ECLI:NL:RBHAA:2011:BP6411

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
176864 - HA RK 10-151
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Haarlem op 26 januari 2011 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. B.W.M. Zegers, had de wraking aangevraagd van de rechter in een civiele procedure, waarin hij als gedaagde was betrokken. De wrakingsgronden waren gebaseerd op de veronderstelde vooringenomenheid van de rechter, die volgens verzoeker blijk gaf van partijdigheid door zijn voorlopige oordelen tijdens de comparitie. De rechter had in zijn voorlopige oordeel gesteld dat het voor de eisers niet duidelijk was dat verzoeker ten tijde van de koopovereenkomst leed aan een geestelijke stoornis, en dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden. Verzoeker vond deze oordelen onbegrijpelijk en stelde dat de rechter hem de vrijheid ontnam om bewijs te leveren door direct een getuige te willen horen.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter tijdens een comparitie het recht heeft om partijen te informeren over zijn voorlopige oordelen, en dat dit op zich geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter een actieve rol heeft en dat het niet ongebruikelijk is om getuigen direct te horen om proceseconomische redenen. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker naar voren waren gebracht, geen objectief gerechtvaardigde grond voor wraking opleverden. Het verzoek werd afgewezen, en de wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er werd een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 176864 / HA RK 10-151
datum beslissing: 26 januari 2011
Op verzoek van:
[A],
verzoeker,
raadsman mr. B.W.M. Zegers, advocaat te Volendam.
1. Procesverloop
1.1 Op de openbare zitting van 22 december 2010 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [B], hierna te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, sector civiel recht, aanhangige zaak met zaak/rolnummer 171777 / HA ZA 10-1021 tussen [C] c.s. als eisers en [A] als gedaagde, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De rechter heeft bij brief van 22 december 2010 laten weten niet in de wraking te berusten.
1.3 Van het verhandelde ter zitting van 22 december 2010 is een proces-verbaal opgemaakt dat aan de raadslieden van beide partijen is verstrekt.
1.4 Bij brief van 18 januari 2011 heeft mr. Zegers laten weten dat hij zich niet kan verenigen met (een deel van) de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 22 december 2010, althans dat het proces-verbaal zijns inziens niet compleet is.
1.5 Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 20 januari 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De rechter is eveneens verschenen.
1.6 [C] c.s. hebben, bij monde van hun raadsman mr. B.J. H. Kesnich, schriftelijk gereageerd.
2. De standpunten van de belanghebbenden
2.1 Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van comparitie drie wrakingsgronden aangevoerd:
1. De rechter geeft blijk van onmiskenbare vooringenomenheid door zijn voorlopig oordeel dat voor [C] c.s. niet duidelijk is geweest dat [A] ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst lijdende was aan een geestelijke stoornis.
2. De rechter geeft blijk van onmiskenbare vooringenomenheid door zijn voorlopig oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden.
3. Met het voorstel van de rechter om [D] aanstonds te horen bepaalt de rechter ten onrechte de volgorde van de getuigenverhoren.
2.2 De raadsman van verzoeker heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek de wrakingsgronden – samengevat – als volgt toegelicht.
Gelet op de inhoud van het dossier – en met name de verklaring van psychiater [E] – is het voorlopige oordeel van de rechter dat het voor [C] c.s. niet duidelijk was dat [A] leed een geestelijke stoornis volstrekt onbegrijpelijk. De rechter is geen deskundige op het gebied van geestelijke stoornissen en hij kan niet zonder deskundigenbericht tot een dergelijk oordeel komen. Het voorlopig oordeel dat geen sprake kan zijn van misbruik van omstandigheden is eveneens onbegrijpelijk, nu uit het dossier onmiskenbaar blijkt dat [C] c.s. wisten dat [A] een financiering nodig had. Beide voorlopige oordelen zijn zo onbegrijpelijk dat zij een objectief gerechtvaardigde grond opleveren dat de rechter vooringenomen is. Die gronden worden versterkt door het feit dat de rechter – toen [A] aangaf dat hij bewijs van zijn stellingen wilde leveren – direct de ter comparitie aanwezige makelaar door [A] als getuige wilde laten horen. Daarbij gaf hij [A] te verstaan dat bij weigering de makelaar op een later moment niet alsnog gehoord zou kunnen worden. De rechter heeft met deze handelwijze [A] willens en wetens de vrijheid ontnomen om op zijn eigen wijze invulling te geven aan de bewijsopdracht en ook daarmee blijk gegeven van vooringenomenheid. Het na afloop van de zitting opgemaakte proces-verbaal waarin essentiële onderwerpen (de inhoud van het voorlopige oordeel, het door de rechter,voorgestelde schikkingsbedrag van € 75.000 en de opmerking dat bewijslevering kansloos was) zijn weggelaten, onderstreept de partijdigheid van de rechter in deze zaak.
2.3 De rechter heeft bij brief van 22 december 2010 en tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek – samengevat – het volgende tot zijn verweer aangevoerd.
De voorlopige oordelen zijn ter comparitie gegeven na grondige bestudering van de gedingstukken en nadat partijen ter zitting te kennen hadden gegeven aan die stukken niets meer te willen toevoegen. Nadat een schikking niet haalbaar bleek, stevende de procedure af op een bewijsopdracht waarbij [A] zou worden toegelaten tot het bewijs a) van de kenbaarheid van zijn geestelijke stoornis en b) van de bekendheid bij eisers van de financieringsbehoefte van [A] (zodat mogelijk van misbruik van omstandigheden sprake kan zijn geweest). Omdat voor de hand lag dat de ter comparitie aanwezige makelaar vanwege haar cruciale betrokkenheid bij de te bewijzen feiten als getuige zou gaan worden gehoord, heb ik om proceseconomische redenen het voorstel gedaan haar direct te horen. Omdat mr. Zegers te kennen gaf dat hij andere verplichtingen had, terwijl de comparitie slechts een half uur bezig was en nog een uur van de geplande zittingstijd resteerde, heb ik hem te verstaan gegeven dat het zijn goed recht was van het horen van de makelaar af te zien, maar dat de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde een verhoor van de makelaar op een later moment niet zou faciliteren. Hierop heeft mr. Zegers naar het wrakingsmiddel gegrepen. Na afloop van de comparitie is door mij een proces-verbaal opgemaakt waarin alle essentiële ter zitting besproken onderwerpen zijn vermeld. Anders dan de raadsman stelt, heb ik niet gezegd dat de schade € 75.000 bedraagt en dat [A] voor dat bedrag moest schikken. Ik heb [A] uitgelegd in welke positie hij zich naar mijn voorlopig oordeel bevindt en gezegd dat het verstandig kan zijn een schikking te treffen. Mogelijk heb ik dat bedrag toen genoemd bij het aangeven van de bandbreedte ten behoeve van schikkingsonderhandelingen. Ik heb zeker niet gezegd dat bewijslevering kansloos was. De Hoge Raad staat vooruitlopen op de uitkomst van bewijslevering ook niet toe.
3. Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2 Anders dan de raadsman heeft de wrakingskamer geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal dat is ondertekend door de rechter en de ter zitting aanwezige griffier. Met betrekking tot het verwijt van de raadsman dat bewust essentiële onderwerpen zijn weggelaten, merkt de rechtbank op dat het door de rechter gegeven voorlopige oordeel niet in een proces-verbaal pleegt te worden opgenomen, juist omdat het slechts een voorlopig oordeel betreft en de definitieve beslissing in het vonnis zal worden neergelegd. Hetgeen naar voren wordt gebracht ten behoeve van een eventuele schikking wordt evenmin vastgelegd in het proces-verbaal, omdat dit bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak geen rol speelt. Aan het weglaten van deze onderwerpen in het proces-verbaal kunnen dan ook niet de door verzoeker gestelde conclusies worden verbonden.
3.3 De wrakingskamer zal de eerste twee wrakingsgronden gezamenlijk behandelen. Voorop wordt gesteld dat het een rechter, zeker tijdens een comparitie van partijen, vrij moet staan om partijen er van in kennis te stellen wat hij tot dan toe uit de gedingstukken en hetgeen hierover ter zitting is toegelicht, heeft afgeleid. Partijen hebben er belang bij te vernemen hoe de rechter tegen de zaak aankijkt zodat zij, voordat vonnis wordt gewezen nog eventuele misvattingen kunnen corrigeren en/of hun argumenten nog kunnen aanscherpen en hun proceskansen kunnen inschatten ten behoeve van schikkingsonderhandelingen. Een voorlopig oordeel over de vordering kan in beginsel dan ook geen grond voor wraking vormen. Dit kan anders zijn indien dit oordeel tot stand is gekomen zonder dat partijen voorafgaand in de gelegenheid zijn gesteld de gedingstukken nader toe te lichten en/of onvoldoende ruimte hebben gekregen op het voorlopig oordeel te reageren. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat partijen voorafgaand aan het voorlopig oordeel door de rechter in de gelegenheid zijn gesteld in aanvulling op de gedingstukken nog iets naar voren te brengen en dat beide partijen hier geen gebruik van hebben gemaakt. De rechter heeft vervolgens op basis van de door hem bestudeerde gedingstukken zijn voorlopig oordeel over de zaak gegeven en gesteld noch gebleken is dat partijen nadien geen gelegenheid of ruimte is geboden daar op te reageren. Ook inhoudelijk is – anders dan de raadsman stelt – naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van voorlopige oordelen die zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven; zo zegt bijvoorbeeld hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen – dat de verklaring van psychiater [E] geen andere conclusie toelaat dan dat de geestvermogens van [A] in de relevante periode gestoord waren – nog niets over de kenbaarheid daarvan voor anderen. Dit betreft een juridisch punt waarover door de rechter zal moeten worden beoordeeld en niet een vraag die slechts door een deskundige kan worden beantwoord.
Dat verzoeker het niet eens is met de voorlopige oordelen is geen grond voor wraking. De argumenten die de raadsman in dat kader naar voren heeft gebracht, betreffen de juridische houdbaarheid van het voorlopig oordeel en dienen bij een eventueel hoger beroep aan de orde te komen. Een wraking is daarvoor niet het geëigende middel.
3.4 Ten aanzien van de derde wrakingsgrond wijst de wrakingskamer erop dat de rechter sinds de wijziging van het burgerlijk procesrecht in 2002 een actieve rol tijdens de comparitie heeft en voorstellen kan doen ter instructie van de zaak. In dat kader is het niet ongebruikelijk dat de rechter om proceseconomische redenen voorstelt terstond een mondelinge bewijsopdracht te verstrekken en over te gaan tot het horen van een ter comparitie aanwezige getuige. Opmerking verdient dat, anders dan in het voor 2002 geldende recht in artikel 46 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) (oud) was bepaald, de instemming van partijen geen voorwaarde meer is voor het wijzen van een tussenvonnis door de comparitierechter. Die voorwaarde wordt in het huidige artikel 232 lid 2 sub a Rv immers niet meer gesteld. In aanmerking genomen dat [A] reeds had aangegeven bewijs te willen leveren en een – zo blijkt uit het dossier – belangrijke getuige op dat moment ter zitting aanwezig was, is het voorstel van de rechter die getuige direct te horen niet onbegrijpelijk. Dat dit voorstel de raadsman van verzoeker onwelgevallig was, is geen grond voor wraking. Anders dan de raadsman stelt, kan het voorstel van de rechter om de aanwezige makelaar te horen in dit geval niet worden opgevat als het ontnemen van de vrijheid van [A] om op zijn wijze aan de bewijsopdracht te voldoen. De mededeling van de rechter dat voor het horen van de getuige op een later moment geen gelegenheid meer zou zijn, moet worden geplaatst in het licht van de daaraan voorafgaande opmerking van de raadsman dat hij geen tijd had om de getuige te horen. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter deze opmerking – gelet op de nog resterende tijd die voor de comparitie was uitgetrokken – kunnen en mogen opvatten als een vorm van obstructie door de raadsman. Dat de raadsman ook heeft aangevoerd voor een comparitie te zijn gekomen en niet voor een getuigenverhoor en dat hij volgens zijn brief van 18 december 2010 niet alleen heeft verwezen naar de andere verplichtingen die hij had, maar ook naar voren heeft gebracht dat hij een getuigenverhoor niet had voorbereid, maakt dit – wat daar verder ook van zij – niet anders. De beslissing van de rechter om onder voormelde omstandigheden wegens strijd met de goede procesorde de gelegenheid tot het horen van de getuige te beperken, is niet onbegrijpelijk en vormt geen objectief gerechtvaardige grond waaruit vooringenomenheid van de rechter blijkt.
3.5 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor wraking. De wrakingskamer zal derhalve het verzoek afwijzen.
3.6 De wrakingskamer ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.
4. Beslissing
De wrakingskamer:
4.1 wijst het verzoek om wraking af;
4.2 bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen;
4.3 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.4 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. T.S. Röell, voorzitter, en mrs. A.J. Wolfs en A.C. Terwiel, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2011 in tegenwoordigheid van mr. M.C.C. Kaal als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.