ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8569

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700105-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging plofkraak en poging doodslag op politieambtenaren in Schoonhoven

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 24 december 2010, stonden acht verdachten terecht in verband met een poging tot plofkraak op een geldautomaat in Schoonhoven op 12 februari 2010. De rechtbank oordeelde dat de verdachten, waaronder de hoofdverdachte, betrokken waren bij een georganiseerde poging om een geldautomaat op te blazen met gasflessen, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De hoofdverdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot diefstal door middel van braak, waarbij hij als chauffeur fungeerde. Tijdens de actie van het arrestatieteam probeerden de verdachten te ontsnappen, waarbij de hoofdverdachte met de auto op een lid van het arrestatieteam inreed, wat resulteerde in de aanklacht van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor beide aanklachten. De hoofdverdachte ontkende opzet op de plofkraak, maar de rechtbank concludeerde dat hij op de hoogte moest zijn van de plannen. Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met inachtneming van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met het geweld dat door de politie tijdens de aanhouding was gebruikt, wat leidde tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700105-10
Uitspraakdatum: 24 december 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 mei 2010, 16 augustus 2010, 11 november 2010, 22 november 2010, 29 november 2010, 30 november 2010 en 10 december 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, H.v.B. Demersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, tenlastegelegd dat:
Feit 1
(poging plofkraak Schoonhoven, zaaksdossier 31A)
primair
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat weg te nemen (een hoeveelheid) geld, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en/of dat geld te verschaffen en/of dat geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft geforceerd en/of een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen leden van een arrestatieteam van de politie, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan een (andere) deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) met een of meer motorvoertuigen op die leden van dat arrestatieteam van de politie zijn ingereden;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen ter voorbereiding van het misdrijf om - tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, opzettelijk een of meer motorvoertuigen en/of een of meer (gas)flessen met toebehoren en/of een ontstekingsmechanisme en/of een of meer bivakmutsen bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die geldautomaat en/of het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in de geldlade of uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken en/of die (geldlade of uitgifteklep van die) geldautomaat heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte [verdachte], op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven en/of Almere, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een (vlucht)auto te leveren en/of (vervolgens) te besturen en/of (daarmee) een of meer mededader(s) te vervoeren naar de geldautomaat en/of (daar) blijven wachten tijdens het plegen van voornoemde poging en/of zich gereed te houden om (als bestuurder) deze mededader(s) te helpen wegkomen
en/of dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat, gelegen aan de openbare weg, Albert Plesmanstraat, weg te nemen (een hoeveelheid) geld, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of diens mededaders en/of verdachte, en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en/of dat geld te verschaffen en/of dat geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een of meerdere slangen, die verbonden waren met (gas)flessen en/of een ontstekingsmechanisme in de geldlade of uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken en/of (de uitgifteklep van) die geldautomaat heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven en/of Almere, in elk geval in Nederland (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een (vlucht)auto te leveren en/of (vervolgens) te besturen en/of (daarmee) een of meer mededader(s) te vervoeren naar de geldautomaat en/of (daar) te blijven wachten tijdens het plegen van voornoemde poging en/of zich gereed te houden om (als bestuurder) deze mededader(s) te helpen wegkomen;
Feit 2
(poging tot doodslag politieambtenaren, zaaksdossier 31B)
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2010 tot en met 12 februari 2010 te Schoonhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer leden van een arrestatieteam, in ieder geval ambtenaren van de politie van het leven te beroven, met een of meer motorvoertuigen is ingereden op die leden van dat arrestatieteam, in ieder geval die politieambtenaren, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing (artikel 157 wetboek van strafrecht) en/of van diefstal door middel van braak/verbreking (artikel 311 wetboek van strafrecht), althans voorbereidingshandelingen daartoe (zoals beschreven in het onder 1 telastegelegde), en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit/die feiten voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en – ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit – ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Algemene overwegingen
Methode
Voorafgaand aan de zaaksgerelateerde feiten en omstandigheden, zal de rechtbank uiteen zetten van welke methode zij bij de ten lastegelegde ‘plofkraken’ in zijn algemeenheid is uitgegaan.
Uit de diverse bevindingen in het Havanna-onderzoek leidt de rechtbank af dat de volgende (plof- en ramkraak)methode steeds wordt gehanteerd (zie onder meer: proces-verbaal bevindingen onderzoek Snellerwaardgracht d.d. 4 november 2008, Map 3, p. 849-851; proces-verbaal uitkijken camerabeelden d.d. 11 oktober 2008, Map 3, p. 871-872; proces-verbaal bevindingen Hoofdstraat Rolde d.d. 16 juli 2009, Map 4, p. 1371-1372; proces-verbaal sporenonderzoek Rolde d.d. 21 juli 2009, Map 4, p. 1381-1383; proces-verbaal uitkijken camerabeelden d.d. 18 november 2010, 5e aanvulling, p. 4958-4981).
Eerst wordt in de gelduitgifteklep van de desbetreffende pinautomaat zodanig met behulp van gereedschap en/of een metalen staaf of buis gewrikt dat er een opening ontstaat. In die opening wordt een slang gebracht, waardoor uit een gasfles met acetyleen en een fles met zuurstof een bepaalde hoeveelheid van een mengsel van die beide gassen in de automaat wordt gebracht. Het kennelijke doel is om het gasmengsel in de kluis te brengen, waarna het met een vonk uit een stroomstootwapen of ander ontstekingsmechanisme, overgebracht via een elektriciteitsdraad, tot ontploffing wordt gebracht. Het beoogde effect is het openspringen van de kluis in de geldautomaat, waarin zich de geldcassettes bevinden.
Om daadwerkelijk toegang te krijgen tot het geld, dient vervolgens de deur van de bevoorradingsruimte te worden geopend. Daartoe wordt deze deur geforceerd door hier hard tegen aan te rijden (rammen) met een (gestolen) personenauto. Zodra men hierin geslaagd is, kan men de bevoorradingsruimte betreden om (de cassettes met) het geld uit de opengesprongen kluis weg te nemen.
Koppelen telefoonnummers aan verdachten
In het onderhavige dossier zijn diverse telefoongesprekken van en tussen de (mede)verdachten opgenomen en uitgeluisterd. Aan de hand van de namen waaronder bepaalde nummers vermeld stonden in de telefoons van de (mede)verdachten, de in de gesprekken gebruikte bijnamen, de inhoud van die gesprekken en de verklaringen van medeverdachten en getuigen, hebben verbalisanten herleid wie de gebruiker van het desbetreffende telefoonnummer was. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gesprekken ook daadwerkelijk door de in de processen verbaal aan het nummer gekoppelde gebruiker gevoerd. In de onderstaande tabel is weergegeven welke verdachte (voor zover van toepassing) voor welke periode aan welk telefoonnummer is gekoppeld.
Verdachte,
Telefoonnummer, Periode
[medeverdachte 2] 2 ,
[telefoonnummer 1, t/m 12 februari 2010
[medeverdachte 4] 3
[telefoonnummer 2],
[telefoonnummer 3],
[telefoonnummer 4],
[medeverdachte 5] 4, [telefoonnummer 5], t/m 12 februari 2010
[medeverdachte 6] 5, [telefoonnummer 6], [telefoonnummer 7]
[medeverdachte 1] 6, 7,
[telefoonnummer 8], 17 februari 2009 t/m 1 juni 2009
[telefoonnummer 9], 12 juni 2009 t/m 21 augustus 2009
[telefoonnummer 10], 23 juli 2009 t/m 18 augustus 2009
[telefoonnummer 11], 7 september 2009 t/m 11 november 2009
[telefoonnummer 12], 16 december 2009 t/m 23 december 2009
[telefoonnummer 13], 4 december 2009 t/m 31 januari 2010
[telefoonnummer 14] , 31 januari 2010 t/m 12 februari 2010
[medeverdachte 7] 8,
[telefoonnummer 15]
[telefoonnummer 16]
[telefoonnummer 17]
[telefoonnummer 18]
[telefoonnummer 15]
Feit 1: Poging plofkraak Schoonhoven, zaaksdossier 31A
Inleiding
Op 12 februari 2010 worden de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] in Schoonhoven aangehouden tijdens een actie van het arrestatieteam (hierna te noemen het AT), kort nadat twee van hen een slang in de geldautomaat van de SNS-bank aan de Albert Plesmanstraat hebben gebracht. In de aanloop naar die 12e februari 2010 zijn door de politie diverse observaties verricht en telefoongesprekken opgenomen en uitgeluisterd. In de tapgesprekken wordt veel gebruik gemaakt van straattaal. Bij de uitleg hiervan is de rechtbank uitgegaan van de volgende betekenissen, zoals die ook zijn weergegeven in het dossier:9
Straattaal - Betekenis
arbitten - werken
chappie - gast (de rechtbank begrijpt: man, persoon)
cellie - GSM (mobiele telefoon)
dagoe - hond
faya - moeilijk
gehosseld - geregeld, gedaan
kil - gozer (de rechtbank begrijpt: man, persoon)
leipe - gek
mattie - vriend
Mocro - Marokkaan
osso - huis
para - gek
tamara - morgen
waggie - auto
Vervoer
Vanaf 5 februari 2010 zijn tapgesprekken opgenomen waarin [medeverdachte 1] met verschillende onbekende mannen belt om ‘vervoer’ te regelen. Op 5 februari zegt hij bijvoorbeeld tegen een onbekend gebleven man: “Kijk als je vervoer nog kan vinden, je weet toch?” Waarop de man zegt dat hij er zelf wel eentje gaat “halen”, want “dan kunnen we werken”. [medeverdachte 1] merkt daarover nog op: “Kijk uit dat ie geen gps heb.”10 Een dag later wordt hij gebeld door een andere, eveneens onbekend gebleven man die het gesprek opent met “Check dan. Ik heb vervoertje.” Hij vervolgt: “(…) hij is gewoon van iemand, je weet toch. Maar hij is ook coureur.” [medeverdachte 1] vraagt dan: “Diezelfde chappie als vorige keer”. De man antwoordt dat het heel iemand anders is en dat het “een 6” is. [medeverdachte 1] vraagt of hij wil “arbitten” en de man bevestigt dit. [medeverdachte 1] vraagt verder nog naar de afkomst (van de coureur), de man zegt “zelfde” als de vorige keer en [medeverdachte 1] antwoordt dan: “Mocro, ook weer”. [medeverdachte 1] zegt dat hij die chappie wel “tamarra (fon)” (naar de rechtbank begrijpt: tamara) wil zien.11 In de avond van 9 februari wordt [medeverdachte 1] weer gebeld door de eerste onbekende man, die zegt: “Hij stuurt eentje, maar hij is wel een beetje duur man.” Het blijkt te gaan om “een zesje” voor “5”. [medeverdachte 1] vindt dit te duur: “Als ie het halveert, zou ik het kunnen betalen, maar die prijs is para.” De onbekende man belooft dat hij nog even met ‘hem’ gaat praten, kijken wat ie zegt. [medeverdachte 1] zegt dat hij eerst even met die andere gaat kijken.12 Een klein half uur later belt [medeverdachte 1] met een derde, onbekende man, die zegt: “En die kil zegt trouwens “voor 3 kan het ook””. [medeverdachte 1] zegt dat hij dan even moet kijken.13 Na zijn aanhouding verklaarde verdachte dat hij was gevraagd om te rijden en dat hij dat had gedaan, omdat hij geld nodig had.14
Voorverkenningen
Op 4 februari 2010 wordt gezien dat [medeverdachte 1] samen met een andere, onbekend gebleven persoon van de [adres 1] in Almere, waar hij in de woning op nummer [nummer] verblijft, naar de Albert Plesmanstraat in Schoonhoven rijdt, waar zij omstreeks 12.38 uur de auto parkeren. De twee blijven ongeveer een uur in Schoonhoven, waarbij onder meer gezien wordt dat zij enkele malen in de richting van de pinautomaat van de SNS-bank op de Albert Plesmanstraat kijken.15
[medeverdachte 6] zegt tegen [medeverdachte 1], in een telefoongesprek kort na middernacht in de nacht van 7 op 8 februari 2010, dat hij ‘tamara’ met die ‘chappie’ meegaat, waarop [medeverdachte 1] antwoordt: “dan moet je dinges, [voornaam 1], ook mee nemen. Dan ziet ie dinges ook gelijk.” [medeverdachte 6] zegt dit te zullen doen.16 Op 8 februari belt [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 1] en zegt hem: “Laat ie zich klaarmaken. Ik kom er zo aan met die chappie.”17 Een kwartier later belt [medeverdachte 1] met zijn vriendin [medeverdachte 7] en antwoordt op haar vraag of ze nog plannen hebben voor vanavond dat hij thuisblijft, maar dat [voornaam 1] zo wordt opgehaald, die gaat een paar dingen doen.18 Dit gaat echter kennelijk niet door, aangezien [medeverdachte 6] kort daarna [medeverdachte 1] weer opbelt en zegt: “Die chappie zegt tamara man. Hij moet nu effe naar het ziekenhuis man. Naar z’n pa.” [medeverdachte 1] laat blijken hier niet gelukkig mee te zijn en voegt daaraan toe: “Ja maar je moet tegen hem zeggen als jij woe als die woensdag wil arbitte, dan haal je dat niet. (…) Je moet voorbereiden, planning maken, kijken wat ze doen. (…) Je moet tegen hem zeggen tis geen brakkie.” [medeverdachte 6] antwoordt vervolgens: “daarom…daarom moet tamara komen. Als die niet eh als die niet tamara komt ja dan eh” en “ik heb ook tegen hem gezegd weet je, maar tamara honderd procent dan toen zei die “ja man zeker”. Dus ja”. 19 In de avond van de volgende dag, 9 februari 2010, wordt [medeverdachte 6] gebeld door een onbekend gebleven man, terwijl zijn telefoon aanstraalt in de Spoorstraat te Schoonhoven. [medeverdachte 6] zegt dat hij iets aan het checken is.20 De afstand tussen de Spoorstraat en de Albert Plesmanstraat te Schoonhoven hemelsbreed bedraagt ongeveer 465 meter (bron: maps.google.nl).
In de vroege avond van 11 februari 2010 belt [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven persoon en zegt hem: “Ik ga zo ook die kant op om effe te kijken, als alles goed is staat vanavond toch.” De andere persoon zegt dat het goed is en dat hij hem zo een sms’je zal sturen.21 Drie minuten later volgt er een sms’je van deze onbekende persoon aan [medeverdachte 1], met daarin de tekst: “Als je daar bent dan moet je Nieuwpoort, goudriaan, noordeloos volgen die brengt je sneller na highway kyk ff of ie goed is…”22 Om 18.58.09 en 19.10.04 uur sms’en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] met elkaar. Daarbij straalt de telefoon van [medeverdachte 1] een tweetal locaties in Schoonhoven aan, te weten de Vrouwenmantel en de Carillonstraat.23,24 De afstand tussen de Vrouwenmantel en de Albert Plesmanstraat te Schoonhoven bedraagt hemelsbreed ongeveer 1800 meter en tussen de Carrillonstraat en de Albert Plesmanstraat in Schoonhoven ongeveer 190 meter (zie maps.google.nl).
Omstreeks 19.34 uur belt [medeverdachte 1] met de onbekende man en zegt hem dat hij de weg niet kon vinden, omdat hij nergens borden met namen zag.25 De door de onbekende man via sms verstrekte route blijkt een route te zijn om van Schoonhoven binnendoor naar de A27 te rijden.26
Overige voorbereidingen
Na de aanhouding van verdachten werd bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] te Almere een kassabon van een Gamma-winkel aangetroffen, gedateerd op 11 februari 2010 om 20.41 uur. De bon betreft een aantal goederen, soortgelijk aan de goederen die na aanhouding van de verdachten zijn aangetroffen in de buurt van de pinautomaat aan de Albert Plesmanstraat in Schoonhoven.27,28 Bij het uitkijken van de beelden van de desbetreffende winkel op de bewuste avond, herkent de verbalisant [medeverdachte 5] als één van de twee personen die om 20.34.44 uur de winkel betreden en om 20.41.28 uur bij de kassa staan.29
In de avond van 10 februari 2010 belt [medeverdachte 6] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 6] zegt dat hij ziek is en verder dat het “gewoon goed” is: “ik heb benzine enzo je weet toch.” [medeverdachte 1] vraagt of de auto vandaag getankt is. [medeverdachte 6] bevestigt dat. [medeverdachte 1] zegt dan: “Daarom was voor vandaag die arbitte bedoeld.” [medeverdachte 6] reageert met: “Ja maar hoe wil jij met de motro in de sneeuw rijden.” [medeverdachte 1] bevestigt dat dit niet gaat.30 Ongeveer twintig minuten later belt [medeverdachte 6] een onbekend gebleven man, die vraagt of het vandaag nog doorgaat of dat [medeverdachte 6] morgen wil gaan. [medeverdachte 6] antwoordt: “Kijk die sneeuw jongen.” “Ja is veel he” zegt de onbekende man, die vervolgens zegt dat ‘hij’ (een derde persoon) niet per se mee hoeft, “dan kan die andere gast mee. (…) Ja man ik heb voor hem geregeld.”31 Bijna twee uur later geeft [medeverdachte 6] dit door aan [medeverdachte 1]: “We kunnen zonder die chappie gaan he. (…) Dinges heeft geregeld man die rat.” [medeverdachte 1] zegt even later “Dat as ie voor tamara die (…onverstaanbaar…) kan vullen.” Even later zegt hij het nog eens: “laat hem zich tamara wel vullen.” [medeverdachte 6] zegt dat het goed is en vraagt [medeverdachte 1] om tamara (morgen) in de middag zijn kant op te komen. [medeverdachte 1] zegt dat dit goed is.32
In de avond van 11 februari 2010 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 6], zegt eerst iets wat onverstaanbaar is en vraagt hem verderop in het gesprek of hij die heeft “gehosseld”. [medeverdachte 6] zegt van niet, maar dat hij dat wel kan doen “als we zeker gaan kan ik ze wel hossele”. [medeverdachte 1] zegt: “ja… hossel ze…” [medeverdachte 6] zegt dat te zullen doen. 33 Diezelfde avond omstreeks 23.30 uur belt [medeverdachte 1] [medeverdachte 6] om te zeggen dat hij bijna bij de “osso” van [medeverdachte 6] is. Ze spreken af bij station Diemen Zuid.34 Omstreeks 23.36 uur wordt gezien dat de Ford Escort, waarin [medeverdachte 1] zit, bij station Diemen Zuid stopt. Omstreeks 23.46 uur komt de Volkswagen Golf van [medeverdachte 6] (kenteken 91-DV-XV) aanrijden. De persoon die aan de bestuurderskant uitstapt, wordt door verbalisant herkend als [medeverdachte 6]. [medeverdachte 1] stapt uit de auto waarin hij zit. [medeverdachte 6] opent de kofferbak van de Volkswagen Golf en te zien is dat [medeverdachte 1] een zwartkleurige, kennelijk zwaar gevulde tas uit de kofferbak pakt en de inhoud ervan bekijkt. De tas wordt vervolgens weer teruggelegd in de Golf, waarna [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] allebei teruggaan naar de auto waarin zij gekomen zijn en wegrijden.35,36
Poging plofkraak
Op 12 februari 2010 omstreeks 03.19 uur wordt gezien dat een zwarte Audi parkeert op de parkeerplaats aan de achterzijde van het gebouw waarin ook de woning [adres 1] te Almere is gevestigd, in de nabijheid van de Ford Escort waarin [medeverdachte 1] regelmatig is gezien. Ook wordt in de nabijheid daarvan een Mitsubishi Colt geparkeerd. Vervolgens wordt gezien dat twee personen over de galerij lopen uit de richting van de woning op het adres [adres 1]. Zij zijn donker gekleed, zij dragen een tas bij zich. Twee personen stappen uit de Audi. Ook zij zijn donker gekleed en ze hebben hun gezicht bedekt met een donkere stof. De twee mannen van de galerij komen bij de Audi en leggen de tas in de kofferbak van de Audi. Vervolgens stappen de vier mannen (de rechtbank begrijpt: de twee inzittenden van de Audi en de twee mannen van de galerij) in de Audi. De Audi en Colt rijden vervolgens weg, richting Schoonhoven. Omstreeks 04.27 uur wordt gezien dat de beide auto’s Schoonhoven binnenrijden.37 De Audi rijdt vervolgens door naar de Albert Plesmanstraat, waar hij parkeert vlakbij een vrijstaand gebouw waarin een grillroom is gevestigd en in de buitenmuur een geldautomaat is geplaatst. Een van de inzittenden stapt linksachter uit de Audi en loopt naar de pinautomaat. Terwijl hij daar staat, gaat het licht bij de geldautomaat uit. Deze eerste persoon is donker gekleed en draagt een capuchon over zijn hoofd. Een tweede persoon, eveneens donker gekleed, voegt zich bij de eerste. De achterklep van de Audi wordt geopend. De tweede persoon loopt terug naar de Audi en haalt samen met een derde persoon zwarte sporttassen uit de auto. Deze worden naast de auto neergezet. Op dat moment komt de Mitsubishi Colt aanrijden en parkeert naast de Audi. Nadat de tassen snel weer in de Audi zijn gedaan, kennelijk – zo begrijpt de rechtbank – omdat men gealarmeerd is doordat een andere auto langsrijdt, worden de tassen weer uit de auto gehaald en naar de geldautomaat gebracht door twee van de mannen. Eén van hen haalt een slang uit de tas en stopt deze in de pinautomaat.38 Een derde persoon staat naast de Audi.39,40 Zij kunnen hun handelingen niet verder vervolgen, omdat op dat moment het ter plaatse aanwezige arrestatieteam tot actie overgaat.41 Na een korte vluchtpoging in de Mitsubishi Colt, wordt [medeverdachte 2] als bestuurder en enige inzittende van deze auto nog in de Albert Plesmanstraat aangehouden.42 Twee verdachten proberen te voet te ontkomen. Eén van hen wordt met behulp van de politiehond aangehouden,43 dit is [medeverdachte 5].44 De ander stapt verderop, om de hoek met de Edelsmidsdreef, in de Audi, die daarheen is gereden en vervolgens wegrijdt.45 De hiervoor als derde aangeduide persoon naast de Audi is direct nadat het sein tot actie is gegeven in de Audi gestapt en op de bijrijderstoel gaan zitten.46
De Audi wordt met behulp van een helikopter gevolgd, waarbij wordt gezien dat onderweg een aantal voorwerpen uit de auto wordt gegooid.47 Nadat de Audi vanwege een lekke achterband tot stilstand is gekomen bij een boerderij in de buurt van Linschoten, worden daar verdachte (die op de bestuurdersplaats van de Audi zat) en [medeverdachte 3] (op de bijrijdersplaats) aangehouden.48 Vanuit de lucht is gezien dat een derde persoon uit de Audi is gestapt en een nabijgelegen schuur in is gevlucht.49 Aldaar wordt medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden.50
Onderzoek na de poging
Namens SNS-bank wordt later aangifte gedaan van de gepoogde ‘plofkraak’. De gelduitgifteklep van de pinautomaat was vernield c.q. beschadigd.51
In de buurt van de pinautomaat werd een stroomstootwapen gevonden, waarvan aan de elektrapolen met rood tape een kort stuk twee-aderig zwart elektrasnoer was bevestigd. Dit snoer was met twee witte kroonsteentjes verbonden aan een lang stuk twee-aderig elektrasnoer, waarvan het andere uiteinde met zwarte tape aan een transparante plastic slang was bevestigd en gekoppeld aan twee blauwe elektradaden. De slang en elektradraden waren bevestigd aan een koperen buis, de buis en elektradraden waren omwikkeld met tape. De blauwe elektradraden liepen door tot het uiteinde van de koperen buis. Rechts van de geldautomaat werd op het trottoir een zwarte sporttas van het merk Puma aangetroffen, met daarin een zaklamp, een vaatdoek en een onderbroek. Deze tas is veiliggesteld als sporendrager onder nummer [spoor 1].52 Van de hengsels van deze tas werden monsters genomen. Een van die monsters ([monster 1]) bevat een zogenaamd ‘complex DNA-mengprofiel’ van minimaal drie personen, onder wie minimaal één man. De DNA-profielen van medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] matchen met dit mengprofiel. Dit betekent dat zij beiden celdonor kunnen zijn van (een deel) van het celmateriaal in deze bemonstering, terwijl deze daarnaast celmateriaal bevat van minimaal één andere (onbekend gebleven) persoon. De DNA-profielen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] matchen niet met het mengprofiel, terwijl het mengprofiel in de bemonstering onvoldoende informatief is ten aanzien van de vergelijking met het DNA-profiel van medeverdachte [medeverdachte 6].53
Ook lag op het trottoir, tegen de gevel, een grote zwarte tas met daarin twee stalen gasflessen, te weten een grote zuurstoffles en een kleinere acetyleenfles. Aan de zuurstoffles was een reduceerventiel gekoppeld met twee drukmeters, die beide een werkdruk aangaven. De hoofdkraan van de zuurstoffles stond open. Aan de gasfles met acetyleen was eveneens een reduceerventiel aangebracht met twee drukmeters, die eveneens beide een werkdruk aangaven. Van beide flessen werd de hoofdkraan dichtgedraaid, waarbij de respectievelijke drukmeters een werkdruk aan bleven geven. Vanaf de reduceerventielen van zowel de gas- als de zuurstoffles liep een blauwe gasslang, die beide gekoppeld waren aan een mengkraan, die met grijze tape aan de zuurstoffles bevestigd was. Beide kranen op de mengkraan waren gesloten. Aan de mengkraan was een transparante slang gekoppeld, die aan het andere uiteinde gekoppeld was aan de eerder genoemde koperen buis met elektradraden. Bij het openen van de kranen op de mengkraan liepen de drukmeters op de zuurstoffles en de gasfles terug, en gaven ze geen werkdruk meer aan. Uit de koperen buis ontsnapte een mengsel van gas en zuurstof. Rechts van de tassen lag, op het trottoir, een rode zaklamp. De lichtbalk boven de geldautomaat met het opschrift ‘SNS-bank’ brandde niet. De afdichtklep van de gelduitgifteopening was in de sluitnaad open gewrikt, waarbij in het midden van de klep een beschadiging zichtbaar was, die waarschijnlijk was veroorzaakt door een breekvoorwerp, vermoedelijk een schroevendraaier.54
Bij doorzoeking van de woning aan de [adres 1] te Almere en de bijbehorende kelderbox werd onder meer aangetroffen:55
- een bedrag van € 660,- in biljetten van € 20,-, in een cv-kast, in een zwarte schoudertas van het merk Lacoste;
- 5 routes naar en 24 adressen van verschillende SNS-geldautomaten in verschillende gemeentes in Nederland;
- diverse goederen, soortgelijk aan die als aangetroffen in Schoonhoven, zoals een plastic slang, verschillende (stukken van) koperen pijpen, elektriciteitsdraad, een doos met een acetyleenreduceerventiel van het merk Kayser, een twee-aderig elektrasnoer, twee gasslangen, een kop van een snijbrander, twee aansluitstukjes met twee stukjes gasslang, een gasfles acetyleen en drukmeters.
Feit 2: Poging doodslag Schoonhoven (zaaksdossier 31b)
Uitgangssituatie
Voor een goed begrip van het tenlastegelegde is het van belang de situatie ter plaatse kort te schetsen. Aan één zijde van de Albert Plesmanstraat te Schoonhoven bevond zich ten tijde van het tenlastegelegde een rij winkels. Daarvoor stonden – aan de straatzijde, maar in een voetgangersgebied – drie gebouwen (het desbetreffende proces-verbaal maakt melding van “vier” gebouwen, maar spreekt tevens over “het middelste gebouw”, terwijl op de foto’s die onderdeel uitmaken van het proces-verbaal slechts drie gebouwen zichtbaar zijn). In het middelste gebouw was een chinees restaurant (‘Mei Mie’, gebouw ‘B’) gevestigd. In het gebouw daarnaast, het dichtst bij de kruising met de Edelsmidsdreef, was een grillhouse gevestigd (gebouw ‘A’). Aan de binnen zijkant van dat laatste gebouw – dus tegenover gebouw B – bevond zich een geldautomaat van de SNS-bank.56,57,58 Voor het arrestatieteam in actie kwam, bevonden de verschillende leden van het arrestatieteam zich op verschillende locaties in de buurt: twee verbalisanten (de [verbalisant 2] en de [verbalisant 6]) lagen op het dak van het Chinese restaurant, Mei Mie, dus naast het gebouw waarin de geldautomaat zich bevond.59,60 Een viertal verbalisanten hield zich op in een bakkerij in het winkelcentrum, van waaruit ze zicht hadden op de geldautomaat, (de [verbalisant 11], [verbalisant 5], [verbalisant 1] en [verbalisant 3]).61,62,63,64 Vier anderen zaten in een witte bus van het merk Mercedes die schuin tegenover de pinautomaat geparkeerd stond aan de Albert Plesmanstraat (de [verbalisant 8], [verbalisant 9], [verbalisant 7] en de [verbalisant 12])65,66,67,68 - en ten slotte zaten er nog drie verbalisanten in een grijze Mercedesbus die om de hoek, op de Edelsmidsdreef geparkeerd stond (onder wie de [verbalisant 4] en de [verbalisant 13]).69,70
Hierna zullen de diverse verbalisanten [aanduiding 1] en de verbalisanten [aanduiding 2] alleen bij hun nummer geduid worden.
Gebeurtenissen bij actie arrestatieteam
Zoals hierboven bij de bespreking van het onder 1 primair ten laste gelegde feit is opgemerkt, kwam het arrestatieteam in actie op het moment dat de verdachten slangen in de uitgifteklep van de geldautomaat hadden aangebracht: op dat moment werd het sein ‘Actie, nu!’ gegeven aan alle aanwezige leden van het arrestatieteam. Direct daarna wierpen de verbalisanten die op het dak van restaurant Mei Mie lagen, de [verbalisant 2] en de [verbalisant 6], beiden zonder te kijken een stungranaat (geluidsgranaat) in de richting van de geldautomaat. Hierop rende een tweetal verdachten weg, waarop de [verbalisant 6] en [verbalisant 2] met hun shotguns zogenaamde beanbags afschoten in hun richting (dit zijn zakjes met korreltjes, waarmee de persoon die wordt getroffen niet gewond raakt, maar wel tijdelijk kan worden uitgeschakeld, als hij op zijn benen wordt geraakt).71,72
De [verbalisant 6] verloor de rennende verdachten uit het oog doordat er tumult ontstond. Tegelijkertijd zag hij een zwarte Audi van hem wegrijden in de richting van de Edelsmidsdreef. Hij hoorde de wielen van de Audi spinnen en hij hoorde dat deze een hoog toerental maakte. De auto sloeg rechtsaf de Edelsmidsdreef in en nam daarbij de buitenbocht.73
De [verbalisant 11] zat samen met de [verbalisant 4] in het busje op de Edelsmidsdreef. De [verbalisant 11] beschrijft in een proces-verbaal dat hij kort na de actie opmaakte, dat hij zag hoe de [verbalisant 4] op de kruising van de Albert Plesmanstraat met de Edelsmidsdreef rende. Hij zag vervolgens een Audi vanuit de richting van de Albert Plesmanstraat de kruising met de Edelsmidsdreef op rijden, richting zijn collega, zonder te stoppen. Hij hoorde een hard motorgeluid en zag dat de auto zijn snelheid verhoogde. Toen de Audi ongeveer een meter van de [verbalisant 4] verwijderd was, zag hij dat deze moest wegspringen om een aanrijding te voorkomen. De [verbalisant 4] bevond zich op dat moment aan de linker voorzijde van de Audi. De [verbalisant 11] beschrijft dat hij hier erg van schrok. De Audi zou zijn collega zijn aangereden als deze niet was weggesprongen. (De bestuurder van) deze auto stuurde niet van hem vandaan en deed niets om een aanrijding te voorkomen.74
De [verbalisant 4] heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag, tegen de bestuurder van de Audi. Hij bevond zich op de hoek van de Albert Plesmanstraat en de Edelsmidsdreef op het moment dat de Audi in beweging kwam en hij de auto met hoge snelheid recht op zich af zag komen rijden. Hij hoorde dat de bestuurder vol gas gaf.75 In zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris verklaart de verbalisant in dit verband dat hij hierbij een accelererend geluid, motorgeronk, en het geluid van gas geven hoorde.76 Verbalisant beschrijft dat de Audi met hoge snelheid, in één gebogen lijn vanaf de Albert Plesmanstraat de Edelsmidsdreef opreed en dat deze hem had kunnen ontwijken als hij de bocht eerder had ingezet. De auto minderde echter geen snelheid en maakte ook geen ‘haakse’ stuurbewegingen, waardoor het voor de verbalisant noodzakelijk werd om het voertuig te ontwijken. Verbalisant zegt te hebben moeten springen voor zijn leven, omdat de auto in zijn beleving vol op hem inreed. Hij verklaart ‘haaks linksaf’ te zijn gesprongen op het moment dat de Audi op ongeveer een armlengte afstand van hem was. Hij meent dat hij, als hij dit niet had gedaan, op de linkerzijde van de motorkap was beland.77 Het laatste wat hij zag voor de sprong, waren het linker voorwiel en de linker voorlamp, aldus de verbalisant bij de rechter-commissaris. Na de sprong is hij op zijn knieën gevallen.78
De [verbalisant 11] beschrijft dat de Audi vervolgens rechtsaf sloeg, de Edelsmidsdreef in. Daar minderde hij snelheid en reed stapvoets. Eén van de verdachten, die over de Edelsmidsdreef rende, stapte vervolgens achter in de Audi.79 Ook de [verbalisant 4] zag deze verdachte rennen, de auto afremmen en hem aan de rechterzijde van de auto instappen. Vervolgens trok de auto weer op, waarbij de [verbalisant 4] en de [verbalisant 13], die ook in het busje op de Edelsmidsdreef had gezeten, op de (banden van) de auto schoten om het voertuig te doen stoppen.80,81
Identiteit van de bestuurder van de Audi
De politiehelikopter, van waaruit men kort daarna (minder dan een minuut) weer zicht had op de Audi, volgde de auto, tot deze bij een boerderij te Linschoten tot stilstand kwam.82 ‘Hangend’ aan de rechterzijde van de Audi werd vanuit de helikopter gezien dat na enige tijd aan de bestuurderszijde van de auto (linkervoorportier) een persoon uitstapte en wegrende. Die persoon werd later aangehouden in een van de schuren bij de boerderij.83,84 Het betreft medeverdachte [medeverdachte 1].85
De twee andere inzittenden van de Audi bleven daarin zitten tot het moment dat het arrestatieteam ter plaatse was. Het arrestatieteam hield door middel van de zogenaamde ‘uitpraatprocedure’ twee verdachten aan: één zat op de bijrijdersplaats – medeverdachte [medeverdachte 3] – en één zat op de bestuurdersplaats: verdachte. Verdachte zei daarbij: “Ik heb alleen maar gereden.”86,87
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij was gevraagd om te rijden in de bewuste nacht, maar ontkent dat hij reed tijdens de vlucht uit Schoonhoven.88 Dat strookt echter niet met de verklaring van de [verbalisant 3], die in de bakkerij zat. Deze verbalisant had voor de actie goed zicht op de Audi en zag dat, nadat deze half op de stoep was geparkeerd, een persoon links achteruit stapte en naar de pinautomaat liep. De bestuurder bleef in de Audi zitten.89
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft ter terechtzitting als getuige in de zaak van verdachte verklaard dat hij op het moment dat het arrestatieteam in actie kwam, naast de Audi stond en daar, toen hij knallen hoorde, direct weer in is gestapt en heeft plaatsgenomen op de bijrijderstoel.90 Tegenover de politie verklaarde [medeverdachte 3] dat hij naast de auto stond en toen hij de explosieven zag instapte naast de bestuurder, waarna ze wegreden. Even later, ‘op de korte bocht’, is de ‘derde man’ rechts achter in de auto gestapt. Deze derde persoon is later in de schuur aangetroffen, aldus [medeverdachte 3].91In een later verhoor ten overstaan van de politie verklaart [medeverdachte 3] dat de derde persoon die ingestapt is, Karim is. Degene die bij de pinautomaat stond en in de auto is gesprongen is de derde persoon.92 Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij na het begin van de actie van het arrestatieteam in de richting van de Edelsmidsdreef rende en dat hij werd ‘gered’ doordat de auto hem ophaalde. Volgens [medeverdachte 1] is hij rechts achter in de auto gestapt, waarna deze is weggereden.93 Toen verbalisanten hem na een verhoor terug brachten naar het huis van bewaring, verklaarde medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij zelf nooit zou rijden omdat hij dat niet kon en dat hij blij was dat ze zo’n goede chauffeur hadden meegenomen omdat hij totale controle over de Audi had tijdens de vlucht en dat hij hem daarom nog had bedankt toen ze over de N-weg reden.94
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de [verbalisant 5] medeverdachte [medeverdachte 1] meende te herkennen als bestuurder van de Audi direct na het geven van het sein ‘actie’, maar kort vóór de feitelijke actie van het arrestatieteam (zie Map 1, p. 212-213), verdachte degene is geweest die de Audi heeft bestuurd op het moment van wegrijden uit Schoonhoven. De herkenning door de [verbalisant 5] van medeverdachte [medeverdachte 1] is de enige omstandigheid die in de richting van [medeverdachte 1] als bestuurder wijst, terwijl die herkenning in het donker is gedaan, alle verdachten ten tijde van de poging tot plofkraak kleding droegen die het gezicht (gedeeltelijk) bedekte en de verbalisant in zijn proces-verbaal zelf al opmerkt dat het mogelijk is dat een andere, op [medeverdachte 1] lijkende verdachte achter het stuur heeft gezeten. Het gegeven dat personen niet op elkaar lijken wanneer zij met onbedekt gezicht op een foto zijn afgebeeld, wil nog niet zeggen dat deze gelijkenis er ook niet is, wanneer hun gezicht (deels) bedekt is. Ook de waarneming vanuit de helikopter dat het linkervoorportier van de Audi open ging en dat men iemand zag uitstappen en wegrennen, hetgeen wellicht op [medeverdachte 1] als bestuurder zou kunnen duiden, doet aan dit oordeel niet af. De helikopter hing immers rechts naast de Audi. Niet uitgesloten kan worden dat men vanaf die positie niet goed heeft kunnen waarnemen of de persoon links achter uit de Audi stapte of vanaf de bestuurdersplaats uitstapte.
Uit de overige stukken in het dossier komt een ander, eenduidig beeld naar voren, namelijk dat [medeverdachte 3] de bijrijder is geweest die vóór het wegrijden op de uitkijk stond en direct na het begin van de actie van het arrestatieteam is ingestapt op de bijrijdersplaats, dat [medeverdachte 1] na aanvang van de actie van het arrestatieteam is weggerend en pas later, om de hoek met de Edelsmidsdreef, achter in de auto is gestapt en dat verdachte degene is geweest die de Audi niet alleen van Almere naar Schoonhoven, maar ook in Schoonhoven (waar hij tijdens de poging tot ‘plofkraak’ in de auto bleef zitten) en tijdens de vlucht vanuit Schoonhoven bestuurde. De rechtbank voelt zich hierin nog gesterkt door de vaststelling dat ook in de overige zich in het Havanna-dossier bevindende zaaksdossiers, waarin [medeverdachte 1] als (mede)verdachte naar voren komt, zowel uit tapgesprekken als uit observaties nimmer blijkt dat [medeverdachte 1] als bestuurder van een motorvoertuig optreedt. In tegendeel: hij is telkens bijrijder. Dat dit nu anders zou zijn geweest, is ook om die reden niet aannemelijk.
4.2. Bewijsoverwegingen
Feit 1
Gemeen gevaar voor goederen
Door een aantal raadslieden is aangevoerd dat de hierboven onder 4.1 beschreven, door verdachten gehanteerde methode zeer gecontroleerd is, aangezien uitsluitend gas in de (betrekkelijk kleine) kluis van de pinautomaat wordt gebracht en de omvang van de explosie hierdoor sterk wordt beperkt. Voorts zouden de verdachten zeer zorgvuldig en beheerst te werk zijn gegaan. Daarom is in de visie van de verdediging geen gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gemeen gevaar voor goederen in bedoelde zin intrinsiek is aan de door de dadergroep gehanteerde methode (het tot ontploffing brengen van een gasmengsel), mede vanwege de mogelijkheid dat te veel gas gebruikt wordt of het gas blijft doorstromen bij een eventuele vlucht van de daders. Voorts is gemeen gevaar voor goederen te duchten van stukken die door de lucht kunnen vliegen na de ontploffing, en zo de goederen kunnen beschadigen die in de buurt zijn.
De rechtbank stelt voorop dat een geldautomaat, naar algemene bekendheid, uit een aantal afzonderlijke delen bestaat: een gedeelte aan de voorzijde (buitenzijde) van de automaat, waar de klant zijn pas en pincode kan invoeren en waar het geld aan de klant via de uitgifteklep wordt uitgegeven, en twee onderscheiden gedeelten aan de binnenzijde, te weten de (doorgaans afgesloten) kluis, waarin zich de geldcassettes bevinden, en een ‘besturingsgedeelte’ met daarin onder meer een computer, een bedieningspaneel voor die computer en een apparaatje waarmee bonnen geprint kunnen worden.
Met het teweegbrengen van een ontploffing in het kluisgedeelte van de geldautomaat ligt in ieder geval schade aan goederen in de directe omgeving daarvan, met name aan de computer, het bedieningspaneel en de bonnenprinter, in de rede. Bovendien brengt het teweeg brengen van een ontploffing in de kluis ook gevaar voor de zich in die kluis bevindende goederen, met name de geldcassettes en -biljetten, met zich. Dat het opzet van degenen die een plofkraak plegen daarop naar de aard der zaak niet gericht zal zijn, doet aan het bestaan van dat gevaar niet af, nu de omvang van de mogelijke schade aan de inhoud van het kluisgedeelte (en ook overigens het andere onderdeel van de automaat) zich tevoren niet laat berekenen. De rechtbank is van oordeel dat de gebruikte methode reeds om die reden gemeen gevaar voor – minst genomen – de zich in de geldautomaat bevindende goederen met zich brengt. Daarbij is overigens niet van belang of daadwerkelijk schade is ontstaan. Het gemeen gevaar voor goederen moet immers, zoals in artikel 157 Wetboek van Strafrecht is bepaald, te duchten zijn.
Overigens acht de rechtbank het niet onwaarschijnlijk dat zich in de bevoorradingsruimte in Schoonhoven eveneens diverse goederen bevonden waarvoor gemeen gevaar te duchten is geweest. Nu zich over de aanwezigheid van dergelijke goederen in het voorliggende dossier echter geen gegevens bevinden, moet de vraag of gemeen gevaar voor die (eventuele) goederen te duchten is geweest, onbeantwoord blijven.
Aangezien evenmin gegevens voorhanden zijn over de mogelijke kracht van een ontploffing bij de hier gehanteerde methode, de daaraan klevende gevaren en de mogelijke gevolgen van het laten doorstromen of onjuist doseren van het gas, kan de rechtbank evenmin vaststellen in hoeverre schade had kunnen worden toegebracht aan eventuele zich buiten de bevoorradingsruimte van de geldautomaat bevindende goederen.
Opzet van verdachte
Op de terechtzitting van 22 november 2010 heeft verdachte verklaard dat hij geen antwoord wenst te geven op de vraag wie hem had gevraagd om mee te doen en wanneer hem dat was gevraagd. Wel verklaarde verdachte dat hij was gevraagd voor een ‘soort inbraak’ .
Op diezelfde terechtzitting heeft medeverdachte [medeverdachte 1], gehoord als getuige in de zaak van verdachte, verklaard dat hij tegen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] niet gezegd had dat het om een plofkraak ging. Zij hadden gesproken over een inbraak “en daar bleef het bij”. Ten aanzien van verdere vragen hieromtrent weigerde getuige [medeverdachte 1] met een beroep op zijn verschoningsrecht te beantwoorden.
De raadsman heeft in het licht van het voorgaande aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op overtreding van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien hij geen wetenschap had van het voornemen om een plofkraak te plegen en hij in de veronderstelling verkeerde dat het om een ‘gewone inbraak’ zou gaan. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat noch uit tapgesprekken, noch uit observaties blijkt van enige betrokkenheid van zijn cliënt in de aanloop naar de plofkraak, dat hij de gasflessen niet heeft gezien en dat hij deze ook niet heeft hoeven en kunnen zien, aangezien ze in de kofferbak lagen terwijl niet vast staat van wie de auto was waarin verdachte reed.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit opzet bij verdachte wel aanwezig moet zijn geweest, aangezien verdachte was aangezocht als coureur, een belangrijke rol, en de officier van justitie denkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] de gasflessen en slangen gezien zullen hebben, “dat kan eigenlijk niet anders”. Bovendien kan het niet anders dan dat zij geïnformeerd waren, aangezien het buitengewoon onhandig is om met een chauffeur (verdachte) en een uitkijk annex navigator (medeverdachte [medeverdachte 3]) te werken terwijl die niet weten wat hen te wachten staat. Zij zouden immers vreselijk schrikken van een ontploffing, wellicht gepaard met tumult en alarmering daarna. In deze stelling heeft de officier van justitie betrokken dat verdachte zich in zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting met grote regelmaat op zijn zwijgrecht heeft beroepen en dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij “gewoon had geaccepteerd”, hij niet wist wat er ging gebeuren en dat hij dit deed zonder vragen te stellen, omdat hij geld nodig had.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. In de tapgesprekken die in de aanloop naar de poging tot plofkraak op 12 februari 2010 zijn opgenomen, komt verdachte niet voor. Ook tijdens de observaties voorafgaande aan de 12e februari wordt verdachte niet waargenomen. Van enige betrokkenheid van verdachte in de voorbereidende fase blijkt ook overigens niet uit het dossier. Uit de getuigenverklaringen aangaande de gebeurtenissen in Schoonhoven op 12 februari 2010 en de wijze waarop de slangen en vooral de gasflessen ter plekke zijn aangetroffen (de flessen zaten in een zwarte tas), kan de rechtbank ook niet afleiden dat verdachte deze moet hebben gezien. Geen van de aanwezige verbalisanten (die in het doen van dergelijke waarnemingen getraind zijn) meldt immers dat hij gasflessen heeft gezien. Derhalve is niet duidelijk op grond waarvan verdachte deze waarneming wel zou hebben gedaan dan wel zou hebben kunnen doen, te meer daar hij in de Audi is blijven zitten, zoals hiervoor in de laatste alinea van rechtsoverweging 4.1 is vastgesteld.
De rechtbank acht de stelling van de officier van justitie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] tevoren geïnformeerd zijn over de aanwezigheid van gasflessen en andere attributen nodig voor een plofkraak, te speculatief alsmede te weinig concreet en gebaseerd op pure feiten. De rechtbank kan hierin dan ook geen basis vinden om opzet op het medeplegen van een plofkraak aanwezig te achten.
Gelet op de wijze waarop de slangen zijn aangetroffen (gestoken in de uitgifteklep van de pinautomaat) en het feit dat deze wel door enkele aanwezige verbalisanten zijn waargenomen, had verdachte deze naar het oordeel van de rechtbank wel kunnen zien op het moment dat deze in de pinautomaat werden gestoken. Voor zover verdachte zich daardoor wel bewust is geworden van de voorgenomen plofkraak, was de tijd die hem op dat moment restte tot aan het moment waarop het arrestatieteam in actie kwam dermate kort, dat niet gesteld kan worden dat hij in de gelegenheid was om zich hiervan te distantiëren.
Het voorgaande, in combinatie met de verklaring die getuige [medeverdachte 1] ter terechtzitting heeft afgelegd, brengt de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs is voor het opzet van verdachte op (het medeplegen van) het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing in de geldautomaat. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
De rol van verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat het handelen van verdachte in de onderhavige zaak niet als medeplegen, maar slechts als medeplichtigheid te kwalificeren is. Hij vervulde als chauffeur een (te) geringe rol, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de voor medeplegen noodzakelijke nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5].
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachtes aandeel wel als medeplegen is aan te merken gelet op de hiervoor reeds weergegeven door hem gemaakte opmerkingen, aangezien hij zonder te vragen “gewoon heeft geaccepteerd”, wat hem al snel tot medepleger maakt.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte is opgetreden als chauffeur (coureur) en zelfs aangezocht vanwege zijn kwaliteiten op dat gebied. Hij heeft zijn medeverdachten in Almere opgehaald en naar Schoonhoven gebracht met de bedoeling om in te breken. Bij een plofkraak als de onderhavige is het voor de daders van zeer groot belang dat de aanwezigen snel – met een snelle auto – kunnen vluchten, in geval van alarmering of betrapping. Dit is ook gebleken in het onderhavige geval: er was een duidelijke taakverdeling, die inhield dat verdachte tijdens de plofkraak(poging) in de auto (een snelle Audi) bleef zitten, klaar om indien nodig direct weg te rijden. Dat verdachtes rol in deze zeer belangrijk was, blijkt tevens uit de verklaring van [medeverdachte 1], dat hij de chauffeur nog bedankt heeft tijdens de vlucht omdat hij ‘totale controle’ had over de auto (Map 7, p. 2253). Aldus heeft verdachte volop meegedaan met de poging tot ‘kraak’. Hij zou daar bovendien een beloning voor krijgen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat de rol van verdachte geen zuiver ondersteunende is geweest, maar dat hij een actieve en essentiële functie bij de beoogde plofkraak vervulde. De rechtbank laat daarbij nog in het midden of verdachte al dan niet de auto geleverd heeft.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte niet als medeplichtige, maar als medepleger aan de poging tot diefstal met braak moet worden aangemerkt. Dit brengt met zich dat de in de tenlastelegging vermelde uitvoeringshandelingen, namelijk het forceren van de uitgifteklep van de geldautomaat en het steken van slangen daarin (hetgeen feitelijk door de medeplegers is verricht), aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Feit 2
Hiervoor onder 4.1. heeft de rechtbank met betrekking tot feit 2 vastgesteld – kort samengevat – dat verdachte als bestuurder van de Audi met hoge snelheid vanaf de Albert Plesmanstraat de Edelsmidsdreef is ingereden en daarbij, terwijl hij de bocht nam, de [verbalisant 4] bijna heeft aangereden. Dat het niet van een aanrijding is gekomen, is – zo blijkt uit de verklaringen van de [verbalisant 4] en de [verbalisant 11] – uitsluitend te danken aan het feit dat de [verbalisant 4] tijdig is weggesprongen. De rechtbank heeft, anders de raadsman van verdachte, geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van genoemde verbalisanten op dit punt. Beide verbalisanten verklaren, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris, dat de Audi op de [verbalisant 4] afreed, dat de [verbalisant 4] wegsprong toen de auto op korte afstand van hem was en dat, als de verbalisant niet was weggesprongen, de auto hem zou hebben aangereden. De enkele omstandigheid dat de verklaringen van de verbalisanten op onderdelen niet gelijkluidend zijn, is onvoldoende om aan te nemen dat de [verbalisant 4] níet is weggesprongen teneinde een aanrijding met de Audi te voorkomen. In de hectiek van het gebeuren kan de waarneming op sommige punten wellicht minder nauwkeurig zijn, terwijl de kern van de waarneming daardoor niet aangetast wordt. De rechtbank gaat ervan uit dat hiervan ook in de onderhavige situatie sprake is geweest. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman op dit onderdeel.
Verdachte is aldus in de nachtelijke uren, terwijl het wegdek mogelijk door de weersomstandigheden glad was, sterk accelererend, met een voor die omstandigheden hoge snelheid en met een ruime bocht de Edelsmidsdreef in gereden, kennelijk zonder zich te bekommeren om de mensen die zich op dat moment op zijn weg bevonden. In dit verband is mede van belang dat het zicht ter plaatse goed was en verdachte niet voor de verbalisant is gestopt of uitgeweken. In tegendeel, hij is met kennelijk hoge snelheid, in één gebogen lijn, doorgereden, terwijl hij later, nadat hij de [verbalisant 4] was gepasseerd, wel de Audi tot stilstand heeft gebracht om de derde verdachte ([medeverdachte 1]) in te laten stappen. De rechtbank is van oordeel dat, ware het in de gegeven omstandigheden tot een aanrijding met de verbalisant gekomen, de kans op een dodelijke afloop aanzienlijk was geweest. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het algemeen bekend is dat voetgangers kwetsbare verkeersdeelnemers zijn, zeker wanneer deze aangereden worden door auto's. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door te handelen zoals hierboven is omschreven, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een persoon zou aanrijden en dat deze vanwege de door hem gebezigde snelheid daardoor zou komen te overlijden. Daarmee is het ten laste gelegde opzet bewezen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat na het commando ‘Actie, nu!’ van de politie een chaos van knallen en schoten ontstond, waarmee verdachte geen rekening had gehouden. Volgens de raadsman had hij daarom reden om te vluchten. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Daargelaten dat de leden van het arrestatieteam grotendeels vanwege hun kleding als politieambtenaar herkenbaar waren en zich bovendien luid en duidelijk kenbaar hebben gemaakt door bij herhaling te roepen “politie, politie, stop”, kon er naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte redelijkerwijs geen enkele twijfel over bestaan dat hij met de politie te maken had. Verdachte was immers in het nachtelijk uur op straat om met anderen een inbraak te plegen en het behoort tot de primaire taak van de politie om dergelijk gedrag te bestrijden. Dat verdachte op dat moment van anderen dan de politie te vrezen had is niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht het niet onmogelijk dat verdachte (kennelijk) van slag is geraakt door het optreden van de leden van het arrestatieteam. Dat gaf hem evenwel geen vrijbrief om – niets en niemand ontziend – er in zijn auto vandoor te proberen te gaan. Verdachte heeft daardoor het leven van een lid van het arrestatieteam in de waagschaal gelegd.
4.3. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1
primair
hij op 12 februari 2010 te Schoonhoven tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander dan verdachte en zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en dat geld te verschaffen en dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, de uitgifteklep van die geldautomaat heeft geforceerd en slangen, die verbonden waren met gasflessen en een ontstekingsmechanisme in de uitgifteklep van die geldautomaat heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd gevolgd van geweld tegen leden van een arrestatieteam van de politie gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte met een motorvoertuig op die leden van dat arrestatieteam van de politie is ingereden.
Feit 2
hij op 12 februari 2010 te Schoonhoven opzettelijk ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een lid van een arrestatieteam van het leven te beroven met een motorvoertuig is ingereden op dat lid van dat arrestatieteam, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het medeplegen van een poging tot diefstal door middel van braak (artikel 311 Wetboek van Strafrecht), en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan de andere deelnemers straffeloosheid te verzekeren.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
Feit 1 primair:
medeplegen van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak,
gevolgd van geweld, gepleegd tegen personen om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken,
en
Feit 2:
poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers straffeloosheid te verzekeren.
Beroep op noodweer
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit heeft de raadsman aangevoerd dat sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, omdat het aanwezige arrestatieteam direct na het begin van de actie zou zijn begonnen met schieten op de verdachten en aldus sprake zou zijn geweest van een wederrechtelijke aanranding op het lijf van verdachte en zijn mededaders, waartegen verdachte zich op deze wijze mocht verweren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beroep niet slagen. Er is immers geen sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van de leden van het arrestatieteam jegens verdachte. De diverse leden van het arrestatieteam waren voor het merendeel aan hun kleding herkenbaar als politieambtenaren. Daarbij komt dat zij zich na het starten van de actie ook verbaal als politieambtenaren bekend hebben gemaakt door te roepen “politie, politie, stop” of woorden van dergelijke strekking. Zij handelden in het kader van hun ambtsuitoefening. Dat verdachte het schieten met stungranaten en beanbags wellicht ervaren heeft als een wederrechtelijke agressie jegens hem, doet aan dat oordeel niet af. Ook dit is geen wederrechtelijke aanranding geweest, maar gebeurd in het kader van het gerechtvaardigde streven de ‘plof- en ramkraak’ te voorkomen en de verdachten aan te houden. De rechtbank wijst daartoe ook op de hiervoor onder 4.2. opgenomen overwegingen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties
Strafmaatverweer – geweldgebruik door de politie
De raadsman heeft betoogd dat de aan verdachte op te leggen straf dient te worden gematigd, gezien de wijze waarop het arrestatieteam (hierna: AT) bij de actie in Schoonhoven op 12 februari 2010 is opgetreden, de door het AT bij die inzet gebruikte middelen en de wijze waarop deze middelen zijn gebruikt. Hierbij bestond immers het risico op, bijvoorbeeld, een ontploffing van een nog in de kofferbak aanwezige gasfles indien deze in contact kwam met een van de op die auto afgevuurde patronen. De raadsman heeft betoogd dat de gebruikte middelen (stungranaten, beanbags, laserstralen, schieten met scherp) ongeoorloofd waren, mede gelet op het feit dat de identiteit van de hoofdverdachte bekend was en deze derhalve – indien hij bij de actie was ontkomen – opgespoord had kunnen worden. Dit geweld is disproportioneel en gevaarlijk geweest en dient te leiden tot strafvermindering, aldus de raadsman. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat verdachte na zijn aanhouding op een klachtwaardige wijze is behandeld. Hij is, nadat hij was geboeid, geslagen en tegen zijn arm geschopt. Ook is tegen hem gezegd dat hij een ‘speciale behandeling’ zou krijgen. Verdachte heeft hierdoor dermate ernstig letsel opgelopen dat hij hiervoor in het ziekenhuis behandeld moest worden. De verdediging heeft over dit geweldgebruik tegen verdachte een klacht ingediend, die pas na afdoening van de strafzaak tegen verdachte in behandeling zal worden genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het AT terecht is ingezet. Voorts kan hetgeen leden van het AT aan handelingen hebben verricht, niet tot de conclusie leiden dat het door hen toegepaste geweld disproportioneel is geweest, zeker niet nadat de politieambtenaren hebben ervaren dat er op hen is ingereden. Artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is niet aan de orde en er kan dan ook geen sprake zijn van strafvermindering, aldus de officier van justitie.
Bij de bespreking van de standpunten en conclusies van de verdediging zal de rechtbank twee situaties onderscheiden: enerzijds het geweld gepleegd door leden van het AT tijdens de actie in Schoonhoven zelf en anderzijds het geweld dat bij de aanhouding van verschillende verdachten gepleegd zou zijn door leden van het AT.
Met betrekking tot het geweld ten tijde van de actie in Schoonhoven, waarbij in feite ook een tweetal fases is te onderscheiden, overweegt de rechtbank als volgt.
In een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal is door de ploegchef, de [verbalisant 5] (ook wel de wachtcommandant in Map 9 genoemd), op de pagina’s 1853 en 1854 (Map 6) de inzet van het AT in Schoonhoven om te voorkomen dat er een plofkraak zou plaatsvinden én om diverse verdachten die bij deze plofkraak en mogelijk andere plofkraken betrokken zouden zijn, aan te houden, verantwoord. De inzet van het AT staat op zich zelf genomen ook niet ter discussie. De rechtbank hanteert derhalve als uitgangspunt dat de inzet van het AT in Schoonhoven op 12 februari 2010 terecht is geweest.
Door twee leden van het AT (de [verbalisant 2] en de [verbalisant 6]) zijn stungranaten vanaf het dak van gebouw B (Mei Mie) geworpen richting de verdachten die zich op dat moment bij de pinautomaat ophielden. Verder is er door diverse leden van het AT met beanbags (zakjes met korreltjes; door daarmee op de benen te vuren kan iemand tijdelijk uitgeschakeld worden) richting verdachten geschoten en dienden twee leden van het AT volgens opdracht een traangasgranaat af te vuren. Voorts is er met scherp geschoten. Echter, dit heeft plaatsgevonden, zo blijkt uit de diverse getuigenverklaringen in het dossier, nadat verschillende leden van het AT hebben moeten wegspringen om te voorkomen dat er op hen werd ingereden. Niet gebleken is dat er door leden van het AT gericht met scherp is geschoten tijdens de eerste fase.
De Aanwijzing handelwijze bij geweldsaanwending (politie)ambtenaren (Stcrt. 2006, nr. 143, p. 7) geldt in bepaalde gevallen van geweldsaanwending, te weten bij vuurwapengebruik met de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg dan wel overige geweldsaanwendingen met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (gedacht moet worden aan de dood of zwaar lichamelijk letsel tengevolge van het gebruik van de wapenstok, de diensthond of de dienstauto). In die gevallen dient er een onafhankelijk overheidsonderzoek plaats te vinden. De Aanwijzing is derhalve niet op het afschieten van de stungranaten, beanbags en traangasgranaten in Schoonhoven van toepassing. Gesteld dan wel nader onderbouwd noch gebleken is dat deze middelen op zichzelf genomen onjuist of onterecht zijn ingezet. Uitgaande van een marginale toetsing in deze ligt het dan ook niet op de weg van de rechtbank in het kader van het strafproces dit nader te onderzoeken en te toetsen. De rechter zou daarmee ook teveel op de stoel van het opsporingsapparaat gaan zitten.
Met betrekking tot het geweld in de tweede fase neemt de rechtbank met name de hiervoor reeds genoemde Aanwijzing in ogenschouw. Het van toepassing zijnde toetsingskader wordt gevormd door artikel 8 van de Politiewet 1993. Het uitgangspunt is dat de politie geweld mag gebruiken bij naleving van de geldende voorwaarden. Van de politie mag worden verwacht dat geweld slechts wordt toegepast binnen de grenzen van de proportionaliteit, de subsidiariteit en de kaders van de geldende geweldsinstructies. Artikel 8 bevat voorts de voorwaarden waaronder die bevoegdheid tot het gebruiken van geweld mag worden toegepast. Ter invulling van die voorwaarden is de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie 1994) opgesteld. Daaruit blijkt, voor zover hier van belang, dat het gebruik van een vuurwapen is toegestaan om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken en die verdacht wordt van het plegen van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld en dat door zijn gevolg, bedreigend voor de samenleving is of kan zijn. Het is alleen toegestaan te schieten op personen en op vervoermiddelen waarin zich personen bevinden. Voorts is bepaald dat van het vuurwapen geen gebruik mag worden gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstellen van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.
Het schieten door leden van het AT op wegvluchtende verdachten, nadat deze geprobeerd hadden een plofkraak op een pinautomaat van een bank te plegen en vervolgens in waren gereden op politieambtenaren in hun haast om weg te komen, voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de in de Ambtsinstructie 1994 genoemde voorwaarden voor het gebruik van geweld door de politie.
Gelet op de tekst van de Aanwijzing waarbij een onderzoek door de overheid moet plaatsvinden in de hiervoor reeds weergegeven gevallen, heeft er in de onderhavige zaak terecht geen onafhankelijk overheidsonderzoek naar het schieten door leden van het AT op wegrijdende auto’s met daarin verdachten plaatsgevonden. Er is immers geen letsel bij de verdachten tengevolge van het schieten met scherp door de politie ontstaan. Ook overigens is niet gebleken van letsel, ontstaan tijdens dan wel tengevolge van de actie in Schoonhoven. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de politieambtenaren mede gelet op de onder 4.1. geschetste omstandigheden in redelijkheid van de hen gegeven bevoegdheid gebruik gemaakt. In het kader van het strafproces ligt het voor het overige niet op de weg van de rechtbank een en ander meer diepgaand te onderzoeken.
Met betrekking tot het gepleegde geweld bij de aanhouding van diverse verdachten overweegt de rechtbank het volgende.
Door zowel verdachte als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is ter zitting melding gemaakt van jegens hen uitgeoefend geweld van de zijde van leden van het AT bij hun aanhouding. Verdachte is volgens eigen zeggen meerdere keren geschopt terwijl hij geboeid op de grond lag en niets meer kon doen. Hij heeft zich onder behandeling moeten stellen in het Spaarneziekenhuis, ten bewijze waarvan een nota betrekking hebbend op het verlenen van specialistische hulp op 12 februari 2010 is overgelegd. Er is door zijn raadsman een klacht bij de politie ingediend. [medeverdachte 1] heeft geen klacht ingediend, omdat er, naar eigen zeggen, toch niets mee gedaan wordt. Maar ook hij klaagt over fors uitgeoefend geweld jegens hem door leden van het AT na zijn aanhouding. De raadsman van [medeverdachte 2] heeft de foto die kort na de aanhouding van verdachte is gemaakt, opgevraagd en ter zitting getoond. Op deze foto is een forse zwelling en bloeduitstorting bij het linkeroog van verdachte en een rode verwonding die naar beneden loopt, tot aan de mond, te zien. Desgevraagd heeft [medeverdachte 2] verklaard dat dit letsel is ontstaan tengevolge van het schoppen tegen zijn hoofd door leden van het AT. Hiervan is door of namens verdachte aangifte gedaan. Een klacht c.q. aangifte kan pas nader worden onderzocht, zo hebben zij te horen gekregen, nadat de onderhavige strafzaak afgerond zou zijn. Wat daarvan ook zij, de rechtbank zal een en ander bij de op te leggen straf betrekken om de navolgende redenen.
In de processen-verbaal van aanhouding van de verschillende verdachten is niets gerelateerd over uitgeoefend geweld tijdens dan wel na de aanhouding. Pas tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris van de [verbalisant 11] en de [verbalisant 4] als getuigen is echter desgevraagd door hen verklaard dat zij jegens de bestuurder van de Audi geweld hebben gebruikt. Zoals hiervoor overwogen is verdachte de bestuurder van de Audi geweest. De [verbalisant 11] verklaart dat de bestuurder na zijn aanhouding lachte en zei dat hij alleen maar gereden had. De [verbalisant 11] heeft, zo verklaart hij, de bestuurder de boeien om gedaan en toegevoegd dat hij zijn bek moest houden, omdat verdachte bijna een collega had dood gereden. Met de binnenkant van zijn rechterhand heeft hij de bestuurder vervolgens een attentieklap gegeven tegen de linkerzijkant van het hoofd. Ook de [verbalisant 4] maakt bij de rechter-commissaris tijdens zijn verhoor als getuige melding van geweld jegens de bestuurder van de Audi, namelijk een schop tegen de bovenarm terwijl deze geboeid op de grond lag.
Uit beide verklaringen blijkt dat er geweld is gebruikt nadat de verdachten reeds aangehouden waren en geboeid op de grond lagen. Gelet hierop alsmede gelet op de verklaringen van de verdachten – beide in onderlinge samenhang bezien met de nota met betrekking tot specialistische ziekenhuishulp voor verdachte en de foto met daarop te zien letsel bij [medeverdachte 2] – acht de rechtbank de verklaringen van verdachten over het door leden van het AT tegen hen uitgeoefend geweld na hun aanhouding zeer aannemelijk.
In tegenstelling tot de officier van justitie die ter terechtzitting heeft aangegeven het voor de rechtbank niet relevant te achten wat er na de aanhouding met verdachten is gebeurd, ziet de rechtbank mede gelet op deze deels nieuwe informatie die relevantie wel. De rechtbank kan er begrip voor hebben dat emoties een rol spelen na het inrijden op collega leden van een AT. Het is echter niet gerechtvaardigd deze op die manier te uiten. De rechtbank acht dit geweld, gelet op het moment waarop het plaatsvond, disproportioneel. De rechtbank ziet hierin aanleiding als compensatie van het geweld in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de op te leggen straf met een maand te verminderen.
Sanctie
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland, regio Alkmaar-Haarlem, uitgebrachte rapport van 15 februari 2010 (Map 2, dossierpagina 357-359) is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, samen met zijn mededaders, geprobeerd om een (aanzienlijk) geldbedrag weg te nemen uit de kluis van een geldautomaat. Hiermee hebben verdachte en zijn mededaders getracht een ernstige inbreuk te plegen op het eigendomsrecht van een ander. Een ‘kraak’, zoals door verdachte beoogd, veroorzaakt in het algemeen niet alleen aanzienlijke schade voor de benadeelden, maar ook ergernis en maatschappelijke onrust. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast is verdachte, nadat hij en zijn mededaders op heterdaad waren betrapt bij de bovenomschreven poging tot diefstal met braak, met de auto die hij bestuurde op een medewerker van het arrestatieteam ingereden. De rechtbank rekent het de verdachte in ernstige mate aan dat hij het door hem bestuurde voertuig als een wapen in de strijd heeft geworpen. Gelet op de omstandigheden waaronder een en ander plaatsvond (met name het gladde wegdek), mag verdachte van geluk spreken dat de betrokken medewerker niet dodelijk of ernstig gewond is geraakt. De verdachte heeft, door aldus te handelen, het hoogste rechtsgoed dat door de wet wordt beschermd, het menselijk leven, op het spel gezet; hij heeft de persoonlijke veiligheid van een lid van het arrestatieteam in gevaar gebracht. Voorts heeft hij, blijkens de aangiftes, gevoelens van angst en schrik veroorzaakt bij de betrokken leden van het arrestatieteam, die zich sterk in hun leven bedreigd voelden.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat hij, zo blijkt uit zijn Uittreksel justitiële documentatie, in het verleden eerder is veroordeeld voor – kort gezegd – (gekwalificeerde) diefstallen en nog in een proeftijd liep. Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat zijn opzet niet tevens was gericht op het teweegbrengen van een ontploffing in de geldautomaat, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat voor poging tot diefstal in vereniging met braak zoals aan verdachte ten laste is gelegd een gevangenisstraf van 7 maanden passend is. Voor een poging doodslag door het inrijden op een persoon, zoals hier bewezen verklaard, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden op zijn plaats. Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank op de aan verdachte op te leggen straf één maand in mindering brengen vanwege het op hem bij zijn arrestatie toegepaste geweld.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Voor het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf ziet de rechtbank geen aanleiding. Mede gelet op de wijze waarop de poging gekwalificeerde doodslag heeft plaatsgevonden, alsmede gelet op het bepaalde in lid 7 van artikel 180 van de Wegenverkeerswet 1994, acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid na tenuitvoerlegging van de hierna op te leggen gevangenisstraf niet passend.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Toewijzing vorderingen benadeelde partij
De Politie Haaglanden heeft namens benadeelde partij verbalisant [verbalisant 4] een vordering tot schadevergoeding van € 350,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze immateriële schade van verbalisant [verbalisant 4] rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank het bedrag van € 350,- als vergoeding van de schade billijk voor. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot dit bedrag.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken, tot op heden begroot op nihil.
Maatregel schadevergoeding
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij verbalisant [verbalisant 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 350,-.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 55, 288, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIER EN TWINTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij verbalisant [verbalisant 4], Politie Haaglanden geleden schade tot een bedrag van € 350,- (driehonderd en vijftig euro) en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan Politie Haaglanden, voornoemd, rekeningnummer 48.08.55.579 t.n.v. Politie Haaglanden, kenmerk SI.09, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer verbalisant [verbalisant 4], Politie Haaglanden de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,- (driehonderd en vijftig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mrs. J. Snitker en I.H. Lips, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M. Brugman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2010.