Parketnummer: 15/810072-10
Uitspraakdatum: 23 december 2010
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 december 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg (te weten als verpleegkundige bij Airport Medical Services), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patient aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, een staafje/applicator (met een geneesmiddel) in de vagina van die [slachtoffer] gestopt/gebracht/geduwd, en/of (vervolgens) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gestopt/gebracht/geduwd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden met een proeftijd van twee jaar;
- niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij, omdat zij deze niet eenvoudig van aard acht.
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het slachtoffer, [slachtoffer], heeft in haar aangifte gedetailleerd verklaard over wat er volgens haar op 16 juli 2009 is gebeurd. Verdachte heeft de feitelijkheden zoals die door [slachtoffer] worden beschreven, bevestigd met uitzondering van het tot tweemaal brengen van zijn vinger in de vagina van [slachtoffer]. Dit laatste heeft verdachte steeds ten stelligste ontkend.
De rechtbank stelt met de officier van justitie en de verdediging vast dat het dossier voor wat betreft het ten laste gelegde brengen van de vingers in de vagina, naast de verklaring van [slachtoffer] geen ander bewijs bevat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om dit gedeelte van de tenlastelegging te kunnen bewijzen.
Omtrent het als ontucht ten laste gelegde inbrengen van een staafje/applicator met een geneesmiddel in de vagina overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer], werkzaam als stewardess bij de KLM, op 16 juli 2009, zich bij terugkeer van een vlucht op Schiphol heeft gemeld bij de post van de Airport Medical Services (AMS), omdat zij naar eigen zeggen te ziek was om aan boord haar werk te doen. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] met een gemotoriseerd voertuig bij het vliegtuig is opgehaald en naar de post van het AMS gebracht; zij was niet in staat om te lopen van de gate naar de AMS.
Bij de AMS is [slachtoffer] geholpen door verdachte, destijds als verpleegkundige daar werkzaam.
Uit dossier blijkt dat bij de AMS verpleegkundigen een diagnose stellen en vervolgens contact opnemen met de dienstdoende arts (veelal een huisarts uit de regio). De arts kan vervolgens aangeven welke medicijnen uitgegeven dienen te worden, gehoord de diagnose van de verpleegkundige. De uitgevoerde handelingen en de diagnose en de eventueel voorgeschreven medicijnen dienen door de verpleegkundige te worden geregistreerd in een computerprogramma te weten ‘callmanager’.
Verdachte heeft bij [slachtoffer] na het uitvragen van de zogeheten AMPLE (een soort checklist naar de algemene conditie van de patiënt), een top-teen onderzoek uitgevoerd. Bij het top-teen onderzoek heeft verdachte naast het meten van de bloeddruk, de buik van [slachtoffer] bevoelt en ook [slachtoffer] urine laten afgeven en deze onderzocht. Er werden door verdachte naar zijn zeggen geen afwijkingen geconstateerd. Verdachte heeft [slachtoffer] ook gevraagd of zij last had van vaginale afscheiding en jeuk. [slachtoffer] heeft naar haar zeggen gezegd dat zij normale afscheiding had en geen jeuk, maar dat zij veel moest hoesten en pijn aan haar longen had en dat dat de reden was voor het bezoek aan de AMS. Verdachte heeft daarentegen aangegeven dat [slachtoffer] wel aangaf last te hebben van afscheiding en jeuk bij de vagina.
Verdachte stelt dat hij na het onderzoek de dienstdoende arts heeft geraadpleegd die een antibioticum en het vaginaal tablet Canesten heeft voorgeschreven.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in het systeem ‘callmanager’ uitsluitend heeft opgenomen dat antibiotica was voorgeschreven aan de patiënt. Omtrent de vaginale tablet Canesten is zowel in ‘callmanager’ als in de afzonderlijke registratie van de apotheek niets terug te vinden. Volgens verdachte komt dat door zijn onkunde met het werken met ‘callmanager’ en het zoekraken van een briefje bij de apotheek waarop hij had aangegeven Canesten te hebben gepakt. De dienstdoende arts kan zich niets herinneren van de specifieke dag. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte naast antibiotica ook Canesten uit de apotheek heeft genomen nu [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte een pil uit een verpakking haalde en vertelde dat hij die pil in ging brengen.
Verdachte heeft vervolgens terwijl hij werkzaam was als verpleegkundige bij Airport Medical Services (AMS), een applicator met een geneesmiddel in de vagina van [slachtoffer] gebracht, terwijl zij zich als patiënt aan zijn hulp en zorg had toevertrouwd. De vraag is of deze handeling door verdachte is aan te merken als ontucht, zoals bedoeld in de delictsomschrijving van artikel 249, tweede lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit verklaringen, afgelegd door twee artsen en enkele collega-verpleegkundigen, leidt de rechtbank af dat Canesten, de vaginale zetpil die verdachte bij [slachtoffer] heeft ingebracht, in beginsel door de vrouw zelf wordt ingebracht, tenzij zij daartoe absoluut niet in staat is dan wel zeer uitdrukkelijk en ondubbelzinnig aan de arts verzoekt om dat voor haar te doen. In het onderhavige geval is niet gebleken dat [slachtoffer] niet in staat was de vaginale zetpil zelf in te brengen, dan wel dat zij verdachte uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft verzocht om dit voor haar te doen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gewend is om medicijnen en dus ook het middel Canesten zelf toe te dienen en dat dat de reden was, waarom hij het middel bij [slachtoffer] heeft toegediend. Verdachte is er daarbij niet geheel duidelijk over of hij [slachtoffer] expliciet heeft gevraagd of zij de Canesten zelfde wilde inbrengen. Uit zijn verklaringen lijkt veeleer te volgen dat hij haar heeft gevraagd of zij de behandeling wilde doorzetten, maar dat hij haar niet expliciet heeft gevraagd of zij de vaginale zetpil zelf wilde inbrengen of dat ze wilde dat hij het zou doen. [slachtoffer] heeft in ieder geval duidelijk verklaard dat zij gezien de functie van verdachte - zij dacht dat hij arts was - niet tegen hem durfde in te gaan en dat zij dacht dat, als hij aangaf dat hij haar een vaginale zetpil moest toedienen, dit ook wel echt noodzakelijk zou zijn. Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat verdachte [slachtoffer] niet expliciet de keuze heeft gegeven om de vaginale zetpil zelf in te brengen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het voor een vrouw niet prettig is om iets in haar vagina toegediend te krijgen, het betreft hier immers een zeer intiem gebied van het vrouwelijk lichaam. Dit klemt te meer nu uit diverse verklaringen blijkt dat het niet gebruikelijk en ook niet noodzakelijk is dat een arts of een verpleegkundige de vaginale zetpil toedient.
De rechtbank overweegt dat verdachte, nu er geen aanwijsbare medische noodzaak was en [slachtoffer] daarom ook niet had verzocht dan wel nadrukkelijk had ingestemd, de vaginale zetpil dan ook niet had moeten inbrengen. Deze handelwijze van verdachte acht de rechtbank zeer onprofessioneel, onzorgvuldig en ongepast. De handelingen van verdachte voldoen te meer niet aan de regelen van medisch handelen nu ook de registratie van de toegediende medicijnen en de diagnose niet juist heeft plaatsgevonden.
De rechtbank kan zich goed voorstellen dat [slachtoffer], die zich als patiënt aan de hulp en de zorg van verdachte heeft toevertrouwd, zich door de handelwijze van verdachte onheus bejegend voelt en met het gebeurde – nu verdachte zonder haar instemming en zonder strikte noodzaak een voorwerp in haar vagina heeft gebracht - emotioneel ook veel moeite heeft.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de handelingen van verdachte niet alleen als ongewenst maar ook als ontucht zijn aan te merken. Voor dit laatste moet vast komen te staan dat verdachte de handelingen met een seksuele bedoeling heeft verricht.
Op grond van het dossier komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de door hem verrichte handelingen - hoe ongepast en onprofessioneel ook - met een seksuele connotatie heeft verricht, zodat niet kan worden gesteld dat hier sprake is geweest van ontucht. Om die reden dient verdachte van het hem tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
5. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 14.066,94 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
6. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mrs. M. Hoendervoogt en J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.J. Maarleveld,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2010.