De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro¬ken inhoud van de producties, staat tussen partij¬en het volgende vast:
a. [A.], geboren op [geboortedatum], is op 1 mei 2009 bij Het Gemaal in dienst getreden. Zij was laatstelijk werkzaam in de functie van zelfstandig kok; haar loon bedroeg €1.300,00 netto per maand.
b. Op de arbeidsovereenkomst van partijen is de “CAO voor het horecabedrijf NHG” van toepassing (hierna: de cao).
c. Op 25 november 2009 hebben partijen een gesprek gevoerd. Na afloop van het gesprek is [A.] naar huis gegaan en sedert dat tijdstip heeft [A.] geen werkzaamheden meer verricht voor Het Gemaal.
d. Bij e-mail van 27 november 2009 heeft [A.] onder meer het volgende aan Het Gemaal geschreven:“bedankt voor alle leerzame gesprekken, om mee te praten was je echt super!. en k begrijp je echt wel. daarom wil ik ook goed uitelkaar gaan, en dat gaat nu een beetje moeilijk. ik ben best bereid deze dagen dat ik nu niet heb gewerkt wel als vakantiedagen te rekenen, ik wil het je niet moeilijk maken, het enige wat ik wil is een uitkering en jij bent de enige die dat voor mij kan regelen….. Ik hoop gewoon dat we eruit komen samen. je krijgt wel een brief van de bond morgen want zo, moest k t doen van het uwv omdat ik anders akkoord ging met het ontslag zoals het was en kreeg k geen uitkering. (…) ik vind het nog steeds jammer dat het allemaal zo gelopen s, en weet dat het mn eigen stomme schuld s.”.
e. Bij brief van 27 november 2009 heeft een juridische medewerker van FNV Horecabond namens [A.] onder meer het volgende aan Het Gemaal geschreven: “Cliënte geeft aan op 25 november 2009 na een woordenwisseling over haar functieomschrijving en de niet ontvangen loonstroken naar huis te zijn gestuurd met de mededeling dat haar diensten niet meer gewenst zijn en dat ze haar vakantiedagen dient op te nemen. Op grond van artikel 36 van de CAO dient vakantie op verzoek van de werknemer en met instemming van de werkgever te worden opgenomen. Cliënte gaat niet akkoord met de door u eenzijdig vastgestelde vakantie en stelt zich beschikbaar om haar werkzaamheden per direct te hervatten. Artikel 7:626 van het Burgerlijk Wetboek verplicht de werkgever om aan de werknemer loonstroken te verstrekken. Volgens Cliënte heeft u zich niet aan deze verplichting gehouden. Ik verzoek u derhalve om de loonstroken alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2008 aan cliënte te verstrekken. Voor zover u zich op het standpunt stelt cliënte op staande voet te hebben ontslagen roep ik met dit schrijven namens cliënte de nietigheid van het ontslag in wegens het ontbreken van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek. Het dienstverband van cliënte blijft derhalve voortbestaan. Cliënte stelt zich uitdrukkelijk beschikbaar voor het verrichten van haar werkzaamheden en maakt aanspraak op de tijdige betaling van het loon. Middels deze brief verzoek ik u dringend om cliënte op te roepen (…)”.
f. [A.] heeft de twee volgende SMS-berichten aan Het Gemaal gezonden:
“13 december ben k uit dienst heb k uitgerekend. Jij blij, k niet.. K hoop dat 2010 voor jou ook beter word als 2009”
“Foutje k bedoel 14 december uit dienst want heb 15 vakdage: 14 t/m november en 1, nog wat van december.”
g. Bij brief van 7 december 2009 heeft de gemachtigde van [A.] Het Gemaal onder meer als volgt bericht: “Indien u cliënte wenst op te roepen voor werkzaamheden kunt u dat schriftelijk doen minimaal 24 uur van tevoren, waarbij de ontvangsttheorie lijdend is. Op grond van artikel 7:628 BW behoudt cliënte het recht op doorbetaling van haar loon. Bij voorbaat verzoek ik u om het loon van cliënte komende maand op de juiste manier uit te betalen onder gelijktijdige toezending van een loonstrook. (…) Indien u wenst tot een einde van het dienstverband van cliënte te komen, kunt u contact opnemen met ondergetekende en daartoe een voorstel doen.”
h. Op 15 december 2009 heeft [A.] een laatste betaling van €1.043,00 netto ontvangen van Het Gemaal.
i. Bij e-mail van 19 december 2009 heeft Het Gemaal [A.] als volgt bericht: “Ik verwacht u vanmiddag zaterdag 19-12-2009 om 15.00 uur in Restaurant Het gemaal. Om alles even door te nemen. Graag zie ik u vanmiddag.”.
j. Bij e-mail van 21 december 2009 heeft Het Gemaal [A.] het volgende geschreven:”Dit is de laatste keer dat ik u someer om vandaag langs te komen in het gemaal. Of we regelen vandaag alles of u meld zich om te komen werken. Ik verwacht u vanmiddag om maandag 21-12-2009 om 15.00 uur. Dit is de derde keer dat ik u verzoek te komen u roept dan wel dat u nog in dienst bent en beschikbaar ik merk er weinig van.”
k. Bij e-mail van 21 december 2009 aan Het Gemaal heeft de gemachtigde van [A.] ter zake de brief van 7 december 2009 gerappelleerd.
l. In reactie op die e-mail heeft Het Gemaal op dezelfde datum bij e-mail gereageerd. Het Gemaal heeft daarin onder meer geschreven:“Allereerst wil ik u zeggen dat ik geen brief van u heb ontvangen. Ten tweede snap ik totaal niets van u cliente zei is namenlijk zelf opgestapt en heeft direct haar vacantie dagen opgenomen. Het lijkt mij dat als je het ergens niet mee eens bent dat je ook meteen meld op je werk. De eindafrekening heeft inmiddels plaatsgevonden. Dus wat is nu eigenlijk het probleem. Ik heb u cliente drie maal verzocht zich bij mij te meldenom te vragen wat nu de bedoeling is en drie keer word het afgezegd.”
m. Bij e-mail bericht van 23 juni 2009 heeft de hypotheekadviseur van [A.] onder meer het volgende aan Het Gemaal geschreven:
“(…)
Aangezien wij voor meerdere bedrijven de administratie behartigen wil ik u een voorstel doen het salarisstrook voor mevrouw door ons te laten maken.
(…)”