ECLI:NL:RBHAA:2010:BP0176

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
zaak/rolnr.: 462368 / CV EXPL 10-2996
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over kosten van juridische advieswerkzaamheden tussen advocaat en cliënte

In deze zaak heeft de advocaat, [eiser], in opdracht van cliënte, [gedaagde], juridische advieswerkzaamheden verricht. Er ontstond een geschil over de kosten van deze werkzaamheden, waarbij de advocaat volledige betaling van zijn facturen vorderde, terwijl de cliënte in reconventie het verschil tussen de reeds betaalde bedragen en het bedrag dat zij verschuldigd zou zijn geweest, vorderde. De advocaat had moeten vastleggen dat de cliënte geen gebruik wilde maken van gefinancierde rechtsbijstand, maar dit is niet gebeurd. De kantonrechter oordeelde dat de cliënte niet meer dan haar eigen bijdrage van € 478,-- aan de advocaat verschuldigd was. De kantonrechter verklaarde zich ambtshalve onbevoegd om van de vorderingen kennis te nemen, maar in dit geval was dat niet nodig omdat de cliënte nooit meer dan haar eigen bijdrage had hoeven betalen. De vordering van de advocaat werd afgewezen, terwijl de cliënte in reconventie werd veroordeeld tot betaling van € 2.084,08. De proceskosten werden aan de advocaat opgelegd, omdat hij in het ongelijk werd gesteld. De uitspraak vond plaats op 30 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 462368 / CV EXPL 10-2996
datum uitspraak: 30 december 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
h.o.d.n. [eiser] Advocaten
te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: [advocaat]
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna te noemen: [gedaagde]
procederende in persoon
In conventie en in reconventie
De procedure
[eiser] heeft [gedaagde] op 30 maart 2010 gedagvaard. [gedaagde] heeft geantwoord en een tegenvordering ingesteld. Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, hebben partijen over en weer schriftelijk gereageerd. Bij rolbeschikking van 4 november 2010 heeft [eiser] de gelegenheid gekregen om een conclusie van dupliek in reconventie in te dienen. [eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De feiten
1. [eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] in oktober en november 2009 juridische advieswerkzaamheden verricht.
2. De opdrachtbevestiging van 22 september 2009 luidt voor zover van belang:
VOORWAARDEN DIENSTVERLENING
(…)
Financiële afspraken
1. Voor de behandeling van deze zaak komt u niet in aanmerking voor gefinancierde bijstand c.q. heeft u verkozen geen beroep te doen op gefinancierde rechtsbijstand..”
3. [eiser] heeft [gedaagde] op 27 oktober 2009, 29 oktober 2009 en 10 november 2009 facturen gestuurd met een totaalbedrag van € 4.134,12. [gedaagde] heeft hierop een bedrag van
€ 2.562,08 betaald.
4. Bij brief van 17 november 2009 schrijft [gedaagde] aan [eiser]:
“Voordat wij u de opdracht voor de werkzaamheden hebben gegeven, hebben wij u om een raming van de kosten gevraagd. Op 22 september hebben wij van u een mail ontvangen waarin u onze opdracht bevestigt en waarin u een, weliswaar voorlopige, inschatting maakt van de kosten. U vermeldt dan een bedrag van, afgerond, €1.500,-. In dat licht bezien vinden wij het onbegrijpelijk dat de totaal door u aan ons in rekening gebrachte kosten inmiddels de € 4.000,- hebben overschreden. Ook door onze financiële situatie hebben wij regelmatig bij u geïnformeerd naar de hoogte van de totale kosten. Tijdens ons gesprek op 28 oktober heeft u ons verteld dat wij nog een factuur van maximaal ‘een paar honderd euro’ tegemoet konden zien. U begrijpt dat wij verbaasd en teleurgesteld waren toen wij uw facturen van 27 oktober, van 29 oktober en van 10 november ontvingen.”
5. Op 2 december heeft [eiser] aan [gedaagde] bovenstaande brief beantwoord en een nadere toelichting op de facturen gegeven.
6. Bij brief van 22 februari 2010 heeft [gedaagde] [eiser] te kennen gegeven dat zij de omvang van de declaraties aan de geschillencommissie wil voorleggen. Bij e-mail van 3 maart 2010 heeft [eiser] [gedaagde] bericht dat zij hiermee akkoord gaat. Voorts heeft [eiser] [gedaagde] een schikkingsvoorstel gedaan. [gedaagde] heeft op dit aanbod niet meer gereageerd.
De vordering in conventie
[eiser] vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.974,52 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.617,52 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering bestaat uit € 1.573,04 aan hoofdsom, € 44,48 aan wettelijke rente tot 18 maart 2010 en € 357,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
[eiser] stelt daartoe het volgende. Nu [eiser] de juridische werkzaamheden heeft verricht, dient [gedaagde] haar betalingsverplichting na te komen.
Het verweer in conventie en de vordering in reconventie
[gedaagde] betwist de omvang van de declaraties. Het door [eiser] gedeclareerde bedrag van
€ 4.135,15 wijkt aanzienlijk af van de begrote bedrag van € 1.500,00. Bovendien is [gedaagde] nimmer op de hoogte gehouden van de oplopende kosten.
Bij het kennismakingsgesprek heeft [eiser] [gedaagde] meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand omdat haar inkomen te hoog zou zijn. Deze mededeling blijkt achteraf onjuist te zijn geweest. Immers, de Raad voor Rechtsbijstand heeft voor het vervolg van haar arbeidsgeschil wel een toevoeging verleend. Bij een toevoeging zou de eigen bijdrage € 478,00 bedragen. [gedaagde] heeft reeds € 2.562.08 aan [eiser] betaald. [gedaagde] vordert thans in reconventie dat het verschil tussen de hiervoor genoemde bedragen, zijnde een bedrag van € 2.084,08. Voorts vordert [gedaagde] een bedrag van € 357,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Het verweer in reconventie
[eiser] betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan. Partijen hebben afgesproken dat de zaak op betalende basis zou worden behandeld. [gedaagde] had zich tot een andere advocaat moeten wenden als zij in aanmerking had willen komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Bovendien heeft [gedaagde] conform de afspraak het voorschot alsmede een aanvullende betaling gedaan. Door deze betalingen te verrichten, heeft [gedaagde] de verschuldigdheid van de facturen erkend.
De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Om redenen van proceseconomie wordt eerst de vordering in reconventie besproken.
De vraag ligt thans voor of [eiser] [gedaagde] onjuist heeft voorgelicht over de mogelijkheid tot gefinancierde rechtsbijstand. [gedaagde] stelt van wel, [eiser] betwist dat.
Vooropgesteld dient te worden dat een advocaat schriftelijk moet vastleggen dat een cliënt geen gebruik wil maken van gefinancierde rechtshulp, maar mogelijk hiervoor wel in aanmerking komt (artikel 24 lid 3 gedragsregels).
Onbetwist staat vast dat [gedaagde] in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand tegen een eigen bijdrage van € 478,00. Het verweer van [eiser] dat [gedaagde] expliciet heeft afgezien van een toevoeging en heeft gekozen om haar zaak op betalende basis te laten behandelen, wordt als onvoldoende bewezen gepasseerd. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn verweer weliswaar verwezen naar de onder 2. bij de feiten aangehaalde opdrachtbevestiging, maar deze tekst is onvoldoende danwel onvoldoende duidelijk geformuleerd. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] in de opdrachtbevestiging in het midden laat of [gedaagde] in aanmerking komt voor een toevoeging of dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen om voor een toevoeging in aanmerking te komen. Nu artikel 24 lid 3 van de gedragsregels juist op dit punt misverstanden tracht te voorkomen, had het op de weg van [eiser] gelegen om in de opdrachtbevestiging duidelijk vast te leggen dat [gedaagde], zoals zij heeft betoogd, niet in aanmerking wenste te komen voor een toevoeging. Nu [eiser] dit heeft nagelaten, komt dit voor zijn risico. De conclusie moet dan ook zijn dat [gedaagde] niet meer dan haar eigen bijdrage van € 478,00 aan [eiser] verschuldigd is. [eiser] dient mitsdien een bedrag van (€ 2.562,08 minus € 478,00 is) € 2.084,08 aan [gedaagde] terug te betalen. Dit bedrag ligt in reconventie voor toewijzing gereed.
De vordering in reconventie strekkende tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 357,00 wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
In conventie ligt de vraag voor of [eiser] ten onrechte zijn declaratie niet heeft voorgelegd aan de Raad voor Toezicht nu partijen van mening verschillen over de omvang van de facturen.
In beginsel dienen de geschillen die betrekking hebben op de omvang van een declaratie van een advocaat, conform de artikelen 32-40 van de WTBZ, te worden voorgelegd aan de
Raad van Toezicht. Zolang begroting door de Raad van Toezicht niet heeft plaatsgevonden, dient de kantonrechter zich dan ook ambtshalve onbevoegd te verklaren om van dergelijke vorderingen kennis te nemen. Nu uit de beslissing in reconventie reeds volgt dat [gedaagde] nooit meer dan haar eigen bijdrage ad € 478,00 had hoeven te betalen, kan een onbevoegdheidverklaring van de kantonrechter achterwege blijven. De vordering in conventie zal danook, gelet op hetgeen bij de reconventie is overwogen, worden afgewezen.
Wat partijen in conventie en in reconventie verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking, omdat dit niet tot een andere beslissing leidt.
De proceskosten in conventie en in reconventie komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld, welke aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 50,--.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie:
- wijst de vordering af;
in reconventie:
- veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 2.084,08;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
in conventie en in reconventie:
- veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op € 50,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Visser en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.