ECLI:NL:RBHAA:2010:BP0288

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/635396-06 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennephandel

In deze zaak heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem op 31 december 2010 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De vordering was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde, die betrokken was bij de handel in hennepstekken, voordeel had behaald uit deze activiteiten. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de bewezenverklaarde feiten.

De rechtbank baseerde haar oordeel op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin werd vastgesteld dat, hoewel de veroordeelde was veroordeeld voor het medeplegen van de verkoop van hennepstekken, er geen concrete gegevens waren die aantoonden dat hij financieel voordeel had genoten. De rechtbank benadrukte dat de geldstromen en illegale verdiensten niet inzichtelijk waren gemaakt, zelfs niet door de advocaat-generaal. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering tot ontneming niet kon worden toegewezen, omdat het niet wettig en overtuigend bewezen was dat de veroordeelde voordeel had genoten van zijn activiteiten.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie, die een bedrag van € 472.871,37 wilde ontnemen, niet kon worden toegewezen. De rechtbank was gebonden aan de lezing van de feiten zoals vastgesteld door het hof en oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat de veroordeelde of zijn onderneming, de Growshop Dutch Garden, wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de hennephandel. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en de juridische argumenten die door beide partijen waren aangevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Meervoudige Kamer
Tegenspraak
Parketnummer : 15/635396-06
Uitspraakdatum : 31 december 2010
beslissing (ex artikel 36e Sr)
1. Vordering
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 18 december 2008 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 1 van het Wetboek van Strafrecht tot een maximum van € 472.871,37 in de zaak tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier, het rapport met bijlagen d.d. 15 oktober 2008 van het Bureau Financiële Recherche van de Politie Kennemerland, Divisie Regionale Recherche inzake het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (hierna het SFO) betreffende veroordeelde en de in het kader van de schriftelijke voorbereiding tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies.
Deze beslissing is voorts genomen naar aanleiding van de behandeling van de vordering tijdens het onderzoek ter openbare terechtzitting van 30 november 2010.
2. Overwegingen
2.1 Ten aanzien van de veroordeling
Bij arrest van 20 mei 2010 van het gerechtshof Amsterdam is voornoemde Oud veroordeeld terzake van, voor zover van belang:
Feit 1:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij leider van die organisatie was;
Feit 4:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet, terwijl hij leider van die organisatie was,
tot het in dat arrest gemelde straf.
2.2. Schriftelijke voorbereiding
De inhoud van de tussen de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde gewisselde conclusies wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen in bovengenoemde stukken over en weer is gesteld en ter terechtzitting is aangevoerd als volgt.
De ontnemingsvordering strekt tot vaststelling van het bedrag waarop volgens de officier van justitie het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, voorlopig gesteld op € 472.871.37, met oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat gelet op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 mei 2010 de vordering dient te worden afgewezen. Het gerechtshof heeft veroordeelde vrijgesproken van de feiten betreffende het witwassen van criminele gelden. Bij de motivering daarvan overweegt het gerechtshof dat het weliswaar niet onaannemelijk is dat er geld is verdiend met het medeplegen van de verkoop van hennepstekken, maar dat er geen concrete onderzoeksgegevens aanwezig zijn die aangeven wat er met dit geld is gebeurd en of veroordeelde daarbij een rol heeft gespeeld. Het gerechtshof zegt feitelijk dat op geen enkele wijze is vast te stellen dat veroordeelde voordeel heeft genoten door de verkoop in hennepstekken. Op grond hiervan dient, de vordering van de officier van justitie te worden afgewezen, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering en zich op het standpunt gesteld dat uit de bewezenverklaring van het arrest van het gerechtshof volgt dat (kort gezegd) het medeplegen van de verkoop van hennepstekken bewezen is verklaard. De motivering welke door de raadsman is aangehaald, ziet uitsluitend op de vrijspraak van witwassen en dient ook in dat kader te worden gewogen. De essentie van witwassen is dat bewezen dient te worden verklaard dat er geld met een criminele herkomst is verdiend, alsmede waar dit geld is heengegaan. Hiervan zegt het gerechtshof dat het niet kan worden vastgesteld waar het geld is heengegaan, zodat wordt vrijgesproken van het witwassen. Deze motivering kan evenwel niet worden doorgetrokken naar het medeplegen van de verkoop van hennepstekken, aldus de officier van justitie, die persisteert bij zijn vordering.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Het gerechtshof Amsterdam heeft veroordeelde in hoger beroep vrijgesproken van de feiten 5, 6 en 7 (allen: witwassen) en ten aanzien van de feiten 3 en 4 voor zover het betreft witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden. Het gerechtshof heeft hiertoe het volgende overwogen:
“Niet onaannemelijk is dat met de bewezen te achten feiten, een en ander als hierna vermeld – kort gezegd: het samen met anderen handelen in hennepplanten – geld is verdiend. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn echter geen concrete (onderzoeks)gegevens naar voren gekomen waaruit kan worden afgeleid wat er vervolgens met dat geld is gebeurd, of de verdachte in dit verband een rol zou hebben gespeeld en zo ja, welke.
Gelet op de wel bewezen geachte feiten, een en ander als hierna vermeld, heeft de verdachte – kort gezegd – samen met anderen gehandeld in de verkoop van hennepplanten. Hoewel het hof het waarschijnlijk acht dat hieruit geldstromen zijn ontstaan, zijn hierover geen concrete (onderzoeks)gegevens uit het dossier af te leiden. Ook de advocaat-generaal,(…), heeft dit noch wat betreft de omvang van de illegale verdiensten noch wat betreft de geldstromen zelf meer inzichtelijk gemaakt. Nu het hof hieromtrent geen betrouwbare vaststellingen kan doen, acht het hof de desbetreffende feiten niet wettig en overtuigend bewezen.”
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de hierboven weergegeven overweging van het gerechtshof tevens een oordeel besloten ligt over het niet vaststaan van door veroordeelde behaalde winsten van de handel in de hennepstekken. In de bedoelde overweging geeft het gerechtshof immers aan dat veroordeelde weliswaar wordt veroordeeld voor het medeplegen van het handelen in de verkoop van hennepstekken, maar dat de – waarschijnlijk geachte – geldstromen niet uit concrete gegevens in het dossier zijn af te leiden. In de lezing van de feiten zoals vastgesteld door het hof, aan welke lezing de rechtbank in deze ontnemingsprocedure gebonden is, staat dus wèl het medeplegen van de handel in hennepstekken vast, doch is niet wettig en overtuigend bewezen dat veroordeelde met deze handel zelf voordeel heeft genoten. Onduidelijk is immers, in de lezing van de feiten zoals door het hof weergegeven, hoe en naar wie de met de handel in hennepstekken gemoeide geldstromen liepen. Ook de advocaat-generaal heeft de geldstromen en de illegale verdiensten desgevraagd niet inzichtelijk kunnen maken, aldus het gerechtshof. Dat, zoals de officier van justitie heeft gesteld, deze motivering uitsluitend ziet op de vrijspraak van het tenlastegelegde witwassen, is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Gelet op de gebezigde bewoordingen geeft het gerechtshof hier tevens een oordeel over het al of niet vaststaan van eventuele door veroordeelde behaalde winsten met de – wel bewezenverklaarde – handel in hennepstekken.
Het standpunt van de veroordeelde dat hij slechts bemiddelde in de verkoop van hennepstekken is niet met deze lezing van de feiten door het gerechtshof in strijd. Immers, ook een bemiddelaar die slechts bestellingen van hennepstekken opneemt en deze vervolgens doorgeeft aan de leverancier van de hennepstekken, zoals verdachte en zijn medeverdachten verklaren te hebben gedaan, maakt zich strafbaar aan het medeplegen van de handel in hennepstekken. In een dergelijk geval behoeft de bemiddelaar daarbij geen financieel voordeel te hebben. De verklaring van verdachte dat de Growshop is gaan bemiddelen in handel van de hennepstekken, omdat hij merkte dat de omzet van de Growshop terugliep, is niet in strijd met deze lezing van de feiten en kan daarom niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven.
Gelet op het vorenoverwogene alsmede gelet op het feit dat de rechtbank gebonden is aan het oordeel van het gerechtshof in de hoofdzaak van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde, dan wel de mede aan hem toebehorende Growshop Dutch Garden, uit voornoemde feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De vordering moet derhalve worden afgewezen.
3. Beslissing
De rechtbank wijst de vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af.
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door:
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mrs. J.M. Sassenburg en P.M. Wamsteker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 december 2010.