Parketnummer: 15/700783-10
Uitspraakdatum: 15 februari 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 februari 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 (primair):
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangever 1], een ambtenaar gedurende en/of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (hoofagent van politie Kennemerland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht in/op/tegen het gezicht van die [aangever 1] heeft geschopt en/of getrapt en/of één- of meerma(a)l(en), met kracht, (elders) op/tegen het lichaam van die [aangever 1] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 (subsidiair):
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Haarlem, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [aangever 1] (hoofdagent van politie Kennemerland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, met kracht in/op/tegen het gezicht van die [aangever 1] heeft geschopt en/of getrapt en/of één- of meerma(a)l(en), met kracht, (elders) op/tegen het lichaam van die [aangever 1] heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 2:
hij op of één of meer tijdstip(pen) op omstreeks 14 november 2010 te Haarlem, opzettelijk mishandelend twee, althans een ambtena(a)r(en), te weten - [aangever 2] (brigadier van politie Kennemerland), en/of - [aangever 3] (hoofagent van politie Kennemerland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, - die [aangever 2] met kracht in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, en/of - die [aangever 3] met kracht, één of meerma(a)l(en) in/op/tegen het gezicht en/of de arm en/of de zij en/of elders op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde ambtena(a)r(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van honderd twintig uur. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 3] heeft de officier van justitie gevorderd dat beiden volledig worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen. Uit deze bewijsmiddelen blijken de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 14 november 2010 omstreeks 4:38 uur is politieassistentie verzocht bij een zogenaamde uitgaansbus van de Zuidtangent van Connexxion bij de bushalte Aziëweg te Haarlem, in verband met een passagier - de rechtbank begrijpt dat het om verdachte ging - die amok maakte. Een van de twee bewakers die in het kader van de extra veiligheidsrisico's mee rijden op de bus, had hem gesommeerd de bus te verlaten, hetgeen verdachte weigerde.
Verbalisant [aangever 3] was met haar collega [getuige 1] als eerste ter plaatse. Verbalisant [aangever 3] verzocht verdachte om de bus te verlaten. Zij legde verdachte uit waarom hij de bus moest verlaten en dat zij buiten verder met hem zou praten, ook omdat het in de bus te rumoerig was. Toen verdachte weigerde, heeft zij begrip getoond voor zijn situatie, maar hem nogmaals uitgelegd dat hij de bus moest verlaten, zodat hij buiten zijn standpunt duidelijk kon maken. Toen verdachte te kennen gaf de bus niet te zullen verlaten, heeft verbalisant [aangever 3] hem gewaarschuwd dat er geweld zou worden gebruikt als hij niet zou meewerken.2
Verbalisant [aangever 2] kwam kort na collega [aangever 3] de bus in en heeft ook in de bus een gesprek met verdachte gehad. Hij heeft verdachte uitvoerig uitgelegd dat hij er beter aan deed de bus vrijwillig te verlaten. Daarbij heeft hij hem gezegd dat, indien hij in de veronderstelling verkeerde dat hij ten onrechte de bus moest verlaten van de bewaker, hij met zijn klacht bij de busmaatschappij terecht kon. Vervolgens heeft hij, na nogmaals verdachte gesommeerd te hebben de bus te verlaten, gezegd dat er anders geweld zou worden gebruikt. Verdachte reageerde daar laconiek op met woorden als: "dat moet je dan maar doen".3 Inmiddels was ook verbalisant [getuige 2] in de bus gearriveerd. Ook hij heeft op zijn beurt andermaal verdachte verzocht de bus te verlaten. Verdachte weigerde nog altijd. Daarop hebben verbalisanten nogmaals meerdere malen duidelijk meegedeeld en gevorderd dat verdachte de bus uit moest, waarbij verdachte opnieuw is gewaarschuwd dat, als hij nu de bus niet vrijwillig uitging, er geweld gebruikt zou worden om hem uit de bus te verwijderen. Verdachte reageerde daarop met: "dat moet dan maar" of woorden van gelijke strekking.4 Nadat verbalisanten ruim tien minuten hebben gesproken met verdachte, maakte verdachte nog altijd geen aanstalten om de bus vrijwillig te verlaten. Verbalisant [aangever 2] heeft daarop met zijn collega [getuige 2], hoorbaar voor verdachte, overlegd over het toepassen van pepperspray en verdachte nog een laatste waarschuwing gegeven.
Toen verdachte daarop nog steeds de bus niet uit eigen beweging verliet, heeft verbalisant [aangever 2] vervolgens pepperspray op zijn handschoen gedaan teneinde dit in aanraking met het gezicht van verdachte te brengen.5 Er werd voor deze methode gekozen nu het spuiten van pepperspray in een overvolle bus risico's voor omstanders met zich zou brengen.6 Ter zitting heeft verbalisant [aangever 2], als getuige gehoord, andermaal de omstandigheden geschetst, zoals de politie die aantrof in de zogenaamde uitgaansbus, nl. een joelende, grotendeels dronken menigte, terwijl verdachte halsstarrig weigerde de bus te verlaten, alle inspanningen van de politie ten spijt. [aangever 2] heeft daarbij nog aangegeven dat verdachte, een op het oog sterke jongen, achter een glazen wand in de bus zat op een hoger gelegen stoel, waardoor verdachte in een relatief voordelige positie zat en daarmee moeilijk benaderbaar was voor de verbalisanten.
Verbalisant [aangever 2], die verdachte uiteindelijk gepepperd heeft, heeft in zijn aangifte - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij zag dat verdachte, nadat [aangever 2] de pepperspray in het gezicht van verdachte had geprobeerd te brengen, meerdere malen slaande bewegingen maakte in de richting van [aangever 2] en zijn collega's. Hij heeft daarop verdachte vastgepakt en wilde hem naar zich toe trekken. Op dat moment voelde hij een pijnsteek in zijn gezicht, ter hoogte van zijn linkerwang. Toen hij naar verdachte reikte, zag hij hem slaan in zijn richting. Hij besefte pas dat verdachte hem had geraakt, toen hij een hevige pijn aan zijn linkerwang en een soort druk op zijn linkeroog en linkerslaap voelde. 7 Ter zitting heeft [aangever 2] als getuige verklaard zeer geschrokken te zijn van het excessieve geweld dat op hem en zijn collega's door verdachte is toegepast. Het leek volgens [aangever 2] alsof verdachte bewust de confrontatie wilde aangaan en ongevoelig was voor de gevolgen van het door verdachte toegepaste geweld.8
Ook verbalisant [aangever 3] zag dat toen verdachte daadwerkelijk gepepperd werd, hij helemaal uit zijn dak ging. Hij begon wild om zich heen te slaan waarbij zij op een gegeven moment kans zag om verdachte van achteren in de van dienstwegen geleerde nekklem te pakken. Zij had verdachte vast, maar doordat hij zo sterk was, moest zij hem loslaten. Verdachte kwam van de stoel omhoog en draaide zich om naar verbalisant [aangever 3]. Zij zag dat hij zijn rechter arm ophief met zijn elleboog naar achteren en dat hij zijn vuist gebald had en dat hij deze met volle kracht naar voren stootte, waarbij hij haar vol met zijn vuist op haar linker kaak raakte. Doordat zij op haar hurken zat, viel zij naar achteren en viel zij tegen een stalen frame aan. Tijdens haar val heeft zij haar armen beschermend voor haar hoofd gehouden en voelde zij dat er op haar werd ingebeukt. De slagen kwamen op haar armen en linkerzij terecht. Toen zij buiten stond, voelde zij pijn aan haar linkerkaak en voelde dat haar linkerzijde vanaf haar schouders tot aan haar knieën beurs aanvoelde.9 Ook verbalisant [aangever 3] heeft, als getuige ter zitting gehoord, andermaal de omstandigheden in de bus geschetst en andermaal het op haar en haar collega's toegepaste geweld omschreven.10
Verbalisant [aangever 1] heeft in zijn aangifte - zakelijk weergegeven - verklaard dat toen zijn collega [aangever 3] verdachte middels een nekklem in bedwang probeerde te houden, verdachte hier heftig op reageerde en haar in het gezicht sloeg. Hij heeft hierop verdachte bij zijn kleding gepakt en geprobeerd hem zo naar buiten te brengen. Hierbij keek verdachte hem strak in zijn ogen aan en richtte hij zijn aandacht volledig op verbalisant [aangever 1]. Verdachte liet zich achterover vallen en begon hevig met zijn benen tegen verbalisant [aangever 1] te trappen. Verdachte bleef slaan en trappen en verbalisant [aangever 1] voelde dat hij ook enkele keren werd geraakt. Terwijl verdachte [aangever 1] in de ogen keek, maakte hij een soort karatetrap in de richting van het gezicht van [aangever 1]. [aangever 1] probeerde die trap te ontwijken, maar desondanks kreeg [aangever 1] de trap tegen zijn neus en voelde hij een scherpe pijnscheut door zijn neus en voorhoofd gaan. Hij zag dat zijn neus bloedde. Na het incident constateerde een arts dat zijn neus gekneusd was.11
Getuige [getuige 3], één van de twee bewakers van de bus, heeft verklaard dat hij zag dat verdachte al liggend op de bank een trap gaf in de richting van een politieman - de rechtbank begrijpt dat het [aangever 1] betrof - en dat deze trap vol in het gelaat van die politieman was.12
Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar bekend dat hij verbalisant [aangever 1] een trap heeft gegeven en verbalisanten [aangever 3] en [aangever 2] mogelijk geraakt heeft, maar heeft gesteld dat hij niet de opzet had op het toebrengen van pijn of (al dan niet zwaar) lichamelijk letsel. Hij heeft gesteld dat hij toen hij gepepperd werd, wild om zich heen is gaan slaan en daarbij kennelijk agenten geraakt dan wel getrapt heeft.13
De rechtbank acht gelet op evenvermelde verklaringen van de verbalisanten, alsmede van getuige [getuige 3], welke verklaringen in hoofdlijnen met elkaar overeenstemmen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [aangever 1] en aan mishandeling van [aangever 3] en [aangever 2], terwijl zij alledrie in de rechtmatige uitoefening van hun functie waren. Voor zover verdachte heeft willen stellen dat er geen sprake zou zijn van opzet, omdat hij in reactie op het aanbrengen van pepperspray wild om zich heen is gaan slaan en derhalve min of meer toevallig verbalisanten geraakt zou hebben, overweegt de rechtbank dat dit in tegenspraak is met de observatie van verbalisant [aangever 1] dat verdachte hem alvorens te trappen gericht in de ogen keek, hetgeen getuigt van een welbewust gekozen handeling van verdachte. Ook het zich omdraaien naar verbalisant [aangever 3], haar met de vuist vol in het gezicht raken, waarna toen verbalisant [aangever 3] tegen een stalen frame was gevallen, verdachte meermalen bleef doorbeuken op haar armen en linkerzij, terwijl zij op de grond zat, toont aan dat verdachte welbewust en gericht geweld heeft toegepast. In de door verdachte begane handelingen ten aanzien van verbalisant [aangever 1] - het met een soort karatetrap tegen het hoofd trappen vanuit de positie waarin verdachte zich bevond - ligt de opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel besloten. Het hoofd vormt immers een kwetsbaar lichaamsdeel.
Overigens hecht de rechtbank eraan te benadrukken dat, wat er ook zij van de stelling van verdachte dat hij zich in de bus gediscrimineerd voelde, dit er op geen enkele manier aan in de weg stond dat hij, net als burgers in het algemeen, bevelen van een bewaker van de bus dan wel de politie diende op te volgen.
4.2 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1 (primair)
hij op 14 november 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1], een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (hoofdagent van politie Kennemerland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht tegen het gezicht van die [aangever 1] heeft getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op 14 november 2010 te Haarlem, opzettelijk mishandelend twee ambtenaren, te weten [aangever 2] (brigadier van politie Kennemerland), en [aangever 3] (hoofdagent van politie Kennemerland), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, die [aangever 2] met kracht tegen het gezicht heeft geslagen, en die [aangever 3] met kracht, meermalen op het gezicht en de arm en de zij heeft gestompt en geslagen, waardoor voornoemde ambtenaren letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee politieagenten en een poging tot zware mishandeling van een politieagent in de rechtmatige uitoefening van hun functie. Verdachte heeft daarbij niet alleen de slachtoffers pijn bezorgd, maar hen ook ten overstaan van omstanders in een volle bus, die de verbalisanten uitjoelden, publiekelijk in het wezen van hun functie aangetast, door hen niet te gehoorzamen en hen vervolgens te mishandelen. Dat [aangever 1] geen zwaarder letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan het handelen van verdachte te danken is. Verdachte is welbewust de confrontatie met de politie aangegaan, waar hij een andere keuze kon en had moeten maken. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat de slachtoffers politiemensen zijn. In die hoedanigheid zijn zij weliswaar gewend om met geweld om te gaan, maar het kan niet zo zijn dat politieagenten tijdens hun werk aan de risico's van zulk excessief geweld als verdachte heeft toegepast, worden blootgesteld. Dat deze mate van geweld voor de politieagenten ook buitensporig en uitzonderlijk was, blijkt ook uit de verklaringen die zij hierover in hun processen-verbaal hebben opgenomen, waaruit blijkt hoezeer zij zijn geraakt door hetgeen is gebeurd. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting er op geen enkele wijze blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien blijkens zijn opmerking dat het aan de schuld van de verbalisanten zelf te wijten zou zijn dat zij op een dergelijke wijze zijn toegetakeld.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting betoogd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden moet worden met (i) het feit dat de aanhouding van verdachte gepaard is gegaan met disproportioneel geweld tegen hem, (ii) het feit dat verdachte geen noemenswaardig strafblad heeft en (iii) de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat hij als minderjarige asielzoeker met zijn broer zonder ouders vanuit Sierra Leone naar Nederland is gekomen.
Wat betreft het gebruik van geweld door de politie voorafgaand aan en tijdens de aanhouding van verdachte is de rechtbank van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de politie, gelet op de weigering van verdachte aan het bevel te voldoen de bus te verlaten alsmede de vele pogingen van de politie verdachte hiertoe verbaal aan te sporen, welke pogingen blijkens de door de rechtbank ter zitting bekeken camerabeelden van Connexxion naar schatting ten minste tien minuten heeft geduurd, disproportioneel geweld zou hebben toegepast. Integendeel: het komt de rechtbank voor dat de politie met buitengewoon veel geduld en professioneel in de explosieve situatie van de volle uitgaansbus getracht heeft tot een oplossing te komen en eerst toen verdachte ondanks diverse waarschuwingen bleef weigeren mee te werken, en na waarschuwing dat geweld zou worden toegepast, tot het toepassen van gematigd geweld in de vorm van pepperspray is overgegaan. De verbalisanten restte, gegeven de strategisch voordelige positie waarin verdachte zich bevond, en de situatie in de bus met een joelende menigte, geen andere keuze. Eerst toen verdachte vervolgens zelf gewelddadig werd, was de politie genoodzaakt met geweld verder in te grijpen, hetgeen uiteindelijk resulteerde in het inzetten van de politiehond. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat wel enigszins rekening met het feit dat verdachte als gevolg van deze gebeurtenis zelf ook letsel heeft opgelopen, al is de rechtbank van oordeel dat verdachte dit geweld aan zichzelf te wijten heeft. In de omstandigheid dat verdachte naar Nederland is gekomen als asielzoeker ziet de rechtbank geen aanleiding een lagere straf op te leggen, temeer omdat verdachte inmiddels reeds ruim tien jaar in Nederland verblijft en niet nader onderbouwd is welke rol dit gegeven heeft gespeeld bij de mishandeling van de agenten.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat, anders dan door de raadsvrouw is betoogd, verdachte eerder is veroordeeld wegens openlijk geweldpleging.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de straf die door de officier van justitie is gevorderd in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd en recht doet aan de bewezen verklaarde feiten. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken.
Gelet op de ernst van de feiten meent de rechtbank dat slechts met oplegging van een gevangenisstraf hierop kan worden gereageerd.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
8. Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 650,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening, ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het als feit 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder rechtsoverweging 4.2 onder feit 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade billijk voor.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [aangever 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens [aangever 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van [aangever 1] is toegewezen.
De benadeelde partij [aangever 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 400,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan tot aan de dag der algehele voldoening, ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het als feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder rechtsoverweging 4.2 onder feit 2 bewezen verklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade billijk voor.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [aangever 3] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens [aangever 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van [aangever 3] is toegewezen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 45, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot drie (3) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van honderd twintig (120) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis.
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [aangever 1] geleden schade tot een bedrag van € 650,- te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 14 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [aangever 1], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Politie Kennemerland, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [aangever 3] geleden schade tot een bedrag van € 400,- te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 14 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoeningen veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [aangever 3], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Politie Kennemerland, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 650,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 119 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 14 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 119 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vanaf 14 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partijen, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen;
heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Hijink, voorzitter,
mr. J.A.M. Jansen en mr. E.P.W. van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Wouters,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2011.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 1 februari 2011 en het proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2010 van [aangever 3] en [getuige 1], dossierpagina's 139-142.
3 Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 1 februari 2011 en het proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2010 van [aangever 2] en [getuige 4], dossierpagina's 167-170.
4 Het proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2010 van [getuige 2], dossierpagina's 77-78.
5 Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 1 februari 2011 en het proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2010 van [aangever 2] en [getuige 4], dossierpagina's 167-170.
6 Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 1 februari 2011, getuigenverklaring [aangever 3].
7 Het proces-verbaal aangifte [aangever 2] van 15 november 2010, dossierpagina's 155-161.
8 Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 1 februari 2011.
9 Het proces-verbaal aangifte [aangever 3] van 14 november 2010, dossierpagina's 134-137.
10 Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 1 februari 2011.
11 Het proces-verbaal aangifte [aangever 1] van 15 november 2010, dossierpagina's 144-147.
12 Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 19 november 2010, dossierpagina 179.
13 Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 1 februari 2011.