Parketnummers: 15/750035-10 en 15/760770-10 (ter terechtzitting van 19 november 2010 gevoegd)
Uitspraakdatum: 3 december 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 10 september 2010 en 19 november 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te ([postcode]) [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Doggershoek te Den Helder.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, bij afzonderlijke dagvaardingen (15/750035-10 en 15/760770-10) ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van de dagvaarding met het parketnummer 15/750035-10:
Feit 1:
hij op of omstreeks 10 maart 2010 te Castricum [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen getoond en/of
-(vervolgens) dit vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "als je meldt tegen de begeleiding of wie dan ook dat ik een vuurwapen heb, dan weet ik je te vinden en schiet ik je door je kop", of woorden gelijke dreigende aard of strekking.
Feit 2:
hij op of omstreeks 10 maart 2010 te Uitgeest en/of te Castricum en/of elders in Nederland een of meer vuurwapens en/of munitie van categorie II en/of III, te weten:
- een pistool (merk Valtro, model 85 combat), kaliber 8 mm en/of
- 6 patronen (merk Geco, type volmantel, kaliber 7.65) en/of
- een gas/alarm-revolver (merk BBM, model: ME Magnum), kaliber 8 mm en/of
- een pistool (merk CZ VZOR 70, model Walther PPK), kaliber 7,65 mm en/of
- 6 patronen (merk Geco), type volmantel, kaliber 7.65,
voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
Feit 3:
hij op of omstreeks 10 maart 2010 te Uitgeest en/of te Castricum een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, merk Steyr, model GB, zijnde een voorwerp dat/die voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemde voorwerp voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/760770-10:
Feit 1:
hij op of omstreeks 14 juli 2010 te Driehuis, gemeente Velsen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het orthopedagogisch centrum Amstelduin (gelegen aan de Duin- en Kruidbergerweg) heeft weggenomen een geldbedrag (groot ongeveer 2700 euro) en/of een of meerdere mobiele telefoon(s) en/of een of meerdere paspoort(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het orthopedagogisch centrum Amstelduin en/of een of meerdere inwoner(s) van dit centrum, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (te weten het openbreken van een of meerdere (inpandige) deur(en) en/of het openbreken van de in voornoemde instelling aanwezige kluis met een koevoet, althans een breekvoorwerp).
Feit 2:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 3 september 2009 tot en met 30 oktober 2009 te Uitgeest (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(uit een woning gelegen aan de [adres])
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met bankbescheiden en/of een geldbedrag) en/of een mobiele telefoon (merk Nokia en/of type 6300), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
(uit een woning gelegen aan de [adres])
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie, althans een of meerdere mobiele telefoon(s) (merk Samsung en/of LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
(uit een woning gelegen de [adres])
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (inhoudende een vreemdelingendocument en/of bankpas(sen) en/of foto's), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1. Bespreking van het niet-ontvankelijkheidverweer
De raadsman van verdachte heeft - onder verwijzing naar de artikelen 18 lid 2 en 20 lid 2 van het Verdrag voor de Rechten van het Kind - betoogd, dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk behoort te worden verklaard in de vervolging van verdachte. De reden hiervoor is volgens de raadsman dat het openbaar ministerie en de bevoegde autoriteiten na de schorsing van de voorlopige hechtenis van de minderjarige verdachte niet die zorgvuldigheid in acht hebben genomen en niet hebben gewerkt op een wijze die van hen verwacht mag worden, terwijl hen door de rechtbank in de beslissing tot heropening van het onderzoek een aantal duidelijke aanwijzingen gegeven was. Derhalve is er sprake van een zondanig ernstige schending van de belangen van verdachte, waarvoor het openbaar ministerie verantwoordelijk is, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent als volgt. De rechtbank heeft in de beslissing tot heropening van het onderzoek per 7 oktober 2010 de voorlopige hechtenis van verdachte onder bijzondere voorwaarden geschorst en de daartoe bevoegde instanties belast met het toezicht op de naleving van die bijzondere voorwaarden. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, echter niet de taak van het openbaar ministerie om dagelijks toezicht op bovengenoemde instanties uit te oefenen teneinde er op toe te zien dat de invulling van het toezicht naar behoren zal verlopen. Het verweer van de raadsman kan derhalve niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft ook overigens vastgesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - zakelijk weergegeven - gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van alle bij afzonderlijke dagvaardingen (15/750035-10 en 15/760770-10) aan verdachte ten laste gelegde feiten;
- oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 198 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- oplegging van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 627,00, zulks onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van
€ 7,16, zulks onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
Ten aanzien van de dagvaarding met het parketnummer 15/750035-10:
Feit 1:
[slachtoffer 1] (hierna: aangever) bevond zich op dinsdagavond 9 maart 2010 in Kaap B, een afdeling van Lijn 5, op het terrein van psychiatrisch ziekenhuis Dijk en Duin te Castricum. Hij zag daar verdachte. Zij zijn naar de kamer van [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]) [medeverdachte] gegaan. Aldaar was [medeverdachte] niet aanwezig omdat hij aan het douchen was, en raakten zij aan de praat. Aangever constateerde tijdens dat gesprek dat verdachte een bobbel, welke leek op de vorm van de loop van een vuurwapen, in zijn broek had en vroeg aan verdachte of hij een vuurwapen bij zich had. Verdachte beaamde dit en haalde vervolgens het vuurwapen uit zijn broekzak. Op dat moment stond verdachte op een afstand van anderhalve meter van aangever vandaan en toen hij verdachte het wapen zag trekken schrok hij hier enorm van. Aangever was bang dat er iets zou gaan gebeuren omdat hij er vanuit ging dat het om een echt vuurwapen ging. Verdachte stond met het vuurwapen in zijn rechterhand en aangever zag dat hij de slede van het vuurwapen met zijn linkerhand naar achteren haalde. Aangever wist dat die handeling noodzakelijk is om het vuurwapen van een patroon te voorzien. Vervolgens liep verdachte twee stappen in de richting van aangever met de loop van het vuurwapen op aangever gericht. Aangever was op dat moment behoorlijk bang en stond te trillen op zijn benen. Toen verdachte vlak voor aangever stond heeft hij het vuurwapen nogmaals doorgeladen waarop er een kogelhuls op de grond viel. Vervolgens zette verdachte het vuurwapen tegen de rechter slaap van aangever. Hierop trok hij nogmaals met zijn linkerhand de slede van het vuurwapen naar achteren. Aangever voelde de loop van het vuurwapen tegen zijn hoofd en was enorm bang, waarop verdachte tegen hem zei: "Als je meldt tegen de begeleiding of wie dan ook dat ik een vuurwapen heb, dan weet ik je te vinden en dan schiet ik je door je kop!". Aangever was erg angstig en was bang dat verdachte een kogel zou afvuren wanneer hij het zou melden. Hierop heeft aangever tot tweemaal toe aan verdachte beloofd dat hij het aan niemand zou vertellen en dat verdachte hem kon vertrouwen, waarop verdachte het vuurwapen van het hoofd van aangever haalde. Aangever heeft de bedreiging die dinsdagavond aan niemand verteld omdat hij bang was dat verdachte terug zou komen. De dag erna heeft hij het om 17.00 uur 's middags aan zijn begeleider verteld.2
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte een medebewoner, [slachtoffer 1] genaamd had bedreigd. Hij stond zelf toen onder de douche. [slachtoffer 1] heeft hem verteld dat verdachte het wapen op zijn hoofd had gezet.3
Verdachte heeft verklaard, dat hij op 9 maart 2010 [slachtoffer 1] tegenkwam in het huis waar [medeverdachte] woont. Zij waren op de kamer van [medeverdachte]. [medeverdachte] was op een gegeven moment aan het douchen en verdachte heeft toen het vuurwapen aan [slachtoffer 1] laten zien en het wapen twee tot drie keer doorgeladen.4 Verdachte heeft echter ontkend dat hij het vuurwapen op het hoofd van aangever heeft gezet en aangever heeft bedreigd. Wel heeft hij aangever gevraagd of hij niets wilde zeggen, maar niet op zo'n manier dat hij anders zijn kop eraf zou schieten.5
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de aangifte authentiek overkomt, temeer omdat aangever pas op een later moment - namelijk toen verdachte inmiddels was aangehouden - de leiding over de bedreiging heeft durven vertellen en aangifte heeft gedaan, omdat hij verklaart daadwerkelijk bang te zijn geweest van verdachte. Voorts wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van [medeverdachte], alsmede - op onderdelen - de verklaring van verdachte zelf. Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang met het gegeven dat verdachte in een eerder stadium naar eigen zeggen zelf een vuurwapen op zijn hoofd gericht heeft gekregen, acht de rechtbank het ten laste gelegde feit bewezen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de, bij afzonderlijke dagvaardingen (15/750035-10 feiten 2 en 3 en 15/760770-10 feiten 1 en 2) ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de dagvaarding met het parketnummer 15/750035-10:
* De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 september 2010.
* Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2010 (pagina 20-22).
* Het proces-verbaal van bevindingen vuurwapens d.d. 12 maart 2010 (pagina 29-30).
* Het proces-verbaal van bevindingen vuurwapens d.d. 12 maart 2010 (pagina 31-32).
* Het proces-verbaal van bevindingen vuurwapens d.d. 12 maart 2010 (pagina 33-35).
* De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 september 2010.
* Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2010 (pagina 20-22).
* Het proces-verbaal van bevindingen vuurwapens d.d. 12 maart 2010 (pagina 36-37).
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/760770-10:
* De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2010.
* Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 14 juli 2010 (pagina 51-61).
* De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 november 2010.
* Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 5 september 2009 (pagina 29-34).
* Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 13 september 2009 (pagina 38-43).
* Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] d.d. 5 november 2009 (pagina 45-49).
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Ten aanzien van de dagvaarding met het parketnummer 15/750035-10:
Feit 1:
hij omstreeks 10 maart 2010 te Castricum [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond en vervolgens dit vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "als je meldt tegen de begeleiding of wie dan ook dat ik een vuurwapen heb, dan weet ik je te vinden en schiet ik je door je kop".
Feit 2:
hij op 10 maart 2010 te Uitgeest en te Castricum vuurwapens en munitie van categorie II en III, te weten:
- een pistool merk Valtro, model 85 combat, kaliber 8 mm en
- 6 patronen merk Geco, type volmantel, kaliber 7.65 en
- een gas/alarm-revolver merk BBM, model: ME Magnum, kaliber 8 mm en
- een pistool merk CZ VZOR 70, model Walther PPK, kaliber 7,65 mm
voorhanden heeft gehad en heeft gedragen.
Feit 3:
hij op 10 maart 2010 te Uitgeest en/of te Castricum een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, merk Steyr, model GB, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/760770-10:
Feit 1:
hij op 14 juli 2010 te Driehuis, gemeente Velsen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het orthopedagogisch centrum Amstelduin gelegen aan de Duin- en Kruidbergerweg heeft weggenomen een geldbedrag, groot ongeveer 2700 euro, en meerdere mobiele telefoons toebehorende aan het orthopedagogisch centrum Amstelduin en een of meerdere inwoners van dit centrum, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak te weten het openbreken van een of meerdere (inpandige) deur(en) met een koevoet.
Feit 2:
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 3 september 2009 tot en met 30 oktober 2009 te Uitgeest telkens tezamen en in vereniging met een ander
uit een woning gelegen aan de [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met bankbescheiden en een geldbedrag en een mobiele telefoon merk Nokia type 6300 toebehorende aan [slachtoffer 2] en
uit een woning gelegen aan de [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie mobiele telefoons, merk Samsung en LG, toebehorende aan [slachtoffer 3] en
uit een woning gelegen de [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, inhoudende een vreemdelingendocument en bankpassen en foto's, toebehorende aan [slachtoffer 4].
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Ten aanzien van de dagvaarding met het parketnummer 15/750035-10:
Feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid,van de Wet Wapens en Munitie.
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 15/760770-10:
Feit 1:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de volgende rapportages:
- een Pro Justitia rapport d.d. 7 juli 2010, van drs. J.M. Sprey, GZ-psycholoog;
- een Pro Justitia rapport d.d. 14 juli 2010, van A.A.C.M. Lenssen, kinder- en jeugdpsychiater;
- adviesrapportages d.d. 6 september 2010 en 15 november 2010, van M.E. Dorn, jeugdreclasseringswerker bij de William Schrikker Groep en
- adviesrapporten d.d. 3 september 2010 en d.d. 11 november 2010, van A. Bekendam, raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. In het onderhavige geval is dit extra bedreigend geweest,omdat verdachte zijn bedreiging kracht heeft bij gezet door bij het slachtoffer een vuurwapen tegen zijn hoofd te zetten, dit vuurwapen vervolgens een aantal maal heeft doorgeladen en het slachtoffer de woorden heeft toegevoegd dat hij hem door zijn kop zou schieten als hij aan iemand zou vertellen dat verdachte het vuurwapen in zijn bezit had. Dergelijke gedragingen veroorzaken onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving en bij de slachtoffers zelf. Dat daar in het onderhavige geval ook sprake van was, blijkt uit het voegingsformulier van de benadeelde partij [slachtoffer 1] waarin hij aangeeft de beelden van de bedreiging steeds opnieuw te beleven en daar slaapmedicatie voor te hebben gebruikt.
Verder heeft verdachte drie echte vuurwapens met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens en munitie is maatschappelijk onverantwoord, omdat degene die daarmee wordt geconfronteerd zich bedreigd zal voelen - wat in het geval van voornoemd slachtoffer ook zo is geweest - en kan tevens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Verder bevond zich tussen de bij verdachte in beslag genomen vuurwapens ook nog een imitatievuurwapen, te weten een zogenaamd balletjespistool, dat leek op een echt vuurwapen. Het voorhanden hebben van dergelijke imitatiewapens is een ernstig strafbaar feit omdat deze gebruikt kunnen worden bij overvallen en bedreigingen.
Daarnaast heeft verdachte zich, kort nadat zijn voorlopige hechtenis door de rechtbank werd geschorst, schuldig gemaakt aan een diefstal met braak bij een orthopedagogisch centrum, waarbij hij een kluis met daarin veel geld en diverse mobiele telefoons, die van dat centrum en/of de bewoners waren, heeft gestolen. Daarnaast heeft verdachte zich in een eerdere periode van ongeveer twee maanden schuldig gemaakt aan een drietal woninginbraken/woninginsluipingen. Door dat soort feiten wordt niet alleen materiële schade toegebracht aan de benadeelde maar ook worden daarbij vaak goederen gestolen die voor de benadeelde veel betekenen. Bovendien wordt door een woninginbraak een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de burgers, wat maatschappelijke onrust veroorzaakt en bij veel mensen een groot gevoel van onveiligheid geeft. In het onderhavige geval heeft zich dat ook voorgedaan blijkens het voegingformulier van de benadeelde partij [slachtoffer 3] waarin onder meer wordt aangegeven dat haar 13-jarige dochter angstig is om alleen thuis te zijn als gevolg van de woninginbraak.
Rapportages
Hoewel de uiteindelijke adviezen in bovengenoemde rapportages uiteenlopen, zijn de rapporteurs het er over eens dat ten aanzien van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten en ook thans nog sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De impulsiviteit, ongeremdheid, gebrekkige empathische vermogens, beïnvloedbaarheid en de neiging tot cannabisgebruik van verdachte zijn risicofactoren en bepalend voor een verhoogde kans op recidive. Verder blijkt uit de rapportages met betrekking tot de opvoedingsomstandigheden dat men van jongs af aan problemen met verdachte heeft gehad, er hulp is gezocht en verdachte in de periode 2006-2008 uit huis is geplaatst in een behandelsetting, maar dat men er niet in is geslaagd de opvoedingssituatie en het functioneren van verdachte in positieve zin om te buigen.
Volgens psycholoog Sprey en psychiater Lenssen kan verdachte als enigszins verminderd toerekeningvatbaar worden beschouwd. De rechtbank onderschrijft deze conclusie en maakt deze tot de hare.
De rapporteurs verschillen van mening over de maatregel die dient te worden opgelegd. Psycholoog Sprey en psychiater Lenssen, die in hun oordeel niet hebben betrokken de tenlastegelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer15/760770-10, adviseren tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel. Naast middelengebruik, agressieregulatie en morele ontwikkeling zijn belangrijke aandachtspunten in de begeleiding van verdachte werk/dagbesteding, omgang met gezag en zich voegen naar regels, sociaal-emotioneel functioneren en delictpreventie. Geadviseerd wordt de ouders intensief te betrekken bij de behandeling van hun zoon via de module Multi Dimensionele Familie Therapie (MDFT).
De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Groep achten een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna:GBM) niet haalbaar en onwenselijk.. Zij vinden de zorgmodule MDFT niet haalbaar, omdat er geen sprake meer is van een gezonde gezinssituatie. Vader ontbreekt en moeder heeft aangegeven pedagogisch onmachtig te zijn. Er zijn geen andere GBM- modules beschikbaar die passen bij de problematiek en/of leeftijd van verdachte. Ambulante behandeling lijkt een gepasseerd station, ook volgens de ouders van verdachte, omdat recent nog is gebleken dat verdachte dit niet aankan (recidive,weglopen, zich niet houden aan aanwijzingen van de William Schrikker Jeugdreclassering gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis). Verdachte heeft onvoldoende motivatie voor een ambulant traject, beschikt over onvoldoende probleembesef en te weinig oplossend vermogen. De ontwikkelingen sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis bevestigen dit. Verdachte leek namelijk eerst open te staan voor behandeling, maar hij weigerde in oktober interventie van de Brijder verslavingszorg omdat hij het blowen niet wilde opgeven. De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Groep adviseren dan ook tot oplegging van een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
De rechtbank schaart zich achter het laatstgenoemde advies op grond van het volgende. De ernst van de feiten en de bij verdachte geconstateerde psychische problematiek, zijn houding ter zitting, alsmede het feit dat verdachtes gedrag gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis veelvuldig correctie behoefde én hij toen ook opnieuw een strafbaar feit pleegde, brengen de rechtbank tot het oordeel dat zowel verdachte als de samenleving gebaat zijn bij een intensieve behandeling van verdachte. Door de nieuwe ontwikkelingen na de heropening van het onderzoek ter terechtzitting in september 2010 is de rechtbank ervan overtuigd geraakt dat een ambulante behandeling niet meer haalbaar is.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat de kans dat verdachte zonder behandeling zal recidiveren groot wordt ingeschat, waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen opnieuw in gevaar zou kunnen komen. De maatregel wordt bovendien ook uitdrukkelijk in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte geoordeeld. Dit laatste impliceert, in navolging van de uitgebrachte adviezen, dat de thuissituatie van verdachte naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen bevat om diens gedragsverandering metterdaad te bewerkstelligen.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank tevens van oordeel dat naast een PIJ-maatregel ook nog een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
8.1.1. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7,16 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit gemaakte kosten voor slaapmedicatie.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
8.1.2. Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 7,16.
8.2.1. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1434,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde schade bestaat uit:
- een Samsung J700 mobiele telefoon inclusief geheugenkaart, € 76,50,
- een LG Shine mobiele telefoon inclusief geheugenkaart, € 101,50,
- een Samsung mobiele telefoon (circa drie jaren oud), € 80,00,
- vervanging en montage van nieuwe sloten, € 140,00,
- nieuwe reservesleutels, € 19,00,
- een portemonnee met los contant geld, € 7,50,
- vervanging van de sleutel van de schoolkluis, € 10,00 en
- geleden immateriële schade, € 1000,00.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 627,00 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- een Samsung J700 mobiele telefoon inclusief geheugenkaart, € 76,50,
- een LG Shine mobiele telefoon inclusief geheugenkaart, € 101,50,
- een Samsung mobiele telefoon (circa drie jaren oud), € 80,00,
- vervanging en montage van nieuwe sloten, € 140,00,
- nieuwe reservesleutels, € 19,00,
- vervanging van de sleutel van de schoolkluis, € 10,00 en
- geleden immateriële schade, € 200,00.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
8.2.2. Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 627,00.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77s, 77gg, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een jeugddetentie voor de duur van HONDERDACHTENNEGENTIG (198) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaar.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 7,16 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 7,16.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 627,00 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 3], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 627,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door zes (6) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de
verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M. van Santen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. T. van Muijden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 december 2010.
1 De door de rechtbank (in de voetnoten) als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 11 maart 2010 (pagina 82-86).
3 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 11 maart 2010 (pagina 69-71).
4 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 september 2010.
5 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 10 september 2010.