ECLI:NL:RBHAA:2010:BO9072

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
485190 \ VV EXPL 10-285
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werkneemster na onterecht uitbetalen bonus via echtgenoot

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 13 december 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster en haar werkgever, International Marques v.o.f. De werkneemster was op staande voet ontslagen omdat zij een bonus over 2008 had laten uitbetalen aan het bedrijf van haar echtgenoot. De werkneemster vorderde in conventie doorbetaling van haar salaris, terwijl de werkgever in reconventie een voorschot op schadevergoeding eiste en de werkneemster wilde veroordelen tot terugbetaling van het onterecht ontvangen bedrag.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd dat de gedragingen van de werkneemster een geldige dringende reden voor ontslag op staande voet vormden. De kantonrechter concludeerde dat de werkneemster niet opzettelijk had gehandeld en dat de omstandigheden niet zodanig waren dat ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De vordering van de werkneemster tot doorbetaling van het salaris werd toegewezen, terwijl de vordering van de werkgever in reconventie werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde verder dat de werkneemster niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de terugbetalingsverplichting van het bedrijf van haar echtgenoot.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om voldoende bewijs te leveren voor de dringende redenen die aan een dergelijk ontslag ten grondslag liggen. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd, omdat deze in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 485190 \ VV EXPL 10-285
datum uitspraak: 13 december 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[eisere[woonplaats]onplaats]
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
hierna te noemen: [eiseres]
gemachtigde mr. M.P.J. Letschert
tegen
1. de vennootschap onder firma naar Nederlands recht
INTERNATIONAL MARQUES (V.O.F.)
te Haarlem
2. de besloten vennootschap
GRAND MARQUES NEDERLAND B.V.
te Haarlem
3. de besloten vennootschap
Di.Ci.E. HOLDING B.V.
te Amsterdam
gedaagden in conventie
eiseressen in reconventie
hierna tezamen te noemen: IM
gemachtigde mr. E.Th.M. Zwart-Sneek.
De procedure
[eiseres] heeft IM op 8 november 2010 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2010. Daaraan voorafgaand heeft IM een conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie toegezonden. De gemachtigde van [eiseres] heeft pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
De feiten
a. [eiseres] is op 1 september 2004 in dienst getreden van IM in de functie van general manager/managing director. De woonplaats van [eiseres] is [woonplaats].
b. Bij factuur van 28 augustus 2008 heeft [bedrijf XXX], gevestigd te [woonplaats], een bedrag van € 36.905,00 aan IM in rekening gebracht. IM heeft dit bedrag aan [bedrijf XXX] betaald.
c. Op 10 maart 2010 is in een overleg met de vertegenwoordigers van de vennoten van IM aan [eiseres] meegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst per direct werd beëindigd. Tijdens dit overleg is [eiseres] een schriftelijke bevestiging van de beëindiging overhandigd. [eiseres] is per direct van haar werkzaamheden ontheven.
d. Bij vonnis van 18 augustus 2010 heeft de voorzieningenrechter te Haarlem IM veroordeeld (samengevat) om aan [eiseres] het achterstallige salaris te betalen en om haar op straffe van een dwangsom in de gelegenheid te stellen haar gebruikelijke werkzaamheden uit te oefenen.
e. De gemachtigde van IM heeft bij brief van 3 september 2010 onder meer het volgende aan [eiseres] geschreven:
IM has recently discovered documents in its administration which raise questions that require an urgent clarification. You are therefore requested to come to our offices (De Brauw Blackstone Westbroek (…) Amsterdam, on tuesday 7 september 2010 at 13.00 hours to answer questions in relation to this documentation. (…) I stress the fact that your presence at the meeting is extremely important and vital. Should you not be there, this could have very serious consequences. (…) Presently there are settlement negotiations going on through your lawyer (…) Please note that these negotiations are hereby postponed by IM until after the meeting.
f. De gemachtigde van IM heeft [eiseres] bij brief van 8 september 2010 op staande voet ontslagen, met de volgende motivering:
Namens uw werkgever International Marques v.o.f., gevestigd te Haarlem, deel ik u hierbij mede dat International Marques de arbeidsovereenkomst met u met onmiddellijke ingang beëindigt per heden, 8 september 2010. De aan dit ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen zijn de volgende:
1. Bij faxbericht de dato heden, 11:46 uur (…) heeft u toegegeven dat u, bij de uitbetaling van uw bonus over 2008, “fiscaaltechnisch niet juist heeft gehandeld”. U heeft bevestigd dat (…) u de vennootschap van uw echtgenoot, [bedrijf XXX] te [woonplaats], een factuur heeft doen zenden voor het bedrag van EUR 30.500,-- exclusief BTW. Deze rekening is vervolgens door u geaccordeerd, waarna deze rekening door International Marques is voldaan. International Marques acht deze handelwijze volledig onaanvaardbaar, zeker gelet op de leidinggevende voorbeeldfunctie die u binnen de onderneming vervulde.
2. Het bedrag van de bonus over 2008 dat u zichzelf, middels deze fictieve factuur van [bedrijf XXX], heeft doen uitkeren is bovendien hoger dan het bedrag aan bonus over 2008 dat u door uw werkgever was toegekend. (…)
3. Tot slot heeft U geen gehoor gegeven aan het verzoek van uw werkgever (…) om te verschijnen te mijner kantore op dinsdag 7 september 2010 om 13:00 uur om antwoord te geven op de vragen die International Marques had. (…) Daarmee heeft u niet voldaan aan een redelijk verzoek van uw werkgever.
Bovenstaande 3 feiten/gebeurtenissen, zowel elk afzonderlijk alsmede gezamenlijk, vormen voor International Marques een zodanige dringende reden dat zij doordoor de arbeidsovereenkomst met u met onmiddellijke ingang opzegt, per heden.
g. [eiseres] heeft bij faxbericht van 9 september 2010 de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
De vordering in conventie
[eiseres] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van IM tot:
a. betaling aan [eiseres] van het achterstallige salaris inclusief emolumenten, inclusief de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 8 september 2010 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst;
b. betaling aan [eiseres] van een voorschot van € 10.000,00 op de vergoeding van de door [eiseres] geleden schade in verband met rechtskundige bijstand;
[eiseres] stelt hiertoe dat de haar verweten gedragingen onvoldoende ernstig zijn om de meest verstrekkende maatregel van het ontslag op staande voet te rechtvaardigen.
[eiseres] stelt ten aanzien van de manier waarop de bonus is gedeclareerd, dat zij zich er inmiddels bewust van is dat de bonus 2008 is uitbetaald op een wijze die fiscaaltechnisch niet juist is. Zij heeft ervoor gekozen om de betaling van de bonus via het bedrijf van haar echtgenoot te laten lopen, dit op voorstel van de financiële manager van IM, [YYY]. Deze handelwijze van [eiseres] is naïef en niet juist, maar levert geen dringende reden op.
[eiseres] stelt dat zij zich niet opzettelijk een te hoog bonusbedrag heeft laten uitbetalen. Het bonusbedrag is -zoals gebruikelijk bij IM- door de financiële administratie berekend.
[eiseres] mocht dan ook op de juistheid van die berekening afgaan. Het enige verwijt dat aan [eiseres] gemaakt kan worden is dat zij had moeten zien dat het bonusbedrag niet correspondeert met het toegekende percentage van 16%. Dit kan evenwel in de onderhavige situatie niet leiden tot de verregaande maatregel van ontslag op staande voet.
Volgens [eiseres] is haar verzoek om voorafgaand aan de bespreking van 7 september 2010 de te bespreken documenten ter voorbereiding aan haar toe te zenden, niet meer dan redelijk. Door dit -tot op de dag van de bespreking- te weigeren, is het aan IM zelf te wijten dat [eiseres] niet alsnog is verschenen. Daar komt bij dat IM uiteindelijk aan [eiseres] tot
8 september 2010 12.00 uur de tijd heeft gegeven om een schriftelijke reactie te geven, waaraan zij tijdig heeft voldaan. In deze omstandigheden kan het feit dat zij niet op het gesprek op 7 september 2010 is verschenen, geen dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren.
[eiseres] betwist voorts dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. De accountant Ernst & Young moet al maanden eerder op de factuur zijn gestuit, in het kader van een extra onderzoek naar de salarissen en bonussen bij IM.
Het verweer in conventie
IM betwist de vordering. De inhoud van het verweer zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de gevraagde voorzieningen, worden besproken.
De vordering in reconventie
IM vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) [eiseres] te veroordelen tot:
I. betaling van een bedrag van € 136.000,00, bij wijze van voorschot op schadevergoeding ex artikel 7:680 lid 1 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2010;
II. betaling van een bedrag van € 1.000,00, bij wijze van voorschot op de door [eiseres] verschuldigde boete wegens het te laat inleveren van haar leaseauto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2010;
III. het bewerkstelligen dat de vennootschap naar Belgisch recht [bedrijf XXX] aan haar terugbetalingsverplichting jegens IM voldoet door overmaking van € 36.905,00 op de bankrekening van IM, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag.
IM stelt hiertoe dat [eiseres] schadeplichtig is geworden doordat zij aan IM een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Voorts heeft [eiseres] een boete van € 1.000,00 verbeurd door ondanks sommatie haar leaseauto twee dagen te laat in te leveren.
Tevens handelt [eiseres] onrechtmatig jegens IM door -na de erkenning dat de betaling op de factuur van [bedrijf XXX] ten onrechte is geschied- niet te bewerkstelligen dat het factuurbedrag wordt terugbetaald. Weliswaar heeft [bedrijf XXX] inmiddels een creditnota ten bedrage van € 36.905,00 aan IM gestuurd, maar dit bedrag is nog niet door IM ontvangen. Het spoedeisend belang van IM ligt in de omstandigheid dat [eiseres] haar heeft gesommeerd tot loondoorbetaling en betaling van de bonus over 2008, terwijl IM tot verrekening wenst over te gaan.
Het verweer in reconventie
Op de inhoud van het verweer van [eiseres] zal hierna -voor zover relevant- worden ingegaan. stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling in conventie
De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiseres] zal worden toegewezen. Dit betekent dat in de eerste plaats moet worden beoordeeld of naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter aan het op 8 september 2010 gegeven ontslag op staande voet een geldige dringende reden ten grondslag ligt. De drie door [eiseres] gestelde ontslagredenen zullen hiertoe ieder afzonderlijk worden besproken.
Faktuur van [bedrijf XXX]
IM stelt dat het declareren van de [eiseres] toekomende bonus over 2008 via een factuur van de onderneming van haar echtgenoot volledig onaanvaardbaar is, zeker gelet op haar leidinggevende voorbeeldfunctie in IM. [eiseres] erkent dat zij fiscaaltechnisch niet juist heeft gehandeld maar betwist dat zij de opzet had haar werkgever te benadelen.
Als niet weersproken staat vast dat [eiseres] de bonus via een faktuur van het bedrijf van haar echtgenoot heeft laten uitbetalen. Deze handelwijze strookt niet met hetgeen van een goed werknemer verwacht mag worden. Of er daarnaast een extra verwijt aan [eiseres] gemaakt kan worden omdat zij een voorbeeldfunctie in de onderneming vervult, is door IM onvoldoende onderbouwd en kan daarom niet worden vastgesteld.
Overigens blijft het verwijt overeind dat [eiseres] in de ogen van IM onaanvaardbaar gehandeld heeft, en daarmee een dringende reden voor ontslag heeft gegeven.
[eiseres] verweert zich door te stellen dat zij de declaratie door [bedrijf XXX] heeft laten opstellen op advies van de financiële manager [YYY]. Uit de door IM in het geding gebrachte verklaring van [YYY] van 23 november 2010 blijkt daarentegen dat hij in de vorm van uitbetaling van de bonus geen rol heeft gespeeld.
Nu partijen aldus een volledig verschillende lezing hebben van de omstandigheden waaronder de faktuur van [bedrijf XXX] tot stand is gekomen, zullen de feiten op dit punt in een eventuele bodemprocedure door middel van bewijslevering vastgesteld moeten worden. Pas daarna kan worden beoordeeld in hoeverre aan [eiseres] een verwijt kan worden gemaakt van haar handelwijze op dit punt.
Dit leidt tot de conclusie dat de op dit punt gestelde gedraging van [eiseres] niet als een geldige dringende reden voor ontslag op staande voet kan worden aangemerkt.
Hoogte bonus 2008
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop [eiseres] op het gedeclareerde bonusbedrag is gekomen; volgens IM heeft [eiseres] zichzelf een te hoog bonusbedrag toegekend, terwijl [eiseres] zich op het standpunt stelt dat het bonusbedrag over 2008 door de financiële administratie is berekend.
De kantonrechter is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid is van [eiseres] -in haar functie van manager- om de juistheid van het aan haar uit te keren bonusbedrag te controleren alvorens die uitkering te fiatteren. Als zou komen vast te staan dat de berekening inderdaad door de administrateur is gemaakt (zoals zij stelt), dan nog is [eiseres] nalatig geweest door de vereiste controle achterwege te laten. Aangezien deze nalatigheid evenwel kennelijk op zich staat, kan deze gebeurtenis op zichzelf beschouwd het ontslag op staande voet niet dragen. Hoewel IM de suggestie heeft gewekt dat aan [eiseres] ook andere verwijten zijn gemaakt -die tot het ontslag in maart 2010 hebben geleid- heeft IM niet onderbouwd welke concrete verwijten in de beoordeling van de dringendheid van de reden voor het onderhavige ontslag op staande voet zouden moeten meewegen. Het had dan ook in de rede gelegen om de gedragingen van [eiseres] op een minder zware wijze -zoals met een waarschuwing- te sanctioneren.
Dit oordeel zal mogelijk anders zijn als in een bodemprocedure na eventuele bewijslevering zou komen vast te staan dat sprake is van onrechtmatig gedrag waardoor [eiseres] zich een hoger bonusbedrag heeft toegeëigend dan waar zij recht op had. De thans in dit kort geding beschikbare stukken en stellingen kunnen een dergelijk oordeel evenwel niet dragen.
Oproep om te verschijnen 8 september 2010
IM wilde [eiseres] in het gesprek op het kantoor van haar gemachtigde op 7 september 2010 confronteren met de factuur van [bedrijf XXX], en haar daarover opheldering vragen. Ter zitting heeft IM toegelicht dat zij het betreffende document niet op voorhand aan [eiseres] wilde toesturen omdat IM haar met deze factuur wilde confronteren en haar de mogelijkheid wilde onthouden om een verklaring voor te bereiden.
Deze handelwijze getuigt naar het oordeel van de kantonrechter niet van zorgvuldig werkgeverschap. Van IM mag verwacht worden dat zij er niet op uit is om [eiseres] in het nauw te drijven, terwijl zij dat wel bewerkstelligt door haar te ontbieden op het kantoor van de advocaat van IM, zonder vooraf duidelijk te maken waarover het gesprek zou gaan.
Het enkele verzoek van de advocaat van de werkgever om een paar dagen later op haar kantoor te verschijnen, en desgewenst een advocaat mee te nemen, kan dan ook niet als een redelijk verzoek van de werkgever worden aangemerkt. Door niet te verschijnen, en overigens wel binnen de gestelde termijn een schriftelijke toelichting te geven op de totstandkoming van de factuur van [bedrijf XXX] heeft [eiseres] in de gegeven omstandigheden gedaan wat van haar verwacht kon worden. Van een dringende reden voor ontslag op staande voet is in zoverre dan ook geen sprake.
Uit het voorgaande volgt dat de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde feiten niet als een geldige dringende reden voor onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen worden aangemerkt. Dit brengt mee dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden en de gevraagde voorziening tot betaling van het achterstallige salaris moet worden toegewezen.
De hoogte van de door [eiseres] gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallige salaris is door IM niet weersproken. De kantonrechter ziet evenwel aanleiding in de gegeven situatie waarin IM zich op het gemotiveerde standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst op 8 september 2010 is geëindigd, om de wettelijke verhoging te matigen tot 25% over het te laat betaalde loon.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, steeds vanaf de dag waarop IM het loon verschuldigd is.
Ten aanzien van de vordering van [eiseres] tot betaling van een voorschot op de kosten van rechtsbijstand is de kantonrechter van oordeel dat een voldoende spoedeisend belang bij deze voorziening ontbreekt. Bovendien geldt dat de kosten van rechtsbijstand -voor zover deze betrekking hebben op het voeren van dit geding- worden geacht te zijn vergoed met de veroordeling van de verliezende partij in de kosten van het gemachtigdensalaris.
De proceskosten komen voor rekening van IM omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beoordeling in reconventie
Nu hiervoor is geoordeeld dat van een dringende reden voor het ontslag op staande voet van 8 september 2010 geen sprake is, kan niet worden geoordeeld dat [eiseres] door haar opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Hiermee ontbreekt een deugdelijke grondslag aan de vordering van IM tot betaling van een voorschot op de gefixeerde schadevergoeding, zodat deze moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van een voorschot op de door [eiseres] verschuldigde boete wegens het te laat inleveren van de leaseauto geldt eveneens dat het oordeel in conventie aan toewijzing hiervan in de weg staat. Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en de arbeidsovereenkomst dus niet is geëindigd, kan ook niet worden geoordeeld dat [eiseres] de verplichting had om de leaseauto op 8 september 2010 in te leveren.
IM vordert ten derde veroordeling van [eiseres] tot het bewerkstelligen dat [bedrijf XXX] het factuurbedrag van € 36.905,-- aan IM terugbetaalt. Niet valt in te zien in welke zin [eiseres] partij is in de (eventuele) terugbetalingsverplichting van [bedrijf XXX] jegens IM. Hoewel vast staat dat het genoemde bedrag -ter terugbetaling aan IM- op de derdenrekening van de gemachtigde van [eiseres] staat, in afwachting van een verdere afrekening tussen partijen, betekent dit niet dat er een rechtsgrond is om [eiseres] te verplichten die betaling aan IM door [bedrijf XXX] te bewerkstelligen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van IM moeten worden afgewezen.
De proceskosten komen voor rekening van IM omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
IN CONVENTIE
- veroordeelt IM -bij wijze van voorlopige voorziening- tot betaling van het achterstallige salaris inclusief emolumenten, inclusief de wettelijke verhoging, gematigd tot 25%, en de wettelijke rente vanaf 8 september 2010 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst;
- veroordeelt IM tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 147,78
vastrecht € 140,00
salaris gemachtigde € 400,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
IN RECONVENTIE
- wijst de vordering af;
- veroordeelt IM tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag worden begroot op € 200,-- aan salaris gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Dubois, bijgestaan door A.L. Zandvliet, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.