ECLI:NL:RBHAA:2010:BO9655

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
176020 / HA RK 10-136
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan vooringenomenheid van de kantonrechter

In deze zaak heeft verzoeker op 17 november 2010 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter in een aanhangige zaak. Verzoeker stelt dat de kantonrechter hem heeft benadeeld en de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door te beslissen dat de hoofdzaak voor onbepaalde tijd wordt aangehouden. Dit om de officier van justitie de gelegenheid te geven nader onderzoek te doen naar een vermeende snelheidsovertreding. Verzoeker beroept zich op artikel 13 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), waarin staat dat de kantonrechter direct uitspraak moet doen en de beslissing van de officier van justitie moet vernietigen.

De rechtbank overweegt dat er geen bewijs is dat de kantonrechter voorafgaand aan zijn beslissing een vooringenomenheid jegens verzoeker heeft gekoesterd. De rechtbank stelt vast dat het beroep op artikel 13 Wahv niet opgaat, omdat dit artikel betrekking heeft op situaties waarin het onderzoek ter zitting al gesloten is, wat hier niet het geval was. De aanhouding van de zaak is niet ongebruikelijk en het is aan de kantonrechter om te bepalen of hij op basis van de beschikbare stukken of na nader onderzoek beslist.

De rechtbank wijst het verzoek om wraking af, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormen voor de veronderstelling dat de kantonrechter partijdig zou zijn. De beslissing van de kantonrechter om de hoofdzaak aan te houden is gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de kantonrechter niet onpartijdig heeft gehandeld. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaaknummer: 176020 / HA RK 10-136
datum beslissing: 23 december 2010
Op verzoek van:
[naam verzoeker]
Verzoeker
1. Procesverloop
1.1. Bij schriftelijk verzoek van 17 november 2010 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [naam kantonrechter], hierna te noemen: de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, sector kanton, aanhangige zaak met zaak/parketnummer [zaak/parketnummer] hierna te noemen: de hoofdzaak. Van het verhandelde ter terechtzitting is, voor zover van belang voor deze wraking, een proces-verbaal opgemaakt dat aan verzoeker is uitgereikt.
1.2. De kantonrechter heeft niet in de wraking berust.
1.3. Verzoeker, de officier van Justitie en de kantonrechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 14 december 2010. Verzoeker en de kantonrechter zijn verschenen. De officier van justitie heeft van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar zijn pleitnotities.
3. De beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2. Verzoeker baseert zijn verzoek, kort weergegeven, op het feit dat de kantonrechter ter terechtzitting heeft beslist dat de hoofdzaak voor onbepaalde tijd wordt aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nader onderzoek te doen naar de vermeende snelheidsovertreding. De kantonrechter heeft, door het nemen van deze beslissing, verzoeker benadeeld en de schijn van vooringenomenheid jegens hem gewekt. Immers, de officier heeft voldoende gelegenheid gekregen om, naar aanleiding van het beroepsschrift, onderzoek te verrichten. De kantonrechter was verplicht om op grond van artikel 13 Wahv direct uitspraak te doen en de bestreden beslissing van de officier van justitie te vernietigen, aldus verzoeker.
3.3. Een beslissing van een rechter, ook als deze beslissing in het nadeel van de verzoeker uitvalt en zelfs als die beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, zal in het algemeen geen grond kunnen zijn om te veronderstellen dat de rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert, noch kan de verzoeker daar de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid aan ontlenen. Dat is slechts anders, als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing neemt die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in onderhavig geval geen sprake is. De kantonrechter heeft, alvorens de onderhavige beslissing te nemen, de standpunten van verzoeker en officier van justitie ter terechtzitting gehoord en besproken. De kantonrechter heeft vervolgens gemotiveerd een beslissing genomen om de hoofdzaak voor onbepaalde tijd aan te houden ten einde de officier van justitie de gelegenheid te geven om nader onderzoek in te stellen. Niet gebleken is dat de kantonrechter voorafgaande aan die beslissing reeds een vooringenomenheid jegens verzoeker heeft gekoesterd en dit volgt ook niet uit de beslissing. Het beroep van verzoeker op artikel 13 Wahv faalt. Dit artikel bepaalt niet dat de kantonrechter -na het horen van de standpunten van partijen- onmiddellijk uitspraak moet doen doch ziet op de situatie dat het onderzoek ter zitting reeds gesloten is, hetgeen hier nu juist niet het geval was. Bovendien is een aanhouding als de onderhavige niet ongewoon. Het is aan de kantonrechter om te bepalen of deze de beslissing neemt op de reeds dan in bezit zijnde stukken of dat nog nader onderzoek gewenst is. Tot slot wordt overwogen dat het beroep gedaan op de uitspraken van het Hof Leeuwarden van 11 juli 2008 en de rechtbank Zutphen van 26 juli 2010 geen doel treffen, nu deze zien op andere situaties en daarom in de onderhavige zaak niet relevant zijn.
3.4. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.5. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek om wraking af;
4.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3. beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.J. Baas, voorzitter en mrs T.S. Röell en J.J. Dijk, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2010 in tegenwoordigheid van mr. P.A.E. Altelaar als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.