In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een prostituee, en de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam over de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2006, 2007 en 2008. Eiseres had voorlopige aanslagen ontvangen die waren gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 81.940, € 96.621 en € 95.588. Na bezwaar zijn deze aanslagen verminderd, maar eiseres heeft beroep ingesteld omdat zij het niet eens was met de hoogte van de aanslagen en de omkering van de bewijslast die door de Belastingdienst was toegepast.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de onderhavige jaren in Nederland woonde en niet in Spanje, zoals zij had gesteld. Dit was in strijd met eerdere verklaringen die zij had afgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet overtuigend had aangetoond dat de aanslagen onjuist waren en dat de Belastingdienst een redelijke schatting had gemaakt van haar inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de schatting van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2008 niet op een redelijke manier was vastgesteld, omdat er geen onderbouwing was voor de maanden januari en februari van dat jaar. De rechtbank heeft de aanslagen voor de jaren 2006, 2007 en 2008 verlaagd en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig aangepast.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de voorlopige aanslagen verminderd. Tevens is de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 874. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.