RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700392-10
Uitspraakdatum: 2 maart 2011
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 februari 2011 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats]
wonende te ([adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel,
locatie Het Schouw te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 6 juni 2009 tot en met 24 juli 2009 te Haarlem en/of te Heemstede en/of elders in Nederland, een of meer malen met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,(telkens) buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) (telkens) uit het een of meer malen betasten van/ voelen aan de al dan niet ontblote borsten en/of vagina en/of andere lichaamsdelen van die [slachtoffer 1]
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1992 tot en met 24 mei 1997 te Lelystad en/of Almere en/of te Voorthuizen, in elk geval in Nederland, een of meer malen (telkens) met (zijn (stief)dochter) [slachtoffer 2], die (telkens) de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het (telkens) seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte (telkens) die [slachtoffer 2] een of meer malen een tongzoen gegeven en/of (telkens) een of meer malen een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of (telkens) een of meer malen zijn geslachtsdeel in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of (telkens) zich een of meer malen door die [slachtoffer 2] laten aftrekken en/of (telkens) een of meer malen over de al dan niet ontblote borsten, de vagina en/of andere lichaamsdelen van die [slachtoffer 2] gewreven;
Feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1992 tot en met 1 januari 2000 te Lelystad en/of in Almere, in elk geval in Nederland, een of meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig (stief)kind, [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1983, bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens) een of meer malen de al dan niet ontblote vagina en/of borsten en/of andere lichaamsdelen van die [slachtoffer 3] heeft betast;
Feit 4:
Primair:
hij in of omstreeks de periode 27 juni 1995 tot en met 26 juni 1999 te Lelystad en/of Almere, in elk geval in Nederland, een of meer malen met [slachtoffer 3], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het (telkens) seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte in voornoemde periode (telkens) een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] gebracht;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 1995 tot en met 26 juni 1999 te Lelystad en/of in Almere, in elk geval in Nederland, een of meer malen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 3], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], heeft getracht een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] te brengen, zijnde (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid alleen tengevolge van de van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid dat die [slachtoffer 3] zich verzette, in elk geval alleen tengevolge van een van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid.
2.1. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
2.1.1. Verjaring
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn verjaard voor zover deze betrekking hebben op de periode 1 januari 1992 tot 1 september 1994. In zoverre wordt het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
2.1.2. Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe gesteld dat in strijd is gehandeld met de Aanwijzing opsporing en vervolging seksueel misbruik (hierna: de Aanwijzing). Er is immers geen schriftelijk verslag opgesteld van het informatieve gesprek dat de politie met [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]) heeft gevoerd. Verder is haar moeder bij dit gesprek aanwezig geweest terwijl zij later als getuige is gehoord, is de aangifte slechts twee dagen na het informatieve gesprek opgenomen en is niet gebleken dat de opsporing is geschied door rechercheurs die ten minste twintig uur per week met zedenzaken zijn belast, aldus de raadsvrouw. Door deze gang van zaken is er sprake van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijk proces tekort is gedaan.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank neemt op basis van de mededeling die de officier van justitie ter terechtzitting heeft gedaan aan dat de (gecertificeerde) opsporingsambtenaren die het informatieve gesprek met [slachtoffer 1] hebben gevoerd en haar aangifte hebben opgenomen, ten minste de helft van de werkweek met zedenzaken zijn belast en derhalve bevoegde zedenrechercheurs zijn.
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, vereist de Aanwijzing niet dat tussen het informatieve gesprek en het doen van aangifte een (substantiële) tijdsspanne ligt.
Er is in de Aanwijzing opgenomen dat de aangifte ook direct op het informatieve gesprek kan volgen of zelfs gelijktijdig met het informatieve gesprek kan plaatsvinden.
In zoverre is de Aanwijzing dus niet geschonden.
Vast staat dat er – anders dan de Aanwijzing voorschrijft – geen verslag van het informatieve gesprek is opgemaakt. Ook staat vast dat de moeder van [slachtoffer 1] bij dit gesprek aanwezig is geweest, terwijl zij – enkele maanden later – als getuige is gehoord. Volgens de Aanwijzing is deze situatie onwenselijk. De rechtbank is echter van oordeel dat deze vormverzuimen niet tot de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen leiden, omdat geen sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijk proces is tekort gedaan. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging van het onder 1 ten laste gelegde feit.
2.1.3. Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Zij heeft daartoe gesteld dat in strijd met de Aanwijzing is gehandeld, omdat:
- de aangifte van [sl[slachtoffer 2]offer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]) niet door de opsporingsambtenaar is opgenomen die het informatieve gesprek met haar heeft gevoerd;
- niet is gebleken dat de opsporing is geschied door rechercheurs die ten minste twintig uur per week met zedenzaken zijn belast;
- de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken niet is geconsulteerd, terwijl de aangifte van [slachtoffer 2] aspecten bevat die zijn verbonden met hervonden herinneringen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Zoals hiervóór al is overwogen, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de mededeling van de officier van justitie dat de opsporing is geschied door opsporingsambtenaren die ten minste de helft van de werkweek met zedenzaken zijn belast en derhalve bevoegde zedenrechercheurs zijn.
In de Aanwijzing is opgenomen dat de aangifte zo mogelijk door de opsporingsambtenaar wordt opgenomen die het informatieve gesprek met de aangever heeft gevoerd, met daarbij een collega. In de onderhavige zaak is dit niet gebeurd. Het informatieve gesprek met [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden bij de regiopolitie Flevoland. De aangifte is vervolgens opgenomen door de regiopolitie Kennemerland, omdat verdachte in deze regio woonachtig is en er reeds aangifte wegens seksueel misbruik tegen verdachte was gedaan bij de regiopolitie Kennemerland door [slachtoffer 1]. Hoewel de aangifte niet conform de Aanwijzing is opgenomen, zijn naar het oordeel van de rechtbank, gelet op voornoemde omstandigheden de belangen van verdachte daardoor niet geschaad.
De Aanwijzing schrijft voorts voor dat, indien een aangifte aspecten vertoont verbonden met hervonden herinneringen (eventueel na langdurige (alternatieve) therapeutische behandeling), de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (hierna: LEBZ) dient te worden geconsulteerd alvorens beslissingen in het opsporingsonderzoek worden genomen. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat het misbruik volgens haar (bewust) is begonnen in 1992 toen zij op [adres] te Lelystad woonden. Hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd, ziet ook op die periode. In haar aangifte geeft [slachtoffer 2] daarnaast echter aan dat zij, nu zij in behandeling is bij een psycholoog, ook beelden ziet die teruggaan naar de periode 1985-1987 dat zij op [adres] woonden. Het gezin is volgens de aangifte in 1987 van [adres] naar [adres] verhuisd. Voor zover er sprake is van hervonden herinneringen hebben deze dus betrekking op de periode vóór 1987 en niet op de herinneringen aan de periode waarop de tenlastelegging ziet.
De aangifte bevat geen aanknopingspunten dat het misbruik dat volgens [slachtoffer 2] vanaf 1992 heeft plaatsgevonden, is gebaseerd op hervonden herinneringen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de LEBZ niet hoefde te worden geconsulteerd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijk proces is tekort gedaan. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit, voor zover dit betrekking heeft op de periode ná 1 september 1994.
2.2. De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig (30) maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.085,- en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 9.000,-, in beide gevallen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1. Vrijspraak van feit 3 en 4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 en 4 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte ontkent dat hij ontuchtige handelingen bij zijn stiefdochter [slachtoffer 3] (hierna te noemen: [slachtoffer 3]) heeft gepleegd of dat hij daartoe een poging heeft gedaan. Tegenover de ontkenning van verdachte staan de verklaringen van [slachtoffer 3]. De verklaringen van [slachtoffer 3] zijn echter op wezenlijke punten niet consistent en vinden onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank is er derhalve niet van overtuigd dat verdachte de onder 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Op 4 augustus 2009 heeft [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1994, aangifte gedaan van seksueel misbruik. De eerste keer was op 6 juni 2009 bij de open dag van de brandweer te Heemstede. Verdachte, de vader van een vriend van [slachtoffer 1], ging naast haar staan en begon haar te betasten. Hij deed eerst een arm om haar middel en ging met zijn hand over haar T-shirt en zat aan haar borsten. Daarna ging verdachte met zijn hand onder het T-shirt van [slachtoffer 1] en zat hij aan haar borsten, eerst over haar beha en daarna eronder.
De woensdag daarop vroeg verdachte via MSN aan [slachtoffer 1] of zij de aankomende dinsdag met hem wilde autorijden. [slachtoffer 1] stemde daarmee in. Die dinsdag reed [slachtoffer 1] met verdachte naar Vijfhuizen. Op een parkeerterrein mocht [slachtoffer 1] in de auto van verdachte rijden. Verdachte zei dat [slachtoffer 1] ergens op het terrein moest stoppen. Verdachte pakte [slachtoffer 1] onder haar T-shirt bij haar borsten en daarna onder haar beha.
De dinsdag daarop haalde verdachte [slachtoffer 1] met zijn auto op en zijn zij naar Halfweg gereden. Daar mocht [slachtoffer 1] rijden en bij een benzinepomp hebben zij van plaats geruild. Verdachte ging toen met zijn hand onder het T-shirt van [slachtoffer 1] en wreef over haar borsten.
Twee weken later, op donderdag, mocht [slachtoffer 1] opnieuw in de auto van verdachte rijden. Zij reed richting IJmuiden en verdachte wees haar een plek waar zij stil moest staan. Verdachte ging met zijn linkerhand aan de borsten van [slachtoffer 1] zitten en met zijn rechterhand in haar broek. Hij raakte de haartjes van [slachtoffer 1] aan en streelde deze. Hij zat ook aan haar kittelaar.
[Getuige 1] heeft [slachtoffer 1] en verdachte op de open dag van de brandweer bij elkaar zien staan. Zijn moeder wees op hen en vroeg aan [getuige 1]: “Is het normaal dat zij bij hem op schoot zit?”. Via MSN heeft [slachtoffer 1] aan [getuige 1] verteld dat zij met verdachte ging rijden en dat hij met zijn hand richting haar geslachtsdelen ging.
De gebruikersnaam van verdachte op MSN is [gebruikersnaam].
In het dossier bevinden zich prints van chatgesprekken tussen [gebruikersnaam] en [gebruikersnaam]. Laatstgenoemde gebruikersnaam is van [slachtoffer 1] .
Daaruit blijkt dat verdachte aan [slachtoffer 1] vraagt hoe zij het autorijden vond, waarop zij antwoordt: “ja maar dat ene ding vond ik niet zo leuk”. Verdachte vraagt ook aan [slachtoffer 1] of zij [getuige 1] had verteld over het rijden en of hij “dat andere” toch niet weet, waarna verdachte schrijft: “je belooft toch niks te zegen anders heb ik een groot probleem schat”. Daarop antwoordt [slachtoffer 1]: “nee maar is nog van de open dag. Hij vond het vreemd hoe hij bij mij stond.” Later in het gesprek vraagt verdachte aan [slachtoffer 1] of zij nog wil rijden en zegt hij: “dat ik je op haal en gewoon ergens naar toe rijden zonder wat te doen”.
Nadat verdachte aan [slachtoffer 1] had gevraagd of zij bang is, zegt verdachte: “ik heb belooft als je niet wil niet doen”.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een paar keer op een parkeerterrein in Vijfhuizen heeft autogereden met [slachtoffer 1] en dat hij wel eens met haar contact heeft gehad via msn.
4.3. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit bepleit. Volgens haar is de verdenking alleen gebaseerd op de verklaring van [slachtoffer 1] en is niet gebleken dat de uitdraai van het MSN-gesprek een daadwerkelijk tussen verdachte en [slachtoffer 1] gevoerd gesprek betreft.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in dit standpunt en overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, het schriftelijk stuk dat de inhoud van een chatgesprek bevat, tot het bewijs worden gebezigd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij msn’t onder de naam [gebruikersnaam] en dat hij wel eens met [slachtoffer 1] heeft gemsnd. Mede gelet op de inhoud van het betreffende chatgesprek, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat dit is gemanipuleerd, zoals verdachte stelt.
Gelet op de hiervoor onder 4.2. opgesomde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank als pleegperiode 6 juni 2009 tot en met 9 juli 2009 bewezen acht.
Uit het proces-verbaal van aangifte leidt de rechtbank af dat de laatste keer dat verdachte ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 1] heeft gepleegd, op donderdag 9 juli 2009 is geweest. Op 24 juli 2009 heeft [slachtoffer 1] wel autogereden met verdachte, maar toen hebben er blijkens de verklaring van [slachtoffer 1] geen ontuchtige handelingen plaatsgevonden.
4.4. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Op 6 april 2010 heeft [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1981, aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd tussen 1992 en 1998 door haar stiefvader (verdachte). Verdachte tongzoende [slachtoffer 2], zat aan haar borsten, zat met zijn tong bij haar vagina, ging met zijn vinger in haar vagina en [slachtoffer 2] moest hem aftrekken.
’s Nachts kwam verdachte de slaapkamer van [slachtoffer 2] in de woning aan het [adres] te Lelystad binnen, deed hij zijn broek uit en ging hij op [slachtoffer 2] liggen. Hij ging met zijn geslachtsdeel in haar vagina. Hij is nooit in [slachtoffer 2] klaargekomen. Hij draaide zich altijd om, [slachtoffer 2] moest hem dan aftrekken en hij ving alles op in een vochtige doek. Het ging eigenlijk iedere keer hetzelfde.
Het misbruik heeft ook in de auto plaatsgevonden, op een parkeerterrein langs de A6. Verdachte kleedde [slachtoffer 2] dan uit en draaide de stoel in de ligstand. [slachtoffer 2] ging in de stoel liggen en verdachte kwam in haar met zijn geslachtsdeel, of verdachte bleef in de stoel liggen en [slachtoffer 2] moest hem aftrekken en hij zat met zijn handen aan haar lichaam, aan haar vagina en borsten en ook met zijn vingers in haar vagina. Verdachte heeft ook meerdere keren op een parkeerplaats bij de dijk tussen Enkhuizen en Lelystad stilgestaan waar [slachtoffer 2] hem moest aftrekken. Dit gebeurde eveneens onderweg naar de camping in Cromvoirt, waar verdachte dan meestal weer bij Lelystad ging staan.
Vanaf 1996 ging [slachtoffer 2] met haar familie naar een stacaravan op een camping in Voorthuizen. Tijdens het zwemmen op de camping zat verdachte aan de borsten en vagina van [slachtoffer 2].
In de tent zoende verdachte [slachtoffer 2], zat hij aan haar en moest zij hem aftrekken.
[Getuige 2] (zoon van verdachte en stiefbroer van [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1975) heeft verklaard dat [slachtoffer 2] bij hem kwam toen hij een jaar of 19 was en dat zij vertelde dat zij meerdere malen door verdachte seksueel was misbruikt. [slachtoffer 2] vertelde dat verdachte bij haar op de kamer kwam, dat hij de deur op slot deed en dat hij haar seksueel misbruikte.
Na de begrafenis van de vrouw van verdachte is [getuige 2] naar verdachte gegaan en heeft hij hem aangesproken over het seksueel misbruik. Verdachte beaamde dat hij [slachtoffer 2] seksueel had misbruikt en dat het meerdere malen was gebeurd.
[getuige 3] heeft verklaard dat zij omstreeks 2004 bevriend raakte met [slachtoffer 2] en dat [slachtoffer 2] haar na een paar maanden vertelde dat zij seksueel was misbruikt door haar stiefvader. [slachtoffer 2] vertelde dat dit in het huis in Lelystad en tijdens autoritjes gebeurde. [slachtoffer 2] zei dat alles wat met seks te maken heeft, is gebeurd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in 1996/1997 op de camping in Voorthuizen meerdere malen de borsten van [slachtoffer 2] heeft betast en dat hij zich wel eens in haar bijzijn heeft afgetrokken.
4.5. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 en beslissing op de voorwaardelijke verzoeken
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De verklaringen die [slachtoffer 2] heeft afgelegd, zijn gedetailleerd, op wezenlijke punten consistent en de rechtbank acht deze geloofwaardig en betrouwbaar.
Voorts vinden deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de overige bewijsmiddelen, zoals hiervoor in 4.4. is weergegeven. De raadvrouw heeft betoogd dat het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij de borsten van [slachtoffer 2] heeft betast, geen ondersteunend bewijs vormt voor de verklaring van [slachtoffer 2] omdat zij over veel meer en veel verdergaande handelingen verklaart. De rechtbank kan de raadvrouw op dit punt niet volgen. De verdachte bekent eenvoudigweg een deel van het hem ten laste gelegde. Dat die gedeeltelijke bekentenis zou moeten leiden tot integrale vrijspraak, valt niet in te zien.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht dat de rechtbank, indien zij niet tot vrijspraak komt, onderzoek door deskundigen laat verrichten naar:
- de vraag of het gezien de fysieke en medische toestand van verdachte mogelijk is drie keer per week of dagelijks geslachtsgemeenschap met iemand te hebben tegen haar zin;
- de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en de mogelijke invloed van traumatische en hervonden herinneringen;
- de psychische en psychiatrische toestand van [slachtoffer 2].
Voor de beantwoording van de vraag of deze onderzoekswensen, die zien op de toetsing van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en die de raadsvrouw voor het eerst bij haar pleidooi naar voren heeft gebracht kunnen worden toegewezen, dient de rechtbank te beoordelen of zij deze onderzoeken noodzakelijk acht voor haar oordeelsvorming in de onderhavige zaak. Zoals de rechtbank reeds hiervoor heeft overwogen, acht zij de verklaringen van [slachtoffer 2] geloofwaardig en betrouwbaar en vinden deze verklaringen voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank acht geen noodzakelijk belang aanwezig op dit punt. Dat is door verdachte ook niet nader onderbouwd. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verdachte het verzoek redelijkerwijs in een eerder stadium had kunnen doen, nu ter terechtzitting niet is gebleken van nieuwe omstandigheden dat een dergelijk verzoek rechtvaardigt. Gelet op het vorenstaande wijst de rechtbank de verzoeken dan ook af, nu zij het niet noodzakelijk acht dat deze onderzoeken worden verricht.
4.6. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat:
feit 1:
hij in de periode van 6 juni 2009 tot en met 9 juli 2009 te Haarlem en te Heemstede en elders in Nederland, meer malen met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen uit het betasten van de al dan niet ontblote borsten en vagina van die Schaap.
feit 2:
hij in de periode van 1 september 1994 tot en met 24 mei 1997 te Lelystad en te Voorthuizen, meermalen met zijn stiefdochter [slachtoffer 2], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 2], hebbende verdachte die [slachtoffer 2] meermalen een tongzoen gegeven en meermalen een of meer vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en meermalen zijn geslachtsdeel in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en zich meermalen door die
[slachtoffer 2] laten aftrekken en meermalen over de al dan niet ontblote borsten, de vagina en andere lichaamsdelen van die [slachtoffer 2] gewreven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
feit 2: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de uitgebrachte rapporten is gebleken. Deze rapporten betreffen een advies van de Reclassering Nederland van
24 november 2010 en een Pro Justitia rapport van 18 november 2010 van drs. J. Marx, psychiater, drs. G.M. Jansen, psycholoog, en W. van Kreel, forensisch milieuonderzoeker.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode ontuchtige handelingen bij zijn stiefdochter [slachtoffer 2] gepleegd. De ontuchtige handelingen die verdachte verrichtte, bestonden onder meer uit het tongzoenen van [slachtoffer 2], het betasten van haar borsten en vagina, het brengen van vingers in haar vagina, het zich laten aftrekken door [slachtoffer 2] en het hebben van geslachtsgemeenschap met haar. Dit gebeurde in de woning van het gezin, in de auto en op de camping waar het gezin verbleef. De moeder van [slachtoffer 2] kampte in die tijd met gezondheidsproblemen, waardoor de verzorging van [slachtoffer 2], die toen zeer jong was en zich in een kwetsbare en afhankelijke positie bevond, voor een groot deel op verdachte aankwam. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij [slachtoffer 2] dingen toezegde die zij van haar moeder niet mocht doen, als hij in ruil daarvoor aan haar borsten mocht zitten. Door zijn handelwijze heeft verdachte niet alleen het vertrouwen beschaamd dat zijn stiefdochter in hem als (stief)ouder mocht stellen en haar gevoelens van geborgenheid thuis en in het gezin ernstig geschonden, maar ook een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer 2]. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] die in het dossier zijn gevoegd, is gebleken dat zij ernstig heeft geleden onder de feiten en de nasleep daarvan en zich nog steeds beschadigd voelt. Dit rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte gedurende een periode van ongeveer een maand vier keer ontuchtige handelingen gepleegd bij [slachtoffer 1], door haar borsten en vagina te betasten. [slachtoffer 1], een jong en kwetsbaar meisje dat verdachte als een vaderfiguur zag, kwam als vriendin van de zoon van verdachte bij verdachte over de vloer. [slachtoffer 1] is blijkens de verklaring van haar pleegmoeder, [pleegmoeder], laag gemiddeld intelligent en zij is slechthorend. Daarnaast heeft zij een aantal psychische problemen, waaronder extreem grote verlatingsangst. Tijdens de open dag van de brandweer heeft verdachte haar voor het eerst betast. Daarna heeft verdachte [slachtoffer 1] een aantal keren uitgenodigd om in zijn auto te rijden en tijdens deze zogenaamde rijlessen heeft verdachte de borsten en vagina van [slachtoffer 1] betast. Hierdoor heeft verdachte op een ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk en psychische integriteit van [slachtoffer 1]. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij in het dagelijks leven nog steeds hinder ondervindt ten gevolge van de feiten. Dit rekent de rechtbank verdachte eveneens zeer zwaar aan.
Op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat – met name uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passende straf in aanmerking komt.
Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage blijkt dat bij verdachte geen sprake is van een stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens en dat er geen sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De bewezen verklaarde feiten kunnen dus volledig aan verdachte worden toegerekend.
De raadsvrouw van verdachte heeft een beroep gedaan op strafvermindering, omdat de Aanwijzing is geschonden. Zoals de rechtbank hiervoor in 2.1.2. en 2.1.3 heeft vastgesteld, is de Aanwijzing geschonden doordat er geen verslag is opgesteld van het informatieve gesprek dat met [slachtoffer 1] is gevoerd en doordat haar moeder bij dit gesprek aanwezig is geweest, terwijl zij later als getuige is gehoord en doordat de aangifte van [slachtoffer 2] niet is opgenomen door de opsporingsambtenaar die het informatieve gesprek met haar had gevoerd. Niet gebleken is echter dat verdachte door deze verzuimen zodanig in zijn belangen is geschaad, dat dit in de strafmaat dient te worden gecompenseerd. De rechtbank zal daarom volstaan met de constatering van deze verzuimen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 augustus 2010 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank, ondanks het feit dat verdachte van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, en ondanks zijn slechte medisch conditie een substantiële gevangenisstraf, passend en geboden.
8. Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
De vordering van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.085,80 ingediend tegen verdachte wegens materië¬le en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- € 10,80 wegens reiskosten;
- € 25,00 wegens telefoonkosten;
- € 1.050,00 aan smartengeld.
Met de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat in dit geding niet is komen vast te staan dat de gevorderde reis- en telefoonkosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot het gevorderde bedrag billijk voor. De vordering is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van € 1.050,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2009 tot de dag van algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoe¬dingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 1.050,-.
De vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.000,- ingediend tegen verdachte, als voorschot op de immaterië¬le schade die zij als gevolg van het bewezen verklaarde feit zou hebben geleden.
Verdachte heeft betwist dat de gevolgen die [slachtoffer 2] stelt te hebben geleden, louter zijn toe te schrijven aan het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en aansluiting zoekend bij in de jurisprudentie vergelijkbare gevallen acht de rechtbank toekenning van een voorschot op de immateriële schade tot een bedrag van € 6.500,- billijk. Tegenover de betwisting door verdachte dient nader (deskundigen)onderzoek verricht te worden naar de vraag of de gevolgen van het bewezen verklaarde feit zodanig zijn (geweest), dat een hogere vergoeding billijk is. Daarvoor is in dit geding geen plaats, omdat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou meebrengen. Het (eventuele) meerdere dient de benadeelde partij dan ook via de gang naar de burgerlijke rechter op verdachte te verhalen.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 6.500,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoe¬dingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 6.500,-.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 245, 247 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, voor zover deze feiten betrekking hebben op de periode 1 januari 1992 tot 1 september 1994.
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 1.050,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2009 tot de dag van algehele voldoening en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.050,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat dit verdachte niet van zijn betalingsverplichting ontslaat.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 6.500,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 6.500,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 68 dagen hechtenis, met dien verstande dat dit verdachte niet van zijn betalingsverplichting ontslaat.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,
mr. A. Eichperger en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Boots, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2011.