ECLI:NL:RBHAA:2010:BO9651

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
173754 - KG ZA 10-481
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil tussen twee directe buren met mediation als mogelijke oplossing

In deze zaak, die op 5 november 2010 door de Rechtbank Haarlem werd behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee partijen, [A] en [B], die al meer dan tien jaar elkaars directe buren zijn. De eiser, [A], heeft herhaaldelijk klachten geuit over vermeende onrechtmatige handelingen van de gedaagde, [B]. De procedure is gestart na een reeks incidenten, waaronder vernielingen en diefstallen, die door [A] zijn gemeld aan de politie. Ondanks de aangiften heeft de politie geen verdere stappen ondernomen, omdat er onvoldoende bewijs was voor strafbare feiten. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verhoudingen tussen de buren ernstig verstoord zijn geraakt, vooral na een incident waarbij verf op de eigendommen van [A] is gemorst door [B]. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen door [B] is aangetoond, en dat mediation of bemiddeling de aangewezen middelen zijn om de onderliggende belangen van beide partijen te onderzoeken. De vorderingen van [A] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van [B], die zijn begroot op € 1.071,00. Het vonnis benadrukt het belang van mediation in burenruzies, waar juridische oplossingen vaak niet toereikend zijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK [PLAATS]
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 173754 / KG ZA 10-481
Vonnis in kort geding van 5 november 2010
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.J. van der Veen te [plaats],
tegen
[B],
wonende te [plaats],
verweerder,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. P.J. van der Vlerk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief van [B] met producties A tot en met F
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [A]
- de pleitnota van [B].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] en [B] zijn al ruim tien jaar elkaars directe buren. [A] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres A] te [plaats]. [B] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres B]. De woningen zijn tegen elkaar aangebouwd, het betreffen zogenaamde tussenwoningen.
2.2. In mei 2007 heeft zich tussen partijen een incident voorgedaan waarbij [B] bij het schilderen van het boeiboord van de woningen verf heeft gemorst op eigendommen van [A]. Vanaf dat moment is de verhouding tussen partijen ernstig verstoord geraakt.
2.3. Op 27 oktober 2010 is er door Leonardus Bruggraeve en Franciscus Severinius Langedijk, beiden brigadier bij het Basisteam [plaats] Noord, Regiopolitie [regio], een proces-verbaal opgemaakt met onder meer de volgende inhoud:
Bevindingen
Wij verbalisanten, zijn werkzaam als wijkagenten in [plaats] Noord
regio [regio]. Ik verbalisant Burggraeve, ben wijkagent in het
[wijk 1], [wijk 2], [wijk 3] en de [wijk 4]. Ik
verbalisant Langedijk was de wijkagent van de [wijk 4] tot 01 juni
2010.
Als Wijkagenten zijn wij bezig geweest met de burenruzie die gaande is
in de [straat] te [plaats]. Hier woont op perceel [Y] de familie
[B] en op perceel [X] woont de familie [A].
In de afgelopen drie jaar zijn er meerdere aangiften gedaan door de
heer [A]. Wij, verbalisanten, zullen deze hieronder zeer kort
beschrijven. Alleen de feiten zullen benoemd worden.
De heer [A] heeft op 28 mei 2007 een aangifte gedaan terzake
vernieling personenauto. Op het voertuig was een kras aangebracht.
Deze aangifte werd onderzocht op aanknopingspunten voor een vervolg
onderzoek. De uitkomsten waren onvoldoende en derhalve heeft de
politie geen nader onderzoek ingesteld naar het door de heer [A]
aangegeven strafbare feit.
(Proces—verbaal nummer: 07—066881)
De heer [A] heeft op 04 augustus 2007 een aangifte gedaan terzake
vernieling personenauto. Een (1) van de banden van het voertuig was lek
gestoken. Deze aangifte werd onderzocht op aanknopingspunten voor een
vervolgonderzoek. De uitkomsten waren onvoldoende en derhalve heeft de
politie geen nader onderzoek ingesteld naar het door de heer [A]
aangegeven strafbare feit.
(Proces—verbaal nummer: 07-098532)
De beer [A] heeft op 27 december 2007 een aangifte gedaan terzake
diefstal van vijf stuks kerstverlichting. Deze aangifte werd
onderzocht op aanknopingspunten voor een vervolgonderzoek. De
uitkomsten waren onvoldoende en derhalve heeft de politie geen nader
onderzoek ingesteld naar het door de heer [A] aangegeven strafbare
feit.
(Proces—verbaal nummer: 07—160595)
De heer [A] heeft op 24 september 2010 een aangifte gedaan terzake
vernieling personenauto. Op het voertuig was een kras aangebracht.
Deze aangifte werd onderzocht op aanknopingspunten voor een vervolg
onderzoek. De uitkomsten waren onvoldoende en derhalve heeft de
politie geen nader onderzoek ingesteld naar het door de beer [A]
aangegeven strafbare feit.
(Proces—verbaal nummer: 2010105015)
In de afgelopen jaren zijn er door meerdere politieambtenaren,
verschillende keren bemiddelingen voorgesteld. Hier werd iedere keer
door de heer [A] negatief op gereageerd. De heer [A] gaf iedere
keer aan dat hij niet wenste te praten met zijn buurman en dat alles
1n handen zou liggen van DAS rechtsbijstand.
De familie [B] reageerde positief op de voorgestelde bemiddeling.
2.4. [B] heeft steeds ontkend iets te maken te hebben met de door [A] in genoemde aangiften gestelde strafbare feiten. Enige strafvervolging van [B] ter zake van die feiten heeft niet plaatsgevonden.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert:
Het U Edelachtbare Voorzieningenrechter behage bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I.:
Gedaagde te verbieden, binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis,
a. het perceel aan de [adres A] te [plaats] van eiser te betreden,
b. in de tuin e/o de woning van eiser te kijken door zijn hoofd boven de schutting te brengen,
c. anders dan door tussenkomst van zijn raadsman ongevraagd het woord tot eiser te richten,
d. bij eiser aan de deur aan te bellen,
e. eiser op te bellen;
f. eiser te mishandelen;
g. de auto van eiser te beschadigen;
h. eiser te bedreigen;
II.
Te bepalen dat gedaagde bij iedere overtreding van dit verbod een dwangsom verbeurt van € 1.000,- een en ander met een maximum van € 50.000,=
III.
Gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [B] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vooropgesteld dient te worden dat voor de toewijsbaarheid van in rechte gevorderde verboden van toekomstig handelen - en de vorderingen van [A] zien daarop - is vereist dat een concreet belang bij het gevraagde verbod bestaat, in de zin dat voor de eiser een reële dreiging van onrechtmatig handelen bestaat. Of een zodanige reële dreiging bestaat, hangt af van de feiten van het geval. Feiten die en dergelijke dreiging reëel doen zijn, laten zich doorgaans vinden in eerder door de gedaagde gepleegd onrechtmatig handelen.
4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat sprake is van een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen van [B]. Hiervoor acht de rechtbank redengevend dat door [A] in het geheel geen objectief bewijs is aangedragen waaruit blijkt dat er tot op heden sprake is geweest van onrechtmatige handelingen aan de zijde van [B]. Daarbij komt dat [B] gemotiveerd heeft betwist dat hij dergelijke handelingen heeft verricht. De slotsom dient dan ook te zijn dat de vorderingen van [A] dienen te worden afgewezen.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede nog het navolgende.
Ter zitting hebben de advocaten van partijen beiden woorden in de mond genomen die erop neer komen dat partijen “allergisch” voor elkaar zijn geworden. Voor die kwaal kan de civiele rechter geen oplossing bieden. Daarvoor zijn - zoals ook al op de zitting aan de orde is gekomen - mediation dan wel bemiddeling zoals voorgesteld door de politie bij uitstek de aangewezen middelen. Mediation en bemiddeling bieden in situaties als de onderhavige de mogelijkheid onderliggende belangen die moeilijk of niet juridisch vertaalbaar zijn, met partijen te onderzoeken en (dus) ook om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen.
4.4. [A] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
- griffierecht € 255,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.071,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op € 1.071,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 5 november 2010.?