrechtmatig en dus onbehoorlijk.
2.5 Dit betoog slaagt niet. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in afwijking van de strikte toetsingsmaatstaf voor bewijsmateriaal die in het strafrecht wordt gehanteerd, in het ambtenarentuchtrecht ruimere maatstaven gelden. Het gebruik van bewijsmiddelen is volgens vaste rechtspraak slechts dan niet toegestaan indien deze zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake, reeds niet omdat verweerder niet zelf informatie heeft vergaard die als onrechtmatig verkregen bewijs moet worden bestempeld, maar een - direct tot eiseres te herleiden - brief ontving afkomstig van het ressortsparket [locatie]. De rechtbank kan niet inzien dat het onrechtmatig zou zijn dat verweerder in de brief (met het proces-verbaal van 19 december 2008 als bijlage) aanleiding heeft gezien tot het instellen van een nader onderzoek. De casus die aan de orde waren in de uitspraken die eiseres heeft aangehaald waren wezenlijk anders dan de onderhavige, omdat het in die zaken ging om informatie die de verweerder zelf had vergaard tijdens een onrechtmatig bevonden huisbezoek. Ook het gegeven dat de klacht van eiseres over de informatieverstrekking door de Commissie voor de Politieklachten gegrond is verklaard kan eiseres niet baten, reeds omdat bedoeld advies is gericht aan de politie.
2.6 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was eiseres disciplinair te ontslaan. Eiseres betwist namelijk dat zij justitiële gegevens in bezit heeft gehad en stelt dat verweerder niet kan verklaren hoe zij over die documenten zou hebben kunnen beschikken. Eiseres betoogt dat ten onrechte wordt gesteld dat zij tegenbewijs dient te leveren wat betreft de juistheid van het proces-verbaal. Gelet op het feit dat zij betwist dergelijke gegevens te hebben gehad en niet kan worden verklaard hoe zij daarover zou hebben beschikt, ligt de bewijslast bij verweerder, aldus eiseres. Daarnaast betoogt eiseres dat verweerder niet zonder nadere toetsing mag uitgaan van de juistheid van de verklaringen van de verbalisanten. Het overleggen van de brief van 11 september 2009 kan verweerder niet baten omdat het hier geen ambtsedig proces-verbaal betreft.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank biedt het proces-verbaal van 19 december 2009 voldoende grondslag voor de conclusie dat eiseres justitiële documenten, namelijk een afschrift van de justitiële documentatie over een zekere [naam], naar eiseres zeggen een relatie van haar zuster in haar bezit heeft gehad en dat zij van die documenten gebruik heeft gemaakt, namelijk door deze op 12 december 2008 te tonen aan verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], toen eiseres op die dag op het politiebureau [locatie] aangifte wilde doen “tegen twee zogenaamde “winti-mannen”. Het betreft hier een ambtsedig opgesteld proces-verbaal, waaraan bijzondere bewijskracht toekomt. Als uitgangspunt geldt dat, behoudens tegenbewijs, in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Verweerder heeft dan ook van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal kunnen en mogen uitgaan. Eiseres heeft volstaan met bij herhaling te stellen dat het proces-verbaal niet juist is, zonder dit nader te onderbouwen. Eiseres kan wat dit betreft niet volstaan met de enkele betwisting van de juistheid, ook niet met een beroep op haar recht op privacy of verschoning. Het staat eiseres uiteraard vrij om zich op deze haar toekomende rechten te beroepen, maar door deze opstelling maakt zij het verweerder en ook de rechtbank onmogelijk om de betwisting van de inhoud te beoordelen. Het bewijsrisico terzake berust dan bij eiseres.
2.8 In het proces-verbaal van 19 december 2008 is onder andere het volgende gerelateerd: “Zij toonde ons, verbalisanten, een afschrift van de justitiële dokumentatie van [naam]. Wij, verbalisanten, namen beide kennis van het dokument waarop diverse antecedenten waren te lezen aangaande [naam]. [eiseres] verklaarde hierover dat zij [naam] wel na moest kijken voor haar eigen belang en dat zij enorm was geschrokken van het aantal antcedenten (…)”. In het proces-verbaal is verder gerelateerd dat eiseres dit stuk heeft getoond aan de verbalisanten in reactie op concrete vragen naar de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring voldoende grondslag biedt voor het standpunt van verweerder dat sprake is (geweest) van “het in bezit hebben en gebruiken van justitiële documenten”. Daarbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat de verbalisanten in een nadere schriftelijke reactie onder meer hebben verklaard: “Verbalisanten hebben met zekerheid, uit handen van [eiseres], beiden een afschrift van de justitiële documentatie van [naam] gezien. Verbalisanten hebben (…) diverse malen justitiële documentatie onder ogen gehad en twijfelen op geen enkel punt aan onze waarneming aangaande het afschrift van [naam]. Wij herkenden het afschrift, wat wij uitvoerig hebben bestudeerd, aan het justitiële logo en de opmaak van het document. Wij zagen op het afschrift de personalia van [naam] en de antecedenten waaronder voor de Opiumwet, weerspannigheid, en de APV (…)”. Aan het feit dat deze verklaring niet is opgenomen in een aanvullend proces-verbaal, doet aan de (bewijs)waarde ter ondersteuning van het eerder opgemaakte proces-verbaal niet af.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze gedraging (“het in bezit hebben en gebruiken van justitiële documenten”) terecht als (zeer) ernstig plichtsverzuim aangemerkt, waarbij in het bijzonder van belang is te achten dat eiseres als senior gerechtssecretaris binnen de strafsector werkzaam was. Dit betreft een gevoelige functie waarin met complexe strafzaken wordt gewerkt. De omstandigheid dat uit nader - door verweerder als summier geduid - onderzoek van het e-mailverkeer en de telecommunicatie niet is gebleken van andere vormen van gebruik van justitiële documenten voor privédoeleinden doet aan de ernst van het plichtsverzuim niet af. Ook acht de rechtbank voor de kwalificatie van het plichtsverzuim niet van belang dat niet vastgesteld is kunnen worden dat eiseres zich zelf toegang heeft verschaft of heeft doen verschaffen tot het systeem waarin de justitiële documentatie is opgeslagen. Anders dan verweerder ziet de rechtbank voor de beoordeling van de ernst van het plichtsverzuim geen zelfstandige betekenis toekomen aan het feit dat eiseres door haar gedrag in strijd heeft gehandeld met haar ambtsbelofte. Ook aan het zwijgen over het proces-verbaal komt naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige betekenis toe, aangezien eiseres “in staat van beschuldiging was gesteld” en het recht had die (proces)opstelling te kiezen die haar voorkeur had. Voor de rechtbank vormt de kern van het plichtverzuim dat eiseres, gelet met name ook op haar functie, een zeer ernstige misstap beging door een document dat in een strafrechtelijke context is opgemaakt, op welke wijze dan ook door eiseres verkregen, te gebruiken voor privédoeleinden. Nu dit plichtsverzuim is vastgesteld, staat vast dat verweerder bevoegd was eiseres disciplinair te straffen.
2.10 Eiseres heeft subsidiair aangevoerd dat, uitgaande van normschendend gedrag, dat in ieder geval niet aan haar kan worden toegerekend. De rechtbank heeft wat betreft de toerekenbaarheid van het tenlastegelegde plichtsverzuim geconstateerd dat er in de stukken weliswaar aanwijzingen zijn te vinden voor een psychische component, maar dat eiseres haar stellingen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Eiseres heeft enkel verwezen naar de opmerking in het proces-verbaal van 19 december 2008 dat de verbalisanten constateren dat zij een verwarde indruk maakte en dat gelet op deze conclusie zij, indien zij al zou hebben beschikt over justitiële documentatie, hetgeen zij uitdrukkelijk betwist, zich niet bewust was van normschendend gedrag. De rechtbank merkt hierbij op dat de verklaringen van eiseres op dit punt niet consistent zijn. Zo wordt in de brief van 31 juli 2009 aangegeven dat eiseres betwist dat haar toenmalige advocaat heeft gemeld dat zij was opgenomen in een inrichting en heeft eiseres in de brief van 2 oktober 2009 in ferme bewoordingen het bestaan van een psychisch probleem ontkend. In beroep wordt daarentegen aangevoerd dat haar toenmalige raadsman aan haar werkgever heeft bericht dat zij verward zou zijn. Ook wat betreft haar (psychische) gezondheidstoestand heeft eiseres zich beroepen op haar recht op privacy. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat eiseres haar psychische situatie dermate privé gevoelig acht dat zij daar geen mededelingen over wil doen. Ook hier geldt weer dat het eiseres uiteraard vrijstaat om zich op haar recht op respect voor haar privacy te beroepen, maar dat het bewijsrisico terzake berust bij eiseres. Medische/psychische informatie of andere relevante informatie afkomstig van eiseres, waaruit duidelijke aanknopingspunten voor de aanname van een niet (volledige) toerekenbaarheid zouden kunnen blijken, ontbreekt. Een enkele verwijzing naar de bedrijfsarts, die door eiseres volledig op de hoogte zou zijn gebracht van haar medische/psychische toestand, is niet toereikend. De bedrijfsarts heeft immers uit hoofde van zijn/haar functie een geheimhoudingsplicht. Het had op de weg van eiseres gelegen de bedrijfsarts toestemming te verlenen medische informatie over eiseres, voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep op niet toerekenbaarheid, aan verweerder te verstrekken.
2.11 De rechtbank voegt aan het vorenoverwogene nog toe dat het proces-verbaal van 19 december 2008 aanwijzingen bevat waaruit valt te destilleren dat eiseres zich wel degelijk bewust was van haar normschendend handelen. Zo relateren de verbalisanten bij eiseres een schrikreactie te hebben waargenomen op het moment dat zij haar wezen op het beschikken over justitiële documenten en haar mededeelden dit te zullen melden. In het proces-verbaal verklaren de verbalisanten: “Wij (…) zagen dat [eiseres] hiervan schrok en het afschrift van deze justitiële dokumentatie onmiddellijk in haar tas terug stopte. Hierbij zegt zij: ‘misschien had ik dit niet aan jullie moeten vertellen’ of woorden van die strekking”. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder eiseres niet ten onrechte (zeer) ernstig plichtsverzuim heeft verweten dat eiseres ook ten volle kan worden aangerekend.
2.12 Gelet op de hoge eisen ter zake van integriteit van medewerkers die op vertrouwelijke posities werkzaam zijn, zoals eiseres in de functie van senior gerechtssecretaris bij de sector straf van het Gerechtshof [locatie], en het belang van het aanzien van de rechterlijke macht, is het onderhavige strafontslag niet onevenredig te achten. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.
2.13 Omdat reeds vanwege het bezit en gebruik van justitiële documentatie het bestreden besluit stand kan houden, kan en zal de rechtbank de gronden die overigens aan het strafontslag ten grondslag zijn gelegd, waaronder met name de verwijten en beschuldigingen aan het adres van de werkgever, onbesproken laten.
2.14 Gelet op vorenoverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. J.F. Miedema en M. Mateman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2011.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.