RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
zaak/rep.nr.: 493071 / AO VERZ 10-792
datum uitspraak: 9 februari 2011
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BCC (ELEKTROSPECIAALZAKEN) BV
te [woonplaats]
verzoekster
hierna te noemen BCC
gemachtigde mr. S.C. Siemons
[A.]
te [woonplaats]
verweerder
hierna te noemen [werknemer]
gemachtigde mr. R.P.P. Caubo
De procedure
Op 13 december 2010 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van BCC. [werknemer] heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 januari 2011. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
a. [werknemer], 44 jaar oud, is op 4 februari 1986 bij BCC in dienst getreden. Hij was sinds september 2006 werkzaam als logistiek manager voor een salaris van € 5.408,55 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
b. In 2008 heeft BCC een tweede magazijn geopend, waarover [werknemer] eveneens de leiding kreeg.
c. In mei 2010 heeft de directie het besluit genomen dat [werknemer] niet langer gehandhaafd kon worden in zijn functie.
d. BCC heeft [werknemer] op 18 juni 2010 gemeld dat hij uit zijn functie zou worden ontheven, dat hij per direct zijn taken diende neer te leggen en dat hij in de toekomst ook niet meer in zijn eigen functie geplaatst zou kunnen worden. Wel zou voor [werknemer] een alternatieve functie worden gezocht.
e. [werknemer] heeft zich op 21 juni 2010 ziek gemeld.
f. Bij brief van 30 juni 2010 heeft de gemachtigde van [werknemer] zich verzet tegen ontheffing van [werknemer] uit zijn functie.
g. BCC heeft bij brief van 5 juli 2010 op voorgaande brief gereageerd, en daarbij onder meer vermeld dat zij al meerdere gesprekken met [werknemer] heeft gevoerd over zijn functioneren.
h. Tussen de gemachtigden hebben verschillende briefwisselingen plaatsgevonden, waarbij BCC zich op het standpunt stelde dat er voor [werknemer] een andere functie zou worden gezocht en [werknemer] heeft aangedrongen op een vertrekregeling wegens een vertrouwensbreuk.
i. Partijen hebben zich uiteindelijk tot een mediator gewend. Dit heeft niet tot een oplossing heeft geleid.
Het verzoek
BCC verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderingen in de omstandigheden.
BCC stelt –samengevat – dat [werknemer] de functie van logistiek manager na de opening van een tweede magazijn, niet goed onder controle kreeg. [werknemer] overschreed het budget en er waren teveel goederen die niet meer getraceerd konden worden. In 2009 heeft het moederbedrijf van BCC een audit uitgevoerd. De afdeling van [werknemer] werd daarbij op verschillende punten negatief beoordeeld. De audit in 2010 heeft laten zien dat de aandachtspunten van 2009 niet voldoende zijn verbeterd. Aangezien vanaf de opening van het tweede magazijn in 2008 tot juni 2010 onvoldoende verbetering zichtbaar was heeft BCC besloten [werknemer] uit zijn functie te ontheffen en hem een andere gelijkwaardige functie aan te bieden. Hoewel begrijpelijk is dat die boodschap voor [werknemer] niet prettig was en hard is aangekomen, betrof het geen strafmaatregel en wilde BCC met [werknemer] verder. [werknemer] heeft zich echter niet coöperatief opgesteld en telkenmale aangedrongen op een vertrekregeling. Onder die omstandigheden acht BCC een voortzetting van het dienstverband niet meer mogelijk.
Het verweer
[werknemer] refereert zich voor wat betreft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan het oordeel van de kantonrechter en verzoekt in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst om toekenning van een vergoeding van € 223.372,80 bruto en toekenning van € 5.881,90 netto aan kosten rechtsbijstand.
[werknemer] voert aan dat hij ineens geconfronteerd werd met de mededeling dat hij uit zijn functie werd ontheven en daarin niet meer zou kunnen terugkeren. [werknemer] is niet eerder aangesproken op zijn functioneren, sterker nog bij navraag bleek steeds dat hij het volledige vertrouwen van de directie genoot. Aan [werknemer] is derhalve niet de kans geboden zijn functioneren te verbeteren, ook is hem geen concrete andere functie aangeboden. BCC heeft daarmee gehandeld in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap.
Voor wat betreft de hoogte van het salaris heeft te gelden dat aan [werknemer] de afgelopen vijf jaar een gemiddelde bonus is toegekend van 10% van zijn reguliere maandsalaris. Dit bedrag dient in de B- factor te worden meegerekend. Ook dient rekening te worden gehouden met de fictieve opzegtermijn van drie maanden.
Door de opstelling van BCC en door de mediation is [werknemer] geconfronteerd met hogere rechtsbijstandskosten. De billijkheid brengt mee dat BCC wordt veroordeeld om die kosten integraal te vergoeden.
De beoordeling
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst
1. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek geen verband houdt met een opzegverbod.
2. Aangezien ook [werknemer] zich op het standpunt stelt geen vertrouwen meer te hebben in een vruchtbare samenwerking met BCC, zijn er voldoende gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden, zodat het verzoek in zoverre toewijsbaar is.
Vergoeding
3. Vervolgens is de vraag aan de orde of in verband met deze ontbinding aan [werknemer] naar billijkheid een vergoeding behoort te worden toegekend. [werknemer] verzoekt om toekenning van een vergoeding van een correctiefactor 2 volgens de kantonrechtersformule, te weten een bedrag van € 223.372,80 bruto.
4. De kantonrechter is van oordeel dat met name BCC een verwijt valt te maken ten aanzien van de gewichtige redenen om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden. Daartoe is het navolgende redengevend.
5. Vooropgesteld wordt dat BCC weliswaar stelt dat [werknemer] niet goed functioneerde, doch tegenover de gemotiveerde betwisting van [werknemer] is die stelling op geen enkele wijze nader onderbouwd. Zo heeft BCC geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de afdeling van [werknemer] bij de audit in 2009 negatief is beoordeeld, laat staan dat uit die audit volgt dat die negatieve beoordeling wordt veroorzaakt door de wijze waarop [werknemer] zijn functie heeft uitgeoefend. Hetzelfde heeft te gelden voor de audit in 2010, die overigens is gehouden nadat [werknemer] uit zijn functie was ontheven. Tenminste had van BCC mogen worden verwacht dat er een duidelijke analyse was gemaakt van de oorzaken van de geconstateerde problemen.
6. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de directie van BCC in mei 2010 heeft besloten dat [werknemer] niet in de functie van logistiek manager aan kon blijven. Aangezien BCC op dat moment geen alternatieve functie beschikbaar had is besloten dat niet direct met [werknemer] te bespreken. [werknemer] heeft zich op 18 juni 2010 gemeld bij
[X.] (directeur voor de afdeling waarvan [werknemer] logistiek manager was) en aangegeven dat het (zowel fysiek als psychisch) niet goed met hem ging. [X.] heeft [werknemer] daarop diezelfde middag de mededeling gedaan dat hij uit zijn functie zou worden ontheven en dat met hem nog gesproken zou worden over een andere functie.
Het gekozen moment om dat aan [werknemer] mede te delen was in het licht van voorgaande dus bijzonder ongelukkig.
7. Daarenboven werd de beslissing ook niet gestaafd met concrete gegevens. Niet gebleken is dat [werknemer] eerder is aangesproken op zijn functioneren, dit in tegenstelling tot het standpunt van BCC in de correspondentie tussen partijen. Het is in strijd met goed werkgeverschap om een werknemer op deze wijze ineens te confronteren met ontheffing uit zijn functie en mede te delen dat hij niet meer in die functie kan terugkeren.
8. Aan [werknemer] is geen verbetertraject aangeboden, hetgeen zeker gezien het langdurige dienstverband van [werknemer] bij BCC wel voor de hand had gelegen. Voor zover BCC meent dat zij [werknemer] wel een verbetertraject heeft aangeboden, door hem in boekjaar 2009/2010 een coach aan te bieden, draagt dit niet bij tot een ander oordeel. Niet betwist is immers dat [werknemer] zelf heeft gevraagd om een coach aangezien BCC een andere leiderschapsstijl wilde gaan hanteren. Dat die coach is benoemd omdat [werknemer] niet goed functioneerde, is derhalve niet aannemelijk geworden.
9. BCC stelt voor [werknemer] een passende functie te hebben, doch welke functie dat zou zijn is door haar niet onderbouwd. Ook uit de briefwisseling valt niet op te maken dat aan [werknemer] een concrete functie is aangeboden die [werknemer] heeft geweigerd. BCC heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [werknemer] niet heeft gevraagd om een concrete functie, doch dat kan niet aan [werknemer] worden tegengeworpen. Het is aan BCC als werkgever om [werknemer] een functie aan te bieden, zeker in een geval als het onderhavige waarin een werknemer in feite van het ene op het andere moment op non-actief wordt gesteld. Dat zij dat niet heeft gedaan komt voor haar rekening en risico.
10. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het ontstaan van de vertrouwensbreuk aan BCC is toe te rekenen. Zij heeft immers haar verzoek onvoldoende onderbouwd, [werknemer] geen verbetertraject aangeboden en [werknemer] evenmin een passende functie aangeboden. De stelling van BCC dat de redenen voor de ontbinding uitsluitend aan [werknemer] te wijten zijn, althans in zijn risicosfeer liggen, volgt de kantonrechter in het licht van het voorgaande dus niet.
11. De kantonrechter acht op grond van vorenstaande een vergoeding van afgerond
€ 167.530,00 billijk. Daarbij is uitgegaan van een salaris van € 6.382,08 per maand inclusief vakantietoeslag en de door BCC niet betwiste structurele bonus. De kantonrechter ziet geen aanleiding om rekening te houden met de fictieve opzegtermijn, nu deze - behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan niet is gebleken - voor risico van de werknemer komt en ook niet strookt met het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte termijn behoort te eindigen. BCC heeft geen vergoeding aangeboden, zodat de kantonrechter haar in de gelegenheid zal stellen het verzoek in te trekken.
12. Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking, omdat dit niet tot een andere beslissing leidt.
13. [werknemer] heeft verzocht om integrale vergoeding van de proceskosten, doch gezien de aard van de procedure ziet de kantonrechter daartoe geen aanleiding. Iedere partij draagt derhalve de eigen kosten.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt partijen ervan in kennis van plan te zijn de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 15 februari 2011 en aan [werknemer] ten laste van BCC een vergoeding toe te kennen zoals hierna is vermeld;
- bepaalt dat BCC de gelegenheid heeft het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 11 februari 2011 te 15.00 uur ter griffie ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan [werknemer];
voor het geval BCC het verzoek niet intrekt wordt nu vast als volgt beslist:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 februari 2011;
- kent aan [werknemer] ten laste van BCC een vergoeding toe van € 167.530,00 bruto, ineens te voldoen, als aanvulling op een uitkering op grond van een sociale verzekeringswet of een lager inkomen uit arbeid;
- veroordeelt BCC tot betaling van die vergoeding;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af wat meer of anders is verzocht;
voor het geval BCC het verzoek wel intrekt:
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Udo de Haes en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.