ECLI:NL:RBHAA:2011:BP7877

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
497005 AO VERZ 11-36
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Udo de Haes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en geschil over aanvullende overeenkomst bij Transavia

In deze zaak verzoekt Transavia de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer, die als gezagvoerder en Hoofd Vliegdienst werkzaam is. De werknemer heeft in juni 2010 een aanvullende overeenkomst gesloten met de toenmalige algemeen directeur van Transavia, waarin een 'beschermingsclausule' is opgenomen. Deze clausule garandeert de werknemer een eenmalige vergoeding van € 345.000,- bruto bij beëindiging van zijn nevenfunctie Hoofd Operational Control Centre (OCC) onder bepaalde voorwaarden. Na het vertrek van de algemeen directeur heeft de werknemer aanspraak gemaakt op deze vergoeding, wat leidde tot zijn non-activiteit door Transavia.

Transavia stelt dat het vertrouwen in de werknemer onherstelbaar is beschadigd door zijn handelen en verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende redenen zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De rechter benadrukt dat een gedegen onderzoek naar de feiten noodzakelijk is, waarbij getuigen gehoord moeten worden. De handelswijze van de werknemer moet worden beoordeeld in de context van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de totstandkoming van de aanvullende overeenkomst.

De kantonrechter concludeert dat de procedure tot ontbinding niet geschikt is voor de beoordeling van de geschilpunten en wijst het verzoek van Transavia af. De beslissing houdt in dat de werknemer zijn functie als gezagvoerder kan voortzetten, en dat de vraag over de terugbetaling van de vergoeding van € 345.000,- niet aan de orde komt zolang de arbeidsovereenkomst niet is ontbonden. De kosten van de procedure worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rep.nr.: 497005 AO VERZ 11-36
datum uitspraak: 16 maart 2011
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
inzake
de commanditaire vennootschap
Transavia Airlines C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
verzoekster
hierna te noemen Transavia
gemachtigden mrs. J.M. van Slooten en J.H. Bennaars
[eiser]
[verwe[verweerder]
te [woonplaats]
verweerder
hierna te noemen [verweerder]
gemachtigden mrs. A.J. van Wulfften Palthe en J.H. Lange
De procedure
Op 25 januari 2011 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van Transavia. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 2 maart 2011. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Ter zitting zijn gelijktijdig de vorderingen van [verweerder] in kort geding behandeld. (Zaaknummer 500816 VV EXPL 11-45).
De feiten
1. [verweerder], 47 jaar oud, is op 9 december 1986 bij Transavia in dienst getreden. De functie van [verweerder] is thans captain van een Boeing 737 voor een salaris van € 12.763 bruto per maand exclusief emolumenten.
2. [verweerder] bekleedde daarnaast vanaf 1 oktober 2002 de nevenfunctie van Hoofd Vliegdienst. Voor deze nevenfunctie ontving [verweerder] een toeslag van € 2.750,- bruto per maand.
3. [verweerder] was tevens reserve-postholder AOC. Het postholdership accountable manager AOC werd tot 29 november 2010 vervuld door de toenmalige algemeen directeur van Transavia, de heer[XXX].
4. De AOC (Air Operator’s Certificate) is een door de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat (IVW) afgegeven vergunning waarin wordt verklaard dat de luchtvaartmaatschappij beschikt over de beroepsbekwaamheid en organisatie om luchtvaartuigen veilig te exploiteren. De AOC bepaalt onder meer dat de luchtvaartmaatschappij een accountable manager moet hebben die de eindverantwoordelijkheid draagt voor de vliegveiligheid en de gehele operatie van het bedrijf. In de Safety Manual van de luchtvaartmaatschappij is vastgelegd wie binnen het bedrijf de functie postholder en reserve-postholder vervult. De Safety Manual moet door de IVW zijn goed gekeurd voordat de vergunning wordt verleend. De reserve-postholder vervangt de postholder bij ziekte, vakantie of andere afwezigheid. Indien de postholder en de reserve-postholder beiden niet werkzaam zijn, is Transavia in overtreding van de regels. Het betreffende bedrijfsonderdeel mag dan in beginsel niet worden uitgeoefend. Indien de AOC-postholder en zijn reserve ontbreken, behoort de gehele vliegoperatie van Transavia stil te worden gelegd.
5. In juni 2010 hebben [verweerder] en [XXX] onderhandeld over ontheffing van [verweerder] uit de nevenfunctie Hoofd Vliegdienst en benoeming van [verweerder] in de nevenfunctie van hoofd Operational Control Centre (OCC).
6. [XXX] heeft bij brief van 9 juni 2011 een voorstel gedaan aan [verweerder] met daarin opgenomen de volgende passage: “Gegeven de bijzondere situatie ten tijde van jouw benoeming tot Hoofd OCC komt transavia.com met jou een “beschermingsclausule” overeen. Deze clausule geldt voor 2,5 jaar en heeft als achtergrond dat er omstandigheden kunnen intreden die voortzetting in de nevenfunctie Hoofd OCC onmogelijk en/of onredelijk maken en (na overleg) zullen leiden tot beëindiging daarvan. Deze beschermingsclausule heeft de hierna volgende inhoud.
Clausule:
Indien na overleg met jou blijkt dat voortzetting in jouw nevenfunctie van Hoofd OCC onverhoopt niet meer mogelijk is (bijvoorbeeld, doch niet alleen, wegens verval nevenfunctie), danwel in alle redelijkheid niet meer van jou kan worden verlangd, dan vindt beëindiging van jouw nevenfunctie als Hoofd OCC plaats met wederzijds goedvinden. In dat geval zal het beëindigen van de nevenfunctie Hoofd OCC gepaard gaan met de toekenning door transavia.com aan jou van een eenmalige vergoeding van 345.000 euro bruto, het bedrag dat voor dat geval als redelijk is afgesproken tussen partijen.
Deze bepaling ziet slechts op beëindiging van de nevenfunctie van Hoofd OCC. Jouw
arbeidsovereenkomst in de functie van Gezagvoerder B737 wordt daarna voltijds voortgezet. Geen aanspraak op deze vergoeding bestaat indien sprake is van beëindiging van jouw nevenfunctie in geval van een dringende reden voor ontslag op staande voet aan jouw kant en/of in geval van beëindiging op jouw eigen verzoek anders dan dit verzoek wordt ingegeven door (interne dan wel externe) factoren die maken dat voortzetting van je werkzaamheden in alle redelijkheid niet van jou kan worden verlangd. In deze laatstgenoemde uitzonderingssituatie heb je derhalve aanspraak op de contractuele vergoeding.
Over de datum waarop jij je hoofdfunctie als Gezagvoerder B737 weer voltijds zult
uitvoeren, zal alsdan overleg plaatsvinden. Op deze bepaling kan slechts een beroep worden gedaan voor de duur van maximaal 2,5 jaar (gerekend vanaf 1 juli 2010) en derhalve tot en met 31 december 2012. Nadien kunnen transavia.com noch jij aan deze bepaling in dan wel buiten rechte rechten ontlenen.”
7. [verweerder] heeft de brief met dit voorstel voor akkoord ondertekend. Deze overeenkomst is tot stand gekomen met medeweten van de commercieel directeur van Transavia, de hee[YYY] en mevrouw [ZZZ], hoofd personeelszaken van Transavia.
8. Daarnaast is tussen [XXX] en [verweerder] een ongedateerde overeenkomst (hierna: de aanvullende overeenkomst) tot stand gekomen met de volgende inhoud:
Naast en in zoverre in aanvulling op brief P&O/2010008 dd. 9 juni 2010 komen ondergetekenden het volgende overeen:
Indien gedurende de looptijd van de beschermingsclausule zich de situatie voor doet dat[XXX] - vrijwillig of niet vrijwillig - zijn positie bij transavia.com gaat verlaten, treden hij en A. [verweerder] onverwijld in overleg teneinde vast te stellen of hierdoor een situatie ontstaat waardoor redelijkerwijs de voortzetting van de nevenfunctie van A. [verweerder] niet meer kan worden verlangd. Hierbij zal voor de bepaling hiervan de mening van A. [verweerder] doorslaggevend zijn.
Wordt op grond van de hiervoor beschreven situatie vastgesteld dat redelijkerwijs de voortzetting van de nevenfunctie van A. [verweerder] niet meer kan worden verlangd, vindt beëindiging van de nevenfunctie plaats volgens de condities als vastgelegd in de hierboven genoemde brief P&O/20 10008 dd. 9 juni 2010.
9. Op 29 november 2010 hebben Transavia en [XXX] een beëindigingovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan [XXX] per die datum terugtrad als statutair bestuurder en op grond waarvan de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2011 zou eindigen.
10. Diezelfde dag heeft [verweerder] aan [XXX] de volgende brief gestuurd: “Verwijzend naar de aanvullende overeenkomst behorende bij de brief met referentie P&O/2010008 d.d. 9 juni 2010, wil ik u bij deze kenbaar maken dat ik per direct mijn nevenfunctie als Hoofd OCC beëindig volgens de condities zoals vastgelegd in genoemde brief. Eén en ander heeft vanzelfsprekend geen invloed op mijn functie als gezagvoerder B737 en andere nevenfuncties. Graag zie ik de eenmalige vergoeding per ommegaande op mijn rekening gestort. (…).”
11. [verweerder] heeft de middag van 29 november 2010 met [YYY] een gesprek gehad op het hoofdkantoor van Transavia. [verweerder] heeft een kopie van de aanvullende overeenkomst aan [YYY] overhandigd. Aan de orde is onder meer geweest het postholdership AOC en de betaling van de vergoeding. [verweerder] heeft in dit gesprek aan [YYY] meegedeeld dat hij wilde nadenken over de vraag of hij het postholdership AOC wilde vervullen. Voorafgaand aan het gesprek met [YYY] heeft [verweerder] een gesprek gevoerd met de heer[AAA], president- commissaris van Transavia.
12. [YYY] heeft op 30 november 2010 een e-mail van [XXX] ontvangen, waarin onder meer staat: “ Bijgaand ongevraagd maar zeer goed bedoeld een assessment van mijn kant over hoe de afspraak die ik Met [eiser] heb gemaakt ten aanzien van zijn nevenfunctie geïnterpreteerd dient te worden. Er zijn twee documenten die hierop zien:
- de brief P&O/201008 dd. 9 juni 2010 die ook in de file van [eiser] zit
- de aanvullende overeenkomst van dezelfde datum
(…). Tijdens de besprekingen met [eiser], waar [ZZZ] voor een groot deel ook bij is geweest, werd duidelijk dat [eiser] zich bepaald onveilig voelde bij transavia vanwege het geweld dat er om zijn persoon was losgebarsten. De druk van [BBB] en [CCC] op zijn vertrek, de publieke beschuldiging over zijn “daderschap”in het dossier Poch, etc. maakte dat hij expliciet stelde dat hij nog wel kon functioneren als manager van HV met de “beschermende paraplu” van mij boven hem, maar dat niet meer zou kunnen als ik zou vertrekken en er bvb een KLM-er of anderszins een nieuwe baas boven hem zou komen die zou kunnen zwichten voor de druk van de KLM om hem te ontslaan dan wel te beschadigen. Onnodig te zeggen dat de druk en onveiligheid waar ik het over heb bijzonder goed gedocumenteerd is.
Dit is de reden dat ik met [eiser] naast de hoofdovereenkomst een aanvullende overeenkomst heb afgesloten die aangeeft hij recht heeft op het beëindigen van de nevenfunctie met de eenmalige vergoeding in het geval ik transavia zou gaan verlaten. (…) Ik heb de overeenkomst met [eiser] gesloten in wetenschap en de persoonlijke ervaring dat hij zich terecht bedreigd voelde door de leiding van de KLM en dat hiervoor speciale afspraak op zijn plaats was. (…). De afspraak is rechtsgeldig en het beroep dat [eiser] doet op het nakomen van de afspraak is valide. (…)”.
13. [YYY] heeft bij brief van 30 november 2010 aan [verweerder] geantwoord: “In antwoord op uw brief van 29 november 2010 waarin u verzoekt uw nevenfunctie per direct neer te leggen conform de condities zoals vastgelegd in de aanvullende overeenkomst behorende bij de brief van 9 juni 2010 (…), geven wij hierbij aan dit verzoek per direct tot uitvoering te zullen brengen. (…).”
14. Met ingang van 3 december 2010 is de heer [DDD], voormalig lid van de directie van KLM, aangetreden als plaatsvervanger van [XXX].
15. Bij brief van 7 december 2010 zijn de afspraken die [verweerder] met Transavia heeft gemaakt over het stopzetten van de nevenfunctie vastgelegd. “Vanaf 1 december 2010 blijft u beschikbaar voor (neven)activiteiten/taken op kantoor. Deze activiteiten worden op 1 april 2011 beëindigd. (….). Gezien de uitzonderlijke situatie wordt de nevenfunctietoeslag verdubbeld. (…). Na 1 april 2011 zal uw arbeidsovereenkomst als gezagvoerder B737 voltijds worden gecontinueerd, inclusief bijbehorende nevenfuncties binnen de afdeling Vliegdienst.” Deze brief is door mevrouw [ZZZ] namens Transavia en door [verweerder] voor akkoord ondertekend.
16. In opdracht van de Raad van Commissarissen is een onderzoek ingesteld naar de gang van zaken rondom de totstandkoming van de overeenkomst van 9 juni 2010 en met name de aanvullende overeenkomst. In dit kader heeft [YYY] op 17 december 2010 verklaard: “ (…). In januari 2010 werd de heer [verweerder] aangegeven dat in relatie tot de zaak Poch, hij zijn functie had moeten verlaten. Dat gesprek is gevoerd met [EEE], [XXX], [ZZZ] en [verweerder]. Later in een gesprek met de heer [BBB], de heer [XXX] en mijzelf werd aangegeven wat wij hadden moeten doen (wij hadden hem ontslag moeten aanzeggen). De heer [CCC] heeft het later ook in die bewoordingen geuit naar diverse mensen binnen Transavia. Dat ontslag vonden wij (directie Transavia) een verstrekkende maatregel. Wij wilden het op een andere manier aanpakken/regelen. De heer [XXX] is vervolgens degene die deze gesprekken verder heeft gevoerd. (…). Ik wist overigens alleen van de eerste overeenkomst en niet van deze aanvullende. Hier werd ik pas op 29 november 2010 mee geconfronteerd. Ik neem aan dat [ZZZ] de tweede overeenkomst wel kende en heeft gezien. U vraagt mij naar het tijdspad van de 29ste november. In de ochtend heeft de heer [AAA] gesproken met de heer [EEE] en mijzelf. Het gesprek met mij en de heer [AAA] was rond 11.30 uur. Ik weet niet of de heer [AAA] daarna nog met anderen heeft gesproken. Daarna, in de middag heb ik een gesprek met gehad met [verweerder] en [ZZZ]. [verweerder] wilde het uitvoeren van de overeenkomst snel geregeld hebben omdat[XXX] het pand reeds verlaten had. We hebben het die middag (om ongeveer 14.00 uur) (met [verweerder]/[ZZZ]) over de overeenkomsten gehad, ik wilde daar even over nadenken. Geef me even de tijd, heb ik volgens mij gezegd. De volgende ochtend (de 30ste) heb ik opnieuw een gesprek gehad met de heer [verweerder] en mevrouw [ZZZ] om verder uitvoering aan de afspraken te geven. Ik heb die dag (de 30ste) eerst (telefonisch) ruggespraak gehouden met de heer [AAA]. In dat gesprek met de heer [AAA] hebben wij besloten tot uitbetaling over te gaan. De heer [EEE] was ook bij dit telefoongesprek aanwezig. De daadwerkelijke uitbetaling is vervolgens via de daarvoor verantwoordelijke afdelingen in gang gezet. (…). Op de vraag waarom er zo snel is uitbetaald, kan ik verklaren dat de heer [verweerder] de uitvoering van overeenkomsten wilde koppelen aan het uitvoeren van het AOC houderschap. De zorg van het niet nakomen van de gemaakte afspraken (overeenkomsten) zou zijn dat de taken niet werden uitgevoerd (AOC houderschap). Ik wilde uiteraard dat de operatie goed afgedekt zou zijn, dus met andere woorden, hadden we er belang bij om eea goed en snel te regelen. (…)”.
17. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek heeft Transavia [verweerder] met ingang van 17 januari 2011 op non-actief gesteld.
18. Diezelfde dag hebben [YYY] en [verweerder] een telefoongesprek gevoerd. [verweerder] heeft dit telefoongesprek heimelijk opgenomen. Een gedeelte van het telefoongesprek is als transcript in deze procedure overgelegd.
19. [XXX] heeft in februari 2011 een kortgeding procedure aangespannen tegen Transavia. Inzet was – kort gezegd - nakoming van de beëindigingovereenkomst en betaling aan [XXX] van € 525.000,-. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 28 februari 2011 de vorderingen afgewezen.
20. [AAA] heeft op 28 februari 2011 verklaard: “In mijn functie als President-commissaris van Transavia heb ik, nadat met [XXX] overeenstemming was bereikt over zijn vertrek, op 29 november 2010 gesprekken gevoerd met een aantal sleutelfunctionarissen. (…). Achteraf is mij duidelijk geworden dat [verweerder] toen ik hem sprak, eigenlijk op weg was naar [YYY] met wie hij een afspraak had om te spreken over het inroepen van de overeenkomst. Ik wist op dat moment niet van de overeenkomsten af. Toen ik met [verweerder] sprak, had hij de brief van 29 november 2010 aan [XXX] kennelijk al bij zich. Hij heeft mij daar in ons gesprek niets over verteld. (…)”.
21. [YYY] heeft op 17 maart 2011 verklaard, in aanvulling op zijn verklaring van 17 december 2010: “(…). Toen [verweerder] mij op 29 november 2010 confronteerde met de aanvullende overeenkomst was die nieuw voor mij. Hij wilde de betaling snel geregeld omdat [XXX] al was vertrokken. Ik heb bedenktijd gevraagd omdat eea mij overviel. Hij wilde niet bevestigen dat hij de taken als postholder/Accountable Manager zou vervullen, voordat er een akkoord was dat het geld zou worden overgemaakt. Ik voelde mij door hem onder druk gezet om tot onmiddellijke uitbetaling over te gaan. Het gevaar was dat anders de toestellen aan de grond zouden moeten blijven. De discussie die ik met [verweerder] heb gevoerd over de dubbele neventoeslag voor het blijven vervullen van zijn positie tot 1 april 2011 was emotioneel. (…). [verweerder] stelde dit als voorwaarde voordat hij zou bevestigen het postholdership uit te oefenen. (…)”.
Het verzoek
Transavia verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verandering van omstandigheden onder toekenning van een vergoeding ten laste van [verweerder] te betalen aan Transavia van € 345.000,-, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure.
Transavia legt aan haar vordering ten grondslag dat - samengevat - het vertrouwen in [verweerder] onherstelbaar is beschadigd en van een goede samenwerking onder deze omstandigheden geen sprake meer kan zijn. [verweerder] heeft in strijd gehandeld met hetgeen een goed werknemer behoort te doen en na te laten. Van een medewerker met een senioriteit en verantwoordelijkheden zoals [verweerder] die bekleedde mogen daaraan zwaardere eisen worden gesteld. [verweerder] heeft, door het aangaan van de overeenkomsten, afspraken gemaakt die in strijd zijn met de belangen van Transavia. Vervolgens heeft [verweerder] misbruik van zijn bevoegdheid gemaakt door op 29 november 2010 onmiddellijk en eenzijdig te bepalen dat hij in aanmerking kwam voor de vergoeding van € 345.000,-. Daarbij heeft [verweerder] op Transavia oneigenlijke druk uitgeoefend door de continuering van het AOC postholdership afhankelijk te maken van voorafgaande betaling van de vergoeding. [verweerder] heeft tevens Transavia oneigenlijk onder druk gezet door (wederom) de continuering van het AOC holdership afhankelijk te stellen van de betaling van een toeslag. De gedragingen van [verweerder] zijn niet alleen in strijd met wat van een goed werknemer mag worden verwacht, zij zijn tevens een schending van de gedragscode van Transavia. [verweerder] heeft ten onrechte een vergoeding van € 345.000, - ontvangen. Dit bedrag dient [verweerder] aan Transavia terug te betalen.
Het verweer
[verweerder] concludeert tot afwijzing van het verzoek. Hij voert hiertoe - samengevat - het volgende aan. De overeenkomsten tussen Transavia en [verweerder] zijn rechtsgeldig tot stand gekomen. Aan de overeenkomsten zijn intensieve onderhandelingen voorafgegaan. Bij deze onderhandelingen waren naast [XXX] en [verweerder] ook [YYY] en [ZZZ] betrokken. Het inroepen van de voorwaarden van deze overeenkomsten kan dan ook niet leiden tot slecht werknemerschap. Integendeel, [verweerder] heeft zich, gelet op de gebeurtenissen na het vertrek van [XXX] in november 2010, terecht “arbeidsrechtelijk” onveilig gevoeld. Transavia miskent dan ook dat [verweerder] gegronde redenen had de overeenkomsten aan te gaan. Eind 2009 is vanuit KLM en/of de Raad van Commissarissen druk uitgeoefend op Transavia om [verweerder] te ontslaan. De directie van Transavia heeft naar een tussenoplossing gezocht en dat heeft erin geresulteerd dat [verweerder] is overgeplaatst van de nevenfunctie Hoofd Vliegdienst naar de nevenfunctie Hoofd OCC. [verweerder] heeft zich hierin geschikt hoewel de ontheffing uit de nevenfunctie Hoofd Vliegdienst voor hem een enorme demotie inhield. In dat kader zijn wel enige waarborgen overeengekomen die zijn vastgelegd in de overeenkomsten. Van oneigenlijke druk door [verweerder] op Transavia is op geen enkele wijze sprake geweest. De verwijten van Transavia treffen geen doel. Er is dan ook geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Voor terugbetaling van de vergoeding van € 345.000,- is evenmin een gegronde reden. Tot slot heeft [verweerder] een groot belang bij voortzetting van zijn baan als gezagvoerder. De kans dat [verweerder] in Nederland een soortgelijke baan krijgt is vrijwel nihil. Dit al helemaal gezien de schadelijke en diffamerende wijze waarop Transavia met hem omgaat.
De beoordeling
1. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek geen verband houdt met een
opzegverbod.
2. Het verzoek van [verweerder] de aanvullende verklaringen van [YYY] en [AAA]
buiten beschouwing te laten in het geval de kantonrechter zal beslissen [ZZZ] en [AAA] niet te horen, zal worden gepasseerd. Zoals hierna wordt overwogen dient het horen van getuigen plaats te vinden in een andere, met voldoende waarborgen omkleedde, procedure. In het kader van de onderhavige ontbindingsprocedure dient op grond van hetgeen is aangevoerd en de stukken die in het geding zijn gebracht primair te worden beoordeeld of de door Transavia aangevoerde gronden de verzochte ontbinding kunnen dragen.
3. Transavia heeft het ontbindingsverzoek gegrond op de stelling dat sprake is van een
onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen die geheel aan [verweerder] te wijten is. De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of de aanvullende overeenkomst, zowel voor wat betreft de inhoud als voor wat betreft de wijze van totstandkoming als ten derde voor wat betreft de wijze waarop [verweerder] van deze overeenkomst gebruik heeft gemaakt al dan niet in strijd komt met goed werknemerschap.
4. Volgens [verweerder] was zijn arbeidsrechtelijke positie sinds eind 2009 ernstig in
gevaar en kon alleen [XXX] hem nog een veilige werkomgeving bieden. In dit kader moet volgens [verweerder] de totstandkoming van de overeenkomsten worden gezien.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de positie van [verweerder] eind 2009 in ernstige mate onder druk kwam te staan. Uit de schriftelijke verklaringen van [XXX], [YYY] en [ZZZ] kan worden afgeleid dat de Raad van Commissarissen aandrong op zijn ontslag en dat de directie hem daartegen in bescherming wilde nemen. Ook kan niet zonder meer worden voorbijgegaan aan de consequenties die het voor [verweerder] heeft gehad om hem in december 2009 te ontheffen van zijn nevenfunctie van Hoofd Vliegdienst, nu als onvoldoende weersproken vaststaat dat dit een forse teruggang in positie binnen Transavia inhield.
In hoeverre deze omstandigheden de voorwaarden zoals vastgelegd in de aanvullende overeenkomst rechtvaardigen staat hiermee evenwel nog niet vast. De aanvullende overeenkomst kende [verweerder] immers een bijzonder voordelige positie toe. De voorwaarden waren voor [verweerder] eenzijdig in te roepen, hij kon daarmee aanspraak maken op een eenmalige vergoeding van € 345.000,- met behoud van zijn functie als vliegenier. Daarnaast verschafte het inroepen van de voorwaarde [verweerder] een machtspositie, doordat in geval van vertrek of ontstentenis van [XXX] als postholder het niet aanvaarden respectievelijk het neerleggen van de nevenfunctie AOC holdership door [verweerder] de gehele bedrijfsvoering van Transavia ernstig in gevaar kon brengen. De stelling van Transavia dat [verweerder] door het aangaan van deze overeenkomst de belangen van Transavia uit het oog heeft verloren lijkt dan ook vooralsnog niet onaannemelijk. Anderszijds dient niet te worden voorbijgegaan aan het feit dat de aanvullende overeenkomst is overeengekomen met de toenmalige algemeen directeur van Transavia [XXX] die, zo staat onweersproken vast, bevoegd was de onderneming op deze wijze te vertegenwoordigen en in die hoedanigheid gehouden was de belangen van Transavia bij het aangaan van deze overeenkomst te behartigen. Van belang hierbij is tevens dat is gebleken dat [XXX] in overleg met de directieleden heeft gehandeld en zowel de overeenkomst als de aanvullende overeenkomst ter toetsing aan Hoofd P&O heeft voorgelegd. Dat [XXX] daarbij de Raad voor Commissarissen niet of onvoldoende zou hebben geïnformeerd kan Transavia in redelijkheid [verweerder] niet verwijten.
5. Voor een juiste beoordeling van de stellingen van partijen is een nader onderzoek
naar de feiten noodzakelijk. De handelswijze van [verweerder] moet immers worden beoordeeld in de context van de gebeurtenissen die vooraf zijn gegaan aan de totstandkoming en inroeping van de aanvullende overeenkomst. Een gedegen onderzoek met alle processuele waarborgen, waarbij getuigen kunnen worden gehoord, beroep in twee feitelijke instanties mogelijk is en waarbij kan worden onderzocht welke middelen van bewijs toelaatbaar zijn, is daarbij onontbeerlijk. Naar het oordeel van de kantonrechter leent deze procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zich hier in dit geval niet toe. Onder meer ook omdat in de onderhavige procedure ter zitting nieuwe relevante gegevens naar voren zijn gekomen zoals de betrokkenheid van de advocaat van [verweerder] bij de onderhandelingen voor en de totstandkoming van de aanvullende overeenkomst.
6. Ten aanzien van de vraag of en in hoeverre [verweerder] oneigenlijke druk op Transavia
heeft uitgeoefend is eveneens een nader onderzoek naar de feiten nodig.
Relevant voor de beantwoording daarvan is onder meer de voorvraag of voor [verweerder] op 29 november 2010 sprake was van een situatie die, zoals de clausule van de aanvullende overeenkomst vermeldt, maakte dat voortzetting van je werkzaamheden in alle redelijkheid niet van jou kan worden verlangd. Vooralsnog zet de kantonrechter vraagtekens bij de voortvarendheid waarmee [verweerder] de voorwaarden van de aanvullende overeenkomst heeft ingeroepen. Anderszijds geldt ook hier dat de handelswijze van [verweerder] alleen juist kan worden beoordeeld als zij in het licht wordt gehouden van de voorafgaande gebeurtenissen en de interne verhouding tussen de Raad voor Commissarissen en de toenmalige directie die, al dan niet voltallig, deze overeenkomsten met [verweerder] heeft gesloten en daaraan ook uitvoering heeft gegeven.
7. Samenvattend is de kantonrechter voorshands van oordeel dat de vraag naar de wijze van totstandkoming, de rechtsgeldigheid en de afdwingbaarheid van de onder de feiten onder 6 en 8 genoemde overeenkomsten en daarmee ook de vraag of en in hoeverre [verweerder] onoorbaar heeft gehandeld door deze overeenkomsten jegens Transavia in te roepen niet in het kader van deze ontbindingsprocedure met voldoende mate van zekerheid kunnen worden beantwoord.
8. Uitgaande van het vorenoverwogene dient de kantonrechter te onderzoeken of onder de huidige omstandigheden reeds moet worden aangenomen dat samenwerking wegens het ontbreken van een onvoldoende vertrouwensbasis tussen Transavia en [verweerder] onmogelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verweerder] een onbesproken staat van dienst heeft als gezagvoerder. Niet is gebleken van bezwaren voor het uitoefenen van deze functie, daarbij in aanmerking genomen dat hij geen managementfunctie zal bekleden en dus van een nauwe samenwerking tussen [verweerder] en het bestuur van Transavia geen sprake hoeft te zijn. Niet gesteld of gebleken is verder dat het opnieuw uitoefenen van zijn hoofdfunctie als gezagvoerder een verder onderzoek naar de geschilpunten als bedoeld onder punt 7 in de weg staat.
9. Al het voorgaande in aanmerking nemende komt de kantonrechter tot de conclusie
dat er onvoldoende gewichtige redenen bestaan om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, zodat het verzoek wordt afgewezen.
10. Nu de ontbinding wordt afgewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de vraag of de door Transavia uitgekeerde vergoeding van € 345.000,- dient te worden terugbetaald. Het antwoord op deze vraag is bovendien evenzeer afhankelijk van de uitkomst van een nader onderzoek zoals hiervoor is vermeld.
11. Vanwege de aard van deze procedure draagt iedere partij de eigen kosten.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Udo de Haes en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.