ECLI:NL:RBHAA:2011:BP5704

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/79 en 15/801551-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift inzake teruggave in beslag genomen geldbedrag in verband met Opiumwet

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 18 februari 2011 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.S.L. Leeflang. Het klaagschrift was gericht op de opheffing van het beslag dat was gelegd op een geldbedrag van € 500,00, dat op 16 april 2009 onder klaagster in beslag was genomen in het kader van een onderzoek naar de invoer van cocaïne. De officier van justitie, mr. D. Gruijters, stelde zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond verklaard diende te worden, omdat er tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak al een beslissing over het beslag zou worden genomen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het beslag rechtmatig was en dat klaagster als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het geldbedrag van € 500,00 was verbeurd verklaard door de politierechter, omdat bewezen was dat klaagster zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om het beslag op te heffen, aangezien het geldbedrag als crimineel verkregen moest worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de politierechter werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de wetgeving rondom de Opiumwet en de procedures die gevolgd moeten worden bij het indienen van klaagschriften in beslagzaken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 11/79
Parketnummer: 15/801551-10
Uitspraakdatum: 18 februari 2011
Beschikking (art. 552a Wetboek van Strafvordering)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 19 januari 2011 is op de griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een klaagschrift, gedateerd 18 januari 2011 van mr. E.G.S. Roethof, gemachtigde van
[klaagster], klaagster,
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis,
domicilie kiezende te Amsterdam, ten kantore van mr. E.G.S. Roethof, advocaat.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klaagster van:
* een geldbedrag van € 500,00.
Op 18 februari 2011 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld.
Klaagster, is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.S.L. Leeflang, in plaats van mr. E.G.S. Roethof, voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. D. Gruijters.
Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Beoordeling
Vast is komen te staan, dat op 16 april 2009 op rechtmatige wijze onder klager in beslag is genomen een geldbedrag van € 500,00 en dat dit beslag nog voortduurt.
Namens klaagster is er onder meer op gewezen, dat
* er geen valide argumenten zijn voor de stelling dat voornoemd geldbedrag gekoppeld dient te worden aan enig crimineel handelen;
* klaagster vanaf het eerste moment van haar aanhouding eensluidend omtrent voornoemd geldbedrag heeft verklaard;
* klaagster het geldbedrag van een collega heeft gekregen teneinde in Nederland een nieuw model Blackberry mobiele telefoon voor voornoemde collega te kopen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Voorts acht hij het onnodig dat er een afzonderlijke beslissing op het klaagschrift wordt genomen, omdat tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak hierover al wordt beslist en er derhalve geen enkel strafvorderlijk belang bij is gediend.
Bij de beoordeling van het klaagschrift dient allereerst te worden getoetst of het beslag rechtmatig is. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het belang van strafvordering zich tegen teruggave van het beslag verzet.
De rechtbank is op grond van de zich in het dossier bevindende stukken van oordeel dat klaagster op 16 april 2009 kon worden aangemerkt als verdachte van de invoer van cocaïne. Op grond van artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering kon bij die verdenking rechtmatig tot inbeslagneming van het onder klaagster aangetroffen geldbedrag van € 500,00 worden overgegaan.
Genoemd geldbedrag is onder klaagster in beslag genomen, zodat klaagster als belanghebbende moet worden aangemerkt en in haar klaagschrift kan worden ontvangen.
Bij uitspraak van 18 februari 2011 in de strafzaak, heeft de politierechter een beslissing genomen ten aanzien van het onder klaagster in beslag genomen en nog niet teruggegeven goed, te weten het geldbedrag van € 500,00. De politierechter heeft voornoemd geldbedrag verbeurd verklaard, nu wettig en overtuigend is bewezen verklaard dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke overtreding van een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, waarbij het onder klaagster in beslag genomen geldbedrag dient te worden beschouwd als door de organisatie aan klaagster verstrekt teneinde het ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feit mogelijk te maken.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat, gelet op deze eindbeslissing, die is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 18 februari 2011, het klaagschrift ongegrond is voor zover het betreft het in beslag genomen geldbedrag.
Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen als volgt te worden beslist.
3. Beslissing
De politierechter:
verklaart het klaagschrift ongegrond.
4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door:
mr. A. Eichperger, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2011.