zaaknummer: AWB 2010 - 6211
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2011
Vennootschap Onder Firma [naam verzoekster],
gevestigd te Haarlem,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.P. van Vulpen, advocaat te Haarlem,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder.
Bij besluit van 11 november 2010, heeft verweerder het verzoek om het inspectierapport van het bezoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de inspectie) aan [naam verzoekster] op 20 januari 2009 niet openbaar te maken afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 november 2010 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 22 december 2010 heeft verzoekster nadere stukken overgelegd.
Verweerder heeft op 19 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 januari 2011, alwaar voor verzoekster zijn verschenen [naam vennoot 1] en [naam vennoot 2], vennoten, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door M.C. Molenaar, C.O. de Mooij en C.W. van der Wiele, allen werkzaam bij de inspectie. Tevens was als belangstellende aanwezig [naam belangstellende]
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Op grond van de stukken van de zaak en de zitting staat het volgende vast. De inspectie heeft op 20 januari 2009 een bezoek gebracht aan de toenmalige eenmanszaak [naam verzoekster]. Naar aanleiding van dit bezoek heeft de inspectie op 17 april 2009 een inspectierapport uitgebracht waarin de bevindingen en conclusies zijn neergelegd. Uit het rapport blijkt dat sprake is geweest van een thematisch onderzoek. De conclusie ten aanzien van elk van de vier onderzochte thema’s luidt dat sprake is van hoog risico of een zeer hoog risico. Verweerder voert het beleid om inspectierapporten over zorginstellingen actief openbaar te maken op de website van de inspectie.
Bij brief van 17 december 2010 heeft verweerder aan [naam verzoekster] kenbaar gemaakt dat de inspectie [naam verzoekster] niet meer aanmerkt als instelling zoals bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen maar aanmerkt als (zorg)bemiddelingsbureau. Verweerder heeft in die brief ook aangegeven deze brief openbaar te maken op de website van de inspectie.
De eenmanszaak [naam verzoekster] is inmiddels omgezet in een vennootschap onder firma met als vennoten de echtelieden [naam].
2.3 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, uit eigener beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
2.4 Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, wordt het verstrekken van informatie achterwege gelaten voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.5 Verzoekster heeft allereerst aangevoerd dat zij ten onrechte is aangemerkt als zorginstelling in het kader van de Kwaliteitswet Zorginstellingen (hierna: Kwzi) omdat zij nimmer een zorginstelling is geweest maar een (zorg)bemiddelingsbureau. Het inspectieonderzoek had daarom niet mogen plaatsvinden, zodat het daarover opgemaakte rapport niet openbaar mag worden gemaakt.
2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat [naam verzoekster] ten tijde van het inspectiebezoek een zorginstelling was als bedoeld in de Kwzi. In het inspectierapport voert verweerder daartoe aan dat [naam verzoekster] een bemiddelingsbureau is dat zich nadrukkelijk bemoeit met de inhoud van de zorg. Ze houdt zelf de intake, heeft met grote regelmaat actief contact met de cliënten over de voortgang van de zorg (tenminste één keer per kwartaal, zo nodig vaker), heeeft een eigen zorgdossier dat de ZZP-er verplicht moet gebruiken, een klachtenregeling, een privacyreglement, algemene levering- en betalingsvoorwaarden, zorgovereenkomst en de planning en roostering van de ZZP-ers gebeurt vanuit [naam verzoekster]. Dit betekent dat [naam verzoekster] een georganiseerd verband is dat strekt tot zorg. [naam verzoekster] valt daarmee onder het toezicht van de inspectie op basis van de Kwzi.
2.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit standpunt van verweerder onjuist is. Verzoekster heeft in de eerste plaats ter zitting erkend dat ten aanzien van één cliënt, de cliënt in Bloemendaal, sprake was van zorg waardoor sprake was van meer dan alleen bemiddeling. Met betrekking tot de overige vier cliënten bij wie sprake is van zorgverlening door verzoekster volgens de inspectie, heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat in die gevallen alleen sprake is geweest van bemiddeling. Het standpunt van verzoekster dat verweerder het inspectieonderzoek niet had mogen uitvoeren is derhalve onjuist. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoekster de inhoud van het rapport als zodanig niet heeft bestreden. Het standpunt van verzoekster wordt verworpen.
2.8 Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat openbaarmaking achterwege dient te blijven, omdat sprake is van ongelijke behandeling. Volgens verzoekster heeft verweerder bij vergelijkbare ondernemingen geen toezicht gehouden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inspectie verschillende vormen van toezicht kent. Een van deze vormen van toezicht is het thematisch toezicht. Met deze vorm van toezicht richt de inspectie zich op instellingoverstijgende onderwerpen. Instellingen of bedrijven worden via een steekproef geselecteerd om onderzocht te worden op een specifiek onderwerp. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een steekproefsgewijs toezicht er niet zonder meer toe leidt dat sprake is van ongelijke behandeling tussen ondernemingen waarbij wel en vergelijkbare ondernemingen waarbij geen thematisch toezicht plaatsvindt. Ook dit standpunt van verzoekster wordt verworpen.
2.9 Verzoekster heeft tenslotte aangevoerd dat zij door openbaarmaking van het rapport schade zal lijden omdat (mogelijke) klanten geen gebruik meer zullen maken van de diensten van verzoekster vanwege de negatieve inhoud van het rapport. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster deze grond niet nader heeft onderbouwd maar vooral baseert op veronderstellingen. Een onderbouwing van dit standpunt had temeer kunnen worden verwacht nu het rapport betrekking heeft op het onvoldoende functioneren van [naam verzoekster] als zorginstelling terwijl zij inmiddels als (zorg)bemiddelingsbureau functioneert en verweerder dit ook erkend heeft en dit standpunt tegelijkertijd met het rapport openbaar zal maken op de website van de inspectie.
2.10 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het belang van openbaarmaking van het inspectierapport niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van verzoekster. Opgemerkt moet worden dat het belang van openbaarmaking van overheidsinformatie, waaronder rapporten van de inspectie, door de Wet openbaarheid van bestuur wordt verondersteld. De wens van de inspectie om transparant te willen zijn over hoe zij te werk gaat en hoe zij haar conclusies trekt op het gebied van zorgkwaliteit, sluit daar bij aan. In dit geval weegt het belang van het verstrekken van informatie door openbaarmaking in het bijzonder zwaar vanwege de inhoud van het rapport. In het rapport wordt vastgesteld dat bij de eenmanszaak [naam verzoekster] sprake was van een hoog tot zeer hoog risico op de vier onderzochte thema’s. Het is van belang dat consumenten en anderen deze beoordeling van de inspectie niet wordt onthouden. De inspectie beoogt met openbaarmaking van inspectierapporten het nalevingsniveau van zorginstellingen te verhogen, omdat zij veronderstelt dat openbaarmaking de aandacht voor zorgkwaliteit bevordert en minder presterende instellingen aanspoort tot verbeteringen. Aan het belang van verzoekster wordt door verweerder in voldoende mate tegemoet gekomen doordat verweerder heeft aangegeven dat tegelijkertijd met het inspectierapport de brief van de inspectie openbaar zal worden gemaakt waarin de inspectie aangeeft dat zij v.o.f [naam verzoekster] niet aanmerkt als instelling zoals bedoeld in de Kwzi, maar enkel aanmerkt als (zorg)bemiddelingsbureau.
2.11 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.