ECLI:NL:RBHAA:2011:BP8887

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700644-10, 15/700346-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en vernieling door veelpleger in verslavingszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 15 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en vernieling. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het bedreigen van medewerkers van de Stichting Brijder Verslavingszorg en het vernielen van meubelstukken in zijn kamer. De feiten vonden plaats op 16 september 2010 te Hoofddorp, waar de verdachte, na een eerdere behandeling, werd geconfronteerd met de beslissing dat hij het pand moest verlaten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de tenlastelegging voldoende specifiek was, ondanks de bezwaren van de raadsvrouw van de verdachte. De rechtbank achtte de verklaringen van anonieme getuigen, die in de aangifte waren opgenomen, voldoende betrouwbaar in combinatie met ander bewijs uit het strafdossier.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan, waaronder de bedreiging met de woorden 'ik maak je dood' en het vernielen van een kastje en een tafel. Gezien het strafblad van de verdachte, dat een geschiedenis van veelplegen en eerdere ISD-maatregelen omvatte, oordeelde de rechtbank dat de oplegging van een nieuwe ISD-maatregel voor de duur van twee jaar noodzakelijk was. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreiging en de impact daarvan op de slachtoffers, en concludeerde dat de ISD-maatregel de enige manier was om de recidivekans te verlagen. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700644-10 en 15/700346-10 (tul)
Uitspraakdatum: 15 februari 2011
Tegenspraak, art. 279 Sv
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 februari 2011 in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Amsterdam, locatie Havenstraat.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 16 september 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, medewerkers van Stichting Brijder Verslavingszorg heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een tafelpoot gepakt en/of daarmee gezwaaid en/of voornoemde medewerkers dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je dood" en/of "als ik nu mijn zin niet krijg, dan maak ik buiten mensen dood en sla alle fietsen en auto's kapot en dat is jullie verantwoordelijkheid", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
feit 2:
hij op of omstreeks 16 september 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een kastje en/of een tafel en/of een schilderij, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting Brijder Verslavingszorg, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, tegen voornoemde goederen geschopt en/of (met inboedel) gegooid met/tegen voornoemde goederen.
2. Voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw van verdachte heeft met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde feit de partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is omschreven. In de tenlastelegging staat dat de bedreiging gericht was tegen 'medewerkers van Stichting Brijder Verslavingszorg'. Nu een bedreiging zich richt tegen een of meer specifieke perso(o)n(en), had meer concreet omschreven moeten zijn tot welke medewerker(s) van de Stichting Brijder Verslavingszorg de bedreiging was gericht, aldus de raadsvrouw. Nu dit achterwege is gelaten, is voor verdachte thans niet voldoende duidelijk wat hem wordt verweten.
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging onder feit 1 onder andere inhoudt:
'hij op of omstreeks 16 september 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, medewerkers van Stichting Brijder Verslavingszorg heeft bedreigd (...), immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een tafelpoot gepakt en/of daarmee gezwaaid en/of voornoemde medewerkers dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood" (...)'.
De tenlastelegging bevat aldus een concreet voorval, te weten de omschreven bedreiging door - zakelijk omschreven - het zwaaien met een tafelpoot en het uiten van bedreigende teksten, op een specifieke dag en plaats, te weten 16 september 2010 te Hoofddorp. Tegen deze achtergrond bezien acht de rechtbank de omschrijving van de personen tegen wie de bedreiging was gericht, te weten 'medewerkers van de Stichting Brijder Verslavingszorg' voldoende specifiek omschreven om de verdachte duidelijk te maken voor welk voorval hij terecht moet staan en waartegen hij zich heeft te verdedigen. Dit geldt des te meer nu verdachte direct na het voorval is aangehouden en daarover is gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de tenlastelegging daarmee aan de eisen der wet.
Het verweer van de raadsvrouw wordt aldus verworpen.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.3 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
2.4 Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en gevorderd dat:
- aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee (2) jaren;
- de op 26 juli 2010 door de Politierechter te Haarlem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden, geheel ten uitvoer wordt gelegd.
4. Bewijs
4.1 Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het proces-verbaal van aangifte namens de medewerkers van de Stichting Brijder Verslavingszorg niet tot het bewijs gebezigd kan worden nu deze aangifte slechts een de auditu verklaring inhoudende de verklaringen van ongespecificeerde en anoniem gebleven personen bevat en de daarin gestelde feiten niet met het overige bewijs overeenkomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat een de auditu verklaring op zichzelf niet onbruikbaar is voor het bewijs. Dit geldt ook wanneer het een de auditu verklaring betreft inhoudende de verklaringen van anoniem gebleven personen, mits deze verklaringen steun vinden in ander voorhanden bewijsmateriaal. De rechtbank is van oordeel dat de in de aangifte opgenomen de auditu verklaring inhoudende de verklaringen van anoniem gebleven personen, in onderling verband en samenhang bezien met de overige stukken uit het strafdossier, voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te kunnen worden gebezigd. Daar komt bij dat de identiteit van de medewerkers van de Brijder Stichting namens wie aangifte wordt gedaan weliswaar niet uit de aangifte blijkt, maar het proces-verbaal van aangifte wel de naam van de aangeefster bevat. Voorts blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, uit het proces-verbaal van aangifte voldoende duidelijk namens wie aangeefster de aangifte doet. Verdachte is door deze wijze van het opnemen van de aangifte in zoverre dan ook niet in zijn verdediging geschaad. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het proces-verbaal van aangifte dan ook niet van het bewijs uitsluiten.
4.2 Redengevende feiten en omstandigheden[1]
Op 15 september 2010 is verdachte bij de Stichting Brijder Verslavingszorg te Hoofddorp, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer, gekomen om een behandeling te ondergaan. Met verdachte is daartoe een bindende behandelovereenkomst vastgesteld, die onder meer inhield dat verdachte twee weken binnen diende te blijven en absoluut geen harddrugs mocht gebruiken. Diezelfde avond heeft verdachte desondanks het pand van de Stichting Brijder Verslavingszorg verlaten. Toen verdachte in de ochtend van 16 september 2010 terugkwam bleek uit een urinetest dat hij gedurende zijn afwezigheid harddrugs had gebruikt. Hierop is besloten dat de behandeling niet langer voortgezet kon worden en dat verdachte het pand van de Stichting Brijder Verslavingszorg diende te verlaten.[2]
Omstreeks het middaguur van diezelfde dag zijn enkele medewerkers van de Stichting Brijder Verslavingszorg naar de kamer van verdachte gegaan om hem mede te delen dat hij het pand diende te verlaten. Op deze mededeling reageerde verdachte zeer agressief door een lade uit een kastje te halen en deze door de kamer heen te gooien, diverse malen tegen kasten en ander meubilair aan te schoppen en een tafelpoot van een tafel af te breken. Hierbij zijn het kastje en de tafel kapot gegaan.[3] Vervolgens heeft verdachte tegen drie medewerkers de woorden 'ik maak je dood' geuit en met de tafelpoot gezwaaid. Verdachte heeft hierna het pand alsnog verlaten.[4] Bij zijn daaropvolgende aanhouding had verdachte de tafelpoot nog in zijn hand.[5]
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
feit 1:
hij op 16 september 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, medewerkers van Stichting Brijder Verslavingszorg heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een tafelpoot gepakt en daarmee gezwaaid en voornoemde medewerkers dreigend de woorden toegevoegd :"ik maak je dood".
feit 2:
hij op 16 september 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een kastje en een tafel, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting Brijder Verslavingszorg, heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, tegen voornoemde goederen geschopt en/of gegooid met voornoemde goederen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 26 november 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. Bedreiging is een ernstig feit dat bij de slachtoffers vaak gevoelens van angst en onveiligheid met zich brengt. Onderhavige bedreiging was gericht tegen medewerkers van de Stichting Brijder Verslavingszorg. Verdachte heeft hen bedreigd omdat hij het niet eens was met de door hen genomen beslissing dat hij het pand van de Stichting Brijder Verslavingszorg diende te verlaten. Ook heeft verdachte om die reden enkele meubelstukken die zich in zijn kamer bij Stichting Brijder Verslavingszorg bevonden, vernield.
De Stichting Brijder Verslavingszorg vervult een maatschappelijk belangrijke functie, waarvan verdachte ten tijde van het plegen van onderhavige feiten ook profiteerde. Een volstrekt onnodige bedreiging als onderhavige tegen de medewerkers van de Stichting Brijder Verslavingszorg is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een ernstig feit. Voorts is het voor de Stichting Brijder Verslavingszorg niet alleen bijzonder hinderlijk dat verdachte hun meubelstukken vernield heeft, het brengt ook een schadepost met zich mee.
Verdachte heeft een bijzonder omvangrijk strafblad. Uit het over verdachte opgemaakte Reclasseringsrapport blijkt dat verdachte de vele delicten heeft gepleegd om in zijn drugsbehoefte te kunnen voorzien. Verdachte is een veelpleger die naast diverse Reclasseringstoezichten in 2006 een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. De hulpverlening lijkt tot nog toe geen effect te hebben. Verdachte is ook na de ISD-maatregel diverse behandelingen met betrekking tot zijn drugsproblematiek begonnen, maar heeft nimmer een behandeling afgemaakt. Er is sprake van een hoog recidive risico en maatschappelijke teloorgang. Vanwege de verslavings- en mogelijke persoonlijkheidsproblematiek van verdachte is ambulante behandeling een gepasseerd station. Verdachte houdt zich binnen het Reclasseringstoezicht ook niet aan de afspraken.
De behandeling van verdachte wordt door het Leger des Heils en de Reclassering alleen mogelijk geacht in het kader van een ISD-maatregel. De ISD-maatregel wordt als enige mogelijkheid gezien om de recidivekans terug te dringen. Geadviseerd wordt dan ook een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte ook overigens voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Verdachte is de afgelopen 2,5 jaar voorafgaand aan het plegen van deze feiten zesmaal wegens een misdrijf tot een onherroepelijke vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De onderhavige feiten zijn na de tenuitvoerlegging van deze straffen gepleegd en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Gelet op de aard van de door verdachte gepleegde feiten, diefstallen, een bedreiging en thans opnieuw een bedreiging en vernieling strekt de oplegging van de ISD- maatregel ook tot de veiligheid van personen en goederen.
Gezien de inhoud van het strafdossier, waaronder het omvangrijke strafblad van verdachte, alsmede het over hem uitgebrachte Reclasseringsadvies - waaruit zijn verslavinsproblematiek blijkt en waarin onder meer wordt gesteld dat de kans op recidive hoog wordt geacht en de ISD-maatregel de enige mogelijkheid is de recidivekans terug te dringen - is de rechtbank van oordeel dat verdachte thans (wederom) in aanmerking komt voor oplegging van de ISD-maatregel.
Verdachte heeft middels zijn raadsvrouw te kennen gegeven achter oplegging van de ISD-maatregel te staan. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij een maatregel van kortere duur dan de gevorderde twee jaren prefereert, daar hij al eerder de cursussen en trainingen binnen de ISD-maatregel heeft gevolgd. De rechtbank acht echter, alles afwegende en met name gezien het Reclasseringsadvies, een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren (wederom) passend en geboden.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 26 juli 2010 in de zaak met parketnummer 15/700346-10 heeft de Politierechter te Haarlem verdachte ter zake van - kort gezegd - poging tot gekwalificeerde diefstal en opzetheling veroordeeld tot - onder meer - een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Om die reden zal de rechtbank, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke gevangenisstraf gelasten.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n, 57, 285, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van TWEE (2) JAREN.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) MAANDEN, opgelegd bij vonnis van de Politierechter te Haarlem d.d. 26 juli 2010 in de zaak met parketnummer 15/700346-10.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. J.H. Crijns, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Kikkert,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2011.
Voetnoten:
[1] De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
[2] Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 16 september 2010, pagina 2-boven/midden.
[3] Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 16 september 2010, pagina 2-midden/onder en de daarbij behorende foto's, het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 september 2010, pagina 2-boven en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, d.d. 17 september 2010.
[4] Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 16 september 2010, pagina 2-midden/onder en 3-boven en het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 september 2010, pagina 2-midden/onder.
[5] Het proces-verbaal van aanhouding, d.d. 16 september 2010, pagina 2-boven/midden.