ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6985

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-760232-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en afpersing door minderjarige met fotobewijsconfrontatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1994, die beschuldigd werd van diefstal met geweld en afpersing. De tenlastelegging betrof een incident op 5 februari 2010 te Haarlem, waarbij de verdachte samen met een mededader een geldbedrag van 8 euro heeft afgenomen van twee slachtoffers, [slachtoffer1] en [slachtoffer2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader de slachtoffers onder bedreiging met geweld hebben gedwongen tot de afgifte van geld. De bedreigingen omvatten dreigende uitspraken zoals 'We willen tabak' en 'Wat doe je nou moeilijk, ik zoek geen ruzie maar als je zo doorgaat sta ik niet in voor de consequenties.' De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bevestigd.

De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en heeft een werkstraf van 150 uur geëist, waarvan 75 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot het verrichten van 100 uur taakstraf, waarvan 50 uur voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen geld aan de slachtoffers gelast.

De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de fotobewijsconfrontaties beoordeeld en vastgesteld dat deze voldeden aan de eisen. De getuigenverklaringen werden als consistent en betrouwbaar beschouwd. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte verworpen, die stelde dat de fotobewijsconfrontaties niet aan de normen voldeden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/760232-10
Uitspraakdatum: 1 maart 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek 15 februari 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal 8,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1] en/of [slachto[slachtoffer2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer1] (meermalen) (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd:
- "We willen tabak" en/of "We willen geld" en/of "Wat is het probleem? Je kan ons toch wel sigaretten geven?" en/of
- "Wat doe je nou moeilijk, ik zoek geen ruzie maar als je zo doorgaat sta ik niet in voor de consequenties." en/of
- "Ik vind het niet waard om voor te gaan zitten en het is het voor jou ook niet waard om een gat in je hoofd te krijgen" en/of
- "We hebben een slechte dag, we willen geen wapen en/of mes trekken, je moet doen wat we zeggen",
- "Mogen we je zakken doorzoeken" (toen die [slachtoffer1] had gezegd dat hij geen geld had), althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht heeft/hebben getrokken aan de portemonnee van die [slachtoffer1]
en/of
hij op of omstreeks 05 februari 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal 8,- euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan naam die [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer1] (meermalen) (dreigend) de woorden heeft/hebben toegevoegd:
- "We willen tabak" en/of "We willen geld" en/of "Wat is het probleem? Je kan ons toch wel sigaretten geven?" en/of
- "Wat doe je nou moeilijk, ik zoek geen ruzie maar als je zo doorgaat sta ik niet in voor de consequenties." en/of
- "Ik vind het niet waard om voor te gaan zitten en het is het voor jou ook niet waard om een gat in je hoofd te krijgen" en/of
- "We hebben een slechte dag, we willen geen wapen en/of mes trekken, je moet doen wat we zeggen",
- "Mogen we je zakken doorzoeken" (toen die [slachtoffer1] had gezegd dat hij geen geld had), althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal, met kracht heeft/hebben getrokken aan de portemonnee van die [slachtoffer1]
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
-bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
-oplegging van een werkstraf voor de duur van 150 uur, waarvan 75 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een toezicht door de jeugdreclassering zoals omschreven in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende verdachte d.d. 12 januari 2011;
-teruggave van het beslag aan rechthebbenden: € 5,-- aan [slachtoffer2] en € 4,15 aan [slachtoffer1];
-afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2].
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
Op 5 februari 2010 [slachtoffer1] en [slachtoffer2] tezamen met onder anderen [getuige1], [getuige2] en [getuige3] op het Kennemerplein te Haarlem bij de uitgang van Flinty’s richting het station toen [slachtoffer1] daar omstreeks 20:05 uur werd aangesproken door een negroïde uitziende jongen. De negroïde jongen was tezamen met een jongen die een Marokkaans of Turks uiterlijk had. De jongens vroegen [slachtoffer1] om sigaretten en liepen met hem op. Tijdens het lopen bleven zij [slachtoffer1] vragen: “wat is het probleem? Je kan ons toch wel sigaretten geven?”. De negroïde jongen zei vervolgens: "Wat doe je nou moeilijk, ik zoek geen ruzie maar als je zo doorgaat sta ik niet in voor de consequenties. Ik vind het niet waard om voor te gaan zitten en het is het voor jou ook niet waard om een gat in je hoofd te krijgen." [slachtoffer1] werd door deze uitlatingen bang. De jongens kwamen dreigend over. De jongens zeiden op dreigende toon dat ze een slechte dag hadden, dat ze geen wapen wilden trekken en dat [slachtoffer1] moest doen wat ze zeiden. Toen [slachtoffer1] gezegd had dat hij geen geld had, hebben de jongens gevraagd of ze zijn zakken mochten doorzoeken. [slachtoffer1] heeft daarom zijn portemonnee gepakt en, nadat hij hem had geopend, gezegd dat de jongens erin mochten kijken. De jongens trokken allebei aan de portemonnee. De negroïde jongen greep de portemonnee uit de handen van [slachtoffer1] en heeft er ongeveer drie euro uit weggenomen. [slachtoffer2] heeft vervolgens nog vijf euro aan losgeld afgegeven aan de jongen die een Marokkaans of Turks uiterlijk had, omdat hij hoopte dat de jongens dan weg zouden gaan. Hij vond dat de sfeer zo dreigend was geworden dat hij zeker wist dat het uit de hand zou zijn gelopen als hij en [slachtoffer1] geen geld gegeven hadden. Na het ontvangen van het geld renden de jongens weg richting het station en richting de coffeeshop Willie Wortel. , ,
Op 5 februari 2010 omstreeks 20:10 uur kregen verbalisanten een melding dat twee personen onder dreiging geld hadden moeten afstaan aan twee andere personen aan het Kennemerplein te Haarlem. Het signalement luidde op dat moment: een negroïde jongen met dreadlocks en een jongen met een Marokkaans/Turks uiterlijk en een bontkraag. De jongens zouden naar het busstation van het station Haarlem zijn gelopen. Ongeveer drie à vier minuten later kwamen de verbalisanten aan bij dit busstation. Ter hoogte van de instaphavens van het station zagen zij meerdere jongens in een groepje staan, waarvan meerdere een negroïde uiterlijk hadden. Er was er echter maar één die een kapsel had dat omschreven zou kunnen worden als dreadlocks. Hij droeg zijn haar in allemaal vlechtjes waaraan onderin kraaltjes hingen. Naast deze jongen stond een jongen met een Turks/Marokkaans uiterlijk die op zijn jas een bontkraag had. De jongens zijn hierop staande gehouden. De staande gehouden jongens bleken verdachte en [medeverdachte], die die avond samen op pad waren. Verbalisanten hebben navraag gedaan bij de meldkamer wat de melder precies bedoelde met dreadlocks. [verbalisant1], die bij de melders stond aan de zijde van het Kennemerplein en het signalement verder zou uitvragen, gaf via de portofoon door dat de negroïde jongen allemaal vlechtjes in zijn haar had en dat onder aan elk vlechtje kraaltjes hingen. De verbalisant zag dat het kapsel van verdachte hiermee overeenkwam. Hierop zijn verdachte en [medeverdachte] aangehouden.
De vraag die voorligt, is of de negroïde uitziende jongen en de jongen met een Marokkaans of Turks uiterlijk die geld hebben afgenomen van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] verdachte en [medeverdachte] zijn.
De rechtbank overweegt allereerst dat verdachte en [medeverdachte] binnen enkele minuten na het delict in de directe omgeving van het delict - in de richting van waarin de daders zouden zijn weggerend - zijn aangetroffen. Immers is de rechtbank ter terechtzitting gebleken dat de plaats waar verdachte en [medeverdachte] zijn aangehouden ongeveer 300 meter in de richting van het station ligt, gemeten vanaf de plaats waar het geld van [slachtoffer1] en [slachtoffer2] is afgenomen. Anders dan de raadsman heeft betoogd heeft de politie naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op de verkeerde plaats gezocht naar personen die voldeden aan het gegeven signalement. Tevens is geverbaliseerd dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, er meerdere, ook negroïde, personen aanwezig waren in de buurt van waar verdachte en [medeverdachte] zijn aangehouden. De rechtbank maakt uit het proces-verbaal van [verbalisant2] op dat van deze personen verdachte en [medeverdachte] de enigen waren die aan het gegeven signalement voldeden. Voor zover de raadman heeft bedoeld dat de aanhouding onrechtmatig was, verwerpt de rechtbank derhalve dit verweer.
Verschillende mensen zijn getuige geweest van de beroving van [slachtoffer1]. [getuige2] heeft de negroïde jongen als volgt beschreven: donker gekleed, zwarte jas, mogelijk van leer, heel donker, Rasta haar met vlechtjes en kraaltjes, ongeveer 1.70 à 1.75 meter. Die kraaltjes vielen haar op. Deze zaten aan het einde van de rasta vlechtjes en hadden de kleuren rood, groen en geel. De andere (Turkse) jongen droeg ook een zwarte jas, had kort donker haar en was iets kleiner dan de negroïde jongen. Zij dacht dat ze allebei 16 à 17 jaar oud waren. Bij het tonen van een foto van verdachte heeft [getuige2] verklaard dat zij deze jongen zonder twijfel en voor 100% herkende als de negroïde dader. Zij heeft verklaard dat zij deze jongen juist goed in zijn gezicht had gekeken, reden waarom zij hem gelijk zonder twijfel herkende. Bij het tonen van een foto van [medeverdachte] heeft zij verklaard dat hij wel lijkt op de Turkse jongen, maar dat ze dat niet met 100% zekerheid kan zeggen.[getuige1] heeft de daders als volgt omschreven. Jongen één was een negroïde jongen met zijn haar in vlechtjes met rode, gele en groene kraaltjes. Hij had een lengte van ongeveer 1.70 meter. Jongen twee had een getinte huid, donker haar en een lederen jas met een bondkraag. Bij het tonen van foto’s van verdachte en [medeverdachte] heeft hij verklaard: “Ja, dat zijn ze, zeker weten!”
[getuige3] heeft de daders als volgt omschreven. Jongen één was een negroïde jongen van 17 of 18 jaar oud met korte dreadlocks, tot net onder zijn oren. Ze dacht dat het geen vlechtjes waren, want het stond behoorlijk bol. Onderaan de dreadlocks zaten groene en rode kraaltjes. Hij had een zeer donkere huidskleur en was circa 1.80 meter lang. Hij droeg een zwarte jas. Jongen twee was een jongen met een Turks uiterlijk met zwart haar in de leeftijd van 17 of 18 jaar, ook van circa 1.80 meter lang. Hij droeg een zwarte jas met een bondkraag. Bij het tonen van een foto van [medeverdachte] heeft zij verklaard: “Dat is zeker weten jongen twee. Ik herken hem aan zijn gezicht.” Bij het tonen van een foto van verdachte heeft zij verklaard dat zij hem als jongen één herkende. Ze heeft verklaard dat ze zeker weet dat dit de twee jongens zijn die [slachtoffer1] hebben bedreigd en geld afhandig hebben gemaakt.
De rechtbank overweegt op grond van het bovenstaande dat verdachte op een getoonde foto door de drie getuigen afzonderlijk onmiddellijk en met zekerheid wordt herkend en dat [medeverdachte] door twee van de getuigen afzonderlijk onmiddellijk en met zekerheid wordt herkend, terwijl de derde getuige zegt niet zeker te zijn van een herkenning. De rechtbank merkt hierbij op dat deze herkenningen kort na het gepleegde feit zijn gedaan.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer1], [slachtoffer2], [getuige1], [getuige2] en [getuige3]. De door hen gegeven verklaringen zijn duidelijk en zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien consistent.
Bij [slachtoffer1] en [slachtoffer2] zijn afzonderlijk twee fotobewijsconfrontaties afgenomen, één ten aanzien van verdachte en één ten aanzien van [medeverdachte]. Verdachte en [medeverdachte] zijn door zowel [slachtoffer1] als [slachtoffer2] bij die confrontaties herkend. [slachtoffer1] herkende verdachte na drie seconden en [medeverdachte] na zeven seconden. [slachtoffer2] herkende verdachte voor 100% en [medeverdachte] na ongeveer tien seconden voor 90%. , , , , ,
De verdediging heeft gesteld dat de fotobewijsconfrontaties niet voldoen aan de daaraan te stellen normen zodat ze dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de fotobewijsconfrontaties gebruik is gemaakt van kleurenfoto’s van verdachten en twee selecties van negen foto’s van figuranten die qua etnische afkomst, huidskleur, geslacht, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met respectievelijk de foto van verdachte en van [medeverdachte]. Alle geselecteerde foto’s waren qua formaat, kleur, beeldvulling en lay-out nagenoeg identiek aan de gebruikte foto’s van verdachten. Deze selectie is voorgelegd aan [testobservator1] en [testobservator2]. Aan hen zijn voorafgaand hieraan de relevante signalementkenmerken van verdachte en [medeverdachte] voorgelezen. Nadat de selectie aan [testobservator1] was getoond werd hem gevraagd of er iemand in de selectie was die hij zou aanwijzen. Hij antwoordde daarop dat er vier jongens tussen zaten met kraaltjes. Nadat de selectie aan [testobservator2] was getoond werd hem gevraagd of er iemand in de selectie was die hij zou aanwijzen. Hij antwoordde daarop dat een paar jongens geen haar tot op de schouders hadden. [slachtoffer1] en [slachtoffer2] hadden tussen het voorval en de fotobewijsconfrontaties de daders niet meer gezien, noch op een andere wijze informatie over hun uiterlijk gekregen. ,
De verdediging heeft nog ter onderbouwing van de ondeugdelijkheid van de fotobewijsconfrontaties gesteld dat de ‘A’ in het Proces-verbaal van fotobewijsconfrontaties d.d. 25 februari 2010, nummer 2010012894a, handmatig is veranderd in een ‘B’. Ondermeer bezien in het licht van het proces-verbaal genummerd 2010012894, dat gaat over confrontaties ‘A en C’ en de latere processen-verbaal van het tonen van de selecties A, B, C en D oordeelt de rechtbank dat het voor de hand ligt dat het proces-verbaal genummerd 2010012894a gaat over de confrontaties ‘B’ en ‘D’. De rechtbank ziet, temeer door de gemaakte handmatige aanpassing, de ‘A’ in het Proces-verbaal van fotobewijsconfrontaties d.d. 25 februari 2010, nummer 2010012894a als een kennelijke verschrijving en leest daarin dan ook een ‘B’.
De verdediging heeft verder gesteld dat er in de processen-verbaal verschillen voorkomen ten aanzien van de verschillende selecties en de nummers van de foto’s waarop verdachte of [medeverdachte] voorkomen in de fotobewijsconfrontaties. Dit verweer mist, ingevolge de opgemaakte processen-verbaal ten aanzien van de confrontaties, feitelijke grondslag.
De verdediging heeft voorts gesteld dat de fotobewijsconfrontaties niet controleerbaar zijn omdat de gebruikte foto’s zich niet in het dossier bevinden en dat die dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat de fotobewijsconfrontaties controleerbaar zijn door de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal die naar aanleiding van de confrontaties gemaakt zijn. In deze processen-verbaal zijn de feiten en omstandigheden voldoende nauwkeurig omschreven om tot beoordeling daarvan te komen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat bij de fotobewijsconfrontaties voldoende aandacht is besteed aan huidskleur, geslacht, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht. Ook blijkt dat rekening is gehouden met de kraaltjes die verdachte in zijn haar heeft. De in de processen-verbaal geschetste gang van zaken acht de rechtbank niet onbehoorlijk en is naar haar oordeel geenszins in strijd met de beginselen van een eerlijke procesvoering. Met inachtneming van de nodige behoedzaamheid is de rechtbank van oordeel dat de betwiste herkenningen van verdachte en [medeverdachte] door [slachtoffer1] en [slachtoffer2] betrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt het verweer dat de fotobewijsconfrontaties niet voldoen aan de normen die daarvoor gesteld zijn.
De verdediging heeft verder gesteld dat verdachte en [medeverdachte] net waren aangekomen met bus 73 toen zij door de politie werden aangehouden en het ten laste gelegde feit derhalve niet kunnen hebben gepleegd. De rechtbank overweegt dat [getuige4] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij verdachte en [medeverdachte] ongeveer bij Jacks Casino’s heeft gesproken, waarna hij de stad is ingegaan om voorbij de Albert Heijn een patatje te kopen, en dat hij eerst toen hij enige tijd later terugkwam in de buurt van het station zag dat verdachte en [medeverdachte] waren aangehouden. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte en [medeverdachte] al enige tijd in de stad waren. Op grond van de verklaring van [getuige4], in samenhang bezien met bovengenoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij en [medeverdachte] net waren aangekomen met de bus op het moment dat zij door de politie werden aangehouden volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Nadere verzoeken door de raadsman
De raadsman heeft verzocht de fotobewijsconfrontaties nader te laten onderzoeken door een deskundige. Gelet op de hierboven gegeven motivering ten aanzien van de betrouwbaarheid van de fotobewijsconfrontaties ziet de rechtbank geen noodzaak dit onderzoek te laten doen.
De raadsman heeft verzocht nader onderzoek te doen naar de coffeeshop Willie Wortel. Nu het ten laste gelegde feit daar niet in nabijheid heeft plaatsgevonden en de rechtbank ook voorts geen reden ziet aan te nemen dat onderzoek naar deze coffeeshop bewijsmiddelen zal opleveren met enig belang ten aanzien van onderhavige zaak, ziet de rechtbank geen noodzaak dit onderzoek te laten doen.
De raadsman heeft verzocht de buschauffeur van lijn 73, [omstander1], [omstander2] en [omstander3] als getuigen te horen en onderzoek te laten verrichten naar de historische telefoongegevens van verdachte en [medeverdachte]. De rechtbank acht, zoals hiervoor overwogen, de verklaringen van [slachtoffer1], [slachtoffer2], [getuige1], [getuige2] en [getuige3] betrouwbaar en de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] volstrekt ongeloofwaardig. Met betrekking tot het verzoek de buschauffeur te horen als getuige overweegt de rechtbank voorts dat uit de getuigenverklaring van [getuige4] blijkt dat, al zouden verdachten met bus 73 hebben gereisd, dat dat niet zal zijn geweest op het tijdstip zoals door verdachten aangegeven. Uit de ter terechtzitting gegeven motivering blijkt de rechtbank geen noodzaak de getuigen te (laten) horen.
De rechtbank is van oordeel dat de ter terechtzitting gegeven motiveringen geen aanleiding geven af te wijken van haar eerdere oordeel omtrent deze verzoeken en verwerpt het verzoek tot nader onderzoek.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 5 februari 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer1] (meermalen) dreigend de woorden hebben toegevoegd:
- "We willen tabak" en "Wat is het probleem? Je kan ons toch wel sigaretten geven?" en
- "Wat doe je nou moeilijk, ik zoek geen ruzie maar als je zo doorgaat sta ik niet in voor de consequenties." en
- "Ik vind het niet waard om voor te gaan zitten en het is het voor jou ook niet waard om een gat in je hoofd te krijgen" en
- "We hebben een slechte dag, we willen geen wapen trekken, je moet doen wat we zeggen",
- "Mogen we je zakken doorzoeken" (toen die [slachtoffer1] had gezegd dat hij geen geld had), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- meermalen met kracht hebben getrokken aan de portemonnee van die [slachtoffer1] en
hij op 5 februari 2010 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal 5,- euro toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader die [slachtoffer1] (meermalen) dreigend de woorden hebben toegevoegd:
- "We willen tabak" en "Wat is het probleem? Je kan ons toch wel sigaretten geven?" en
- "Wat doe je nou moeilijk, ik zoek geen ruzie maar als je zo doorgaat sta ik niet in voor de consequenties." en
- "Ik vind het niet waard om voor te gaan zitten en het is het voor jou ook niet waard om een gat in je hoofd te krijgen" en
- "We hebben een slechte dag, we willen geen wapen trekken, je moet doen wat we zeggen",
- "Mogen we je zakken doorzoeken" (toen die [slachtoffer1] had gezegd dat hij geen geld had), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- meermalen met kracht hebben getrokken aan de portemonnee van die [slachtoffer1].
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
- afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport van 12 januari 2011 is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan diefstal met bedreiging met geweld en aan afpersing. Dit zijn ernstige feiten die een grote impact hebben op de rechtsorde. De ernst hiervan in de verhouding tot andere strafbare feiten komt onder andere tot uitdrukking in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten nadele van verdachte heeft te gelden dat verdachte de feiten in vereniging heeft begaan, waarbij de rol van verdachte doorslaggevend was. Verdachte heeft daarbij zijn eigen gewin boven de belangen van anderen gesteld. De gedragingen van verdachte hebben voorts een schok bij de slachtoffers teweeg gebracht, hetgeen de rechtbank hem te meer kwalijk neemt omdat het geweld en de bedreiging met geweld tegen jonge slachtoffers was gericht.
De rechtbank overweegt ten voordele van verdachte dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 31 mei 2010 blijkt dat hij nog niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met de informatie door de Raad voor de Kinderbescherming gegeven en hetgeen ter terechtzitting is besproken met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daaruit kan de rechtbank concluderen dat er geen zorgen zijn over het huidige functioneren van verdachte. Hij heeft goede resultaten op school en er zijn geen problemen met zijn gedrag. Hij is serieus bezig met zijn school en toekomst en heeft zich positief ontwikkeld.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Anders dan de Raad voor de Kinderbescherming ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding aan het voorwaardelijke deel van deze straf een bijzondere voorwaarde van toezicht door de jeugdreclassering te verbinden.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven geld
Onder verdachte is een geldbedrag van € 9,15 in beslag genomen. Op grond van het bovenstaande behoort € 5,-- toe aan [slachtoffer2] en behoort € 4,15 toe aan [slachtoffer1]. De rechtbank zal gelasten dat het in beslag genomen geld aan de rechthebbenden wordt teruggegeven.
9. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5,-- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder ten laste gelegde feit zou hebben geleden. Nu [slachtoffer2] dit geld reeds door teruggave van het in beslag genomen geld zal ontvangen is de rechtbank van oordeel dat de vordering behoort te worden afgewezen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot tot het verrichten van HONDERD (100) UUR taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 50 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot VIJFTIG (50) UUR, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 25 dagen jeugddetentie, niet zal worden tenuitvoergelegd, en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer2] geleden schade.
Gelast de teruggave van:
€ 5,-- aan [slachtoffer2], [adres2] Haarlem.
€ 4[slachtoffer1], [adres1] IJmuiden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.R. Cox en mr. M.P.J. Ruijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Maarleveld,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 maart 2011.
Mr. M.R. Cox en mr. M.P.J. Ruijpers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.