ECLI:NL:RBHAA:2010:BO8391

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
167512 - HA ZA 10-382
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid DSB Bank voor schending zorgplicht en verrekening vordering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem is behandeld, gaat het om een vordering van de DSB Bank tegen [gedaagde] in het kader van een doorlopend krediet. De DSB Bank vordert betaling van een bedrag van € 28.043,88, vermeerderd met rente, als gevolg van een achterstand in de maandelijkse betalingen door [gedaagde]. [gedaagde] betwist de vordering en beroept zich op verrekening, stellende dat de DSB Bank haar zorgplicht heeft geschonden door hem in 2009 een lening te verstrekken zonder zijn kredietwaardigheid te controleren. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] de lening heeft afgesloten om een eerdere lening bij de DSB Bank te herfinancieren, waardoor zijn schuldenpositie niet is verslechterd. De rechtbank concludeert dat er geen schade is geleden door [gedaagde] als gevolg van een tekortkoming van de DSB Bank. In reconventie vordert [gedaagde] schadevergoeding, maar de rechtbank verklaart hem niet-ontvankelijk in deze vordering op grond van artikel 26 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis die tot de boedel behoort, tijdens het faillissement slechts ter verificatie kan worden aangemeld. De rechtbank wijst de vorderingen van de DSB Bank toe, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 167512 / HA ZA 10-382
Vonnis van 10 november 2010
in de zaak van
MR. RUTGER JAN SCHIMMELPENNICK,
wonende te Amsterdam,
en
MR. BERNARDUS FRANCISCUS MARIA KNÜPPE,
wonende te Dordrecht,
beiden in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze vennootschap
DSB BANK N.V.,
voorheen gevestigd te Wognum,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. G.J. Houweling,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Haarlem,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.J. Meijer.
Partijen zullen hierna DSB Bank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 mei 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 30 september 2010
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en in reconventie
2.1. Op 17 december 2008 heeft [gedaagde] een overeenkomst van doorlopend krediet gesloten met de DSB Bank. Uit hoofde van deze overeenkomst met contractnummer 5808-11-8190 heeft de DSB Bank in rekening-courant een kredietfaciliteit aan [gedaagde] verleend ter hoogte van € 33.461,00 tegen een effectief kredietvergoedingspercentage van 7,2 % op jaarbasis.
2.2. [gedaagde] heeft de DSB Bank opdracht gegeven om ten laste van het krediet een bedrag van € 20.000,00 en een bedrag van € 4.568,00 over te maken aan de Postbank. Door het overmaken van deze bedragen op 17 december 2008 zijn twee op dat moment reeds bestaande leningen bij de Postbank geheel terugbetaald.
2.3. Aan voornoemde kredietovereenkomst zijn door de DSB Bank tevens een overlijdensrisicoverzekering en een kredietprotector gekoppeld. Voor de overlijdensrisicoverzekering is een bedrag van € 3.203,00 ten laste van het krediet overgemaakt aan DSB Leven N.V. Voor de kredietprotector is een bedrag van € 5.690,00 ten laste van het krediet overgemaakt aan Krediet-Protector BV.
2.4. Bij brief van 6 januari 2009 heeft [gedaagde] te kennen gegeven af te zien van de overlijdensrisicoverzekering en de kredietprotector. Op 5 februari 2009 is de betaling voor de overlijdensrisicoverzekering ad € 5.590,00 teruggestort. De betaling voor de kredietprotector ad € 3.103,00 is op 28 februari 2009 teruggestort.
2.5. Op 2 maart 2009 heeft [gedaagde] wederom een overeenkomst van doorlopend krediet gesloten met de DSB Bank. Uit hoofde van deze overeenkomst met kredietnummer 5809-03-1056 heeft de DSB Bank in rekening-courant een kredietfaciliteit aan [gedaagde] verleend ter hoogte van € 27.439,00 tegen een effectief kredietvergoedingspercentage van 5,5 % op jaarbasis.
2.6. [gedaagde] heeft de DSB Bank opdracht gegeven om ten laste van dit krediet een bedrag van € 24.939,00 over te maken aan de DSB Bank. Door het overmaken van dit bedrag is het door de DSB Bank op 17 december 2008 aan [gedaagde] verleende krediet volledig terugbetaald. Een bedrag van € 2.500,00 is door de DSB Bank netto uitbetaald aan [gedaagde].
2.7. [gedaagde] is op 17 maart 2009 werkloos geworden.
2.8. [gedaagde] was uit hoofde van laatstgenoemde kredietovereenkomst maandelijks een kredietvergoeding verschuldigd. Tevens was [gedaagde] gehouden de opnamen in maandelijkse termijnen terug te betalen.
2.9. Naar aanleiding van een achterstand van tenminste twee maanden in de voldoening van de maandelijkse termijnbetalingen is de curator in 2010 ertoe overgegaan al hetgeen [gedaagde] aan de DSB Bank verschuldigd is vervroegd op te eisen.
3. Het geschil
in conventie
3.1. DSB Bank vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijt te betalen aan eiseres q.q.
€ 28.043,88, te vermeerderen met een rente van 0,451057% per maand vanaf 3 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, welk rentepercentage zal worden verlaagd tot het maximaal toegestane rentepercentage op basis van de Wet op het Consumentenkrediet indien bij wijziging van het maximaal toelaatbare rentepercentage het genoemde rentepercentage het maximaal toelaatbare rentepercentage overstijgt, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
(a) te bepalen dat gedaagde jegens eiser toerekenbaar tekort is geschoten/haar precontractuele zorgplicht heeft geschonden en/of onrechtmatig heeft gehandeld en mitsdien aansprakelijk is voor de hierdoor bij eiser opgetreden schade;
(b) te bepalen dat gedaagde jegens eiser mitsdien aansprakelijk is voor- en deswege gehouden is tot vergoeding van de schade die eiser heeft geleden of nog zal lijden, te begroten op een bedrag van € 13.240,24, te vermeerderen met de contractuele rente over € 13.136,20 met ingang van 2 maart 2009 dan wel de dag dezer eis, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag dezer eis, dan wel een ander bedrag door uw Rechtbank, sector Civiel o.g.v. art 97 boek 6 BW in goede Justitie nader te begroten, dan wel te bepalen dat deze schade nader opgemaakt dient te worden bij Staat en vereffend dient te worden volgens de Wet
(c) met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, inclusief het na-salaris van de advocaat.
3.5. DSB Bank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [gedaagde] betwist de vordering van de DSB Bank ad € 28.043,88, en de opeisbaarheid daarvan niet, maar beroept zich op verrekening. [gedaagde] stelt dat de DSB Bank haar zorgplicht heeft geschonden door hem in februari 2009 een lening te verstrekken zonder voorafgaand zijn kredietwaardigheid te controleren. Indien de DSB Bank deze controle wel had uitgevoerd, zou zij hebben geweten dat onzeker was of de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] zou worden verlengd en dat sprake was van een onderwaarde van de woning in verhouding tot de hypothecaire lening. Onder deze omstandigheden had de DSB Bank [gedaagde] geen lening voor een bedrag van € 27.439,00 mogen verstrekken. Door dat wel te doen, heeft de DSB Bank haar zorgplicht geschonden. [gedaagde] stelt dat de DSB Bank daarom aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg van deze onverantwoordelijke handelswijze heeft geleden. Door het verlies van zijn baan is hij niet meer in staat zijn financiële verplichtingen te voldoen. De schade van [gedaagde] bestaat – kort gezegd – uit het volgende. Als gevolg van de door de DSB Bank verstrekte lening rust op de woning van [gedaagde] thans een hypothecaire verplichting van in totaal € 181.189,00, terwijl de woning maximaal € 137.000,00 waard is/was. Dit betekent een niet-toegestane overcreditering van 7,25%. Deze overcreditering levert een vermogensnadeel van € 13.136,20 op voor [gedaagde]. Voorts heeft de DSB Bank onterecht een bedrag van € 104,00 aan rente geïncasseerd gedurende de twee maanden die het heeft geduurd voordat de premies van de overlijdensrisicoverzekering en de kredietprotector waren teruggestort. [gedaagde] heeft ook hierdoor vermogensnadeel ondervonden. Opgeteld heeft [gedaagde] dus een bedrag van € 13.240,24 aan vermogensnadeel geleden waarvoor de DSB Bank aansprakelijk is en welk bedrag verrekend moet worden met het bedrag dat door de DSB Bank in conventie wordt gevorderd.
4.2. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat [gedaagde] een direct opeisbaar bedrag van € 28.043,88 aan de DSB Bank verschuldigd is. De vraag is of [gedaagde] dit bedrag (gedeeltelijk) kan verrekenen. Gebleken is dat [gedaagde] voordat hij in 2008 een lening afsloot bij de DSB Bank reeds twee leningen had bij de Postbank voor in totaal een bedrag van € 24.568,00. In december 2008 heeft [gedaagde] bij de DSB Bank een nieuwe lening afgesloten met het doel – zo heeft hij ter comparitie verklaard – de reeds bestaande leningen bij de Postbank te herfinancieren tegen lagere maandlasten. Met de bij de DSB-bank geleende gelden zijn de twee leningen bij de Postbank in december 2008 geheel afgelost. Hetgeen door [gedaagde] meer is geleend ten behoeve van de premies voor de overlijdensrisicoverzekering en de kredietprotector is – na opzegging van deze verzekeringen – in februari 2009 door de DSB Bank teruggestort. Het door [gedaagde] geleende geldbedrag was derhalve gelijk aan zijn op dat moment reeds bestaande schuldenpositie en deze positie is daardoor ook niet verslechterd. In februari 2009 heeft [gedaagde] een nieuwe lening afgesloten bij de DSB Bank met – zo heeft hij ter comparitie verklaard – het doel om zijn bestaande lening uit december 2008 te herfinancieren tegen lagere maandlasten. Bovenop het bedrag van de reeds bestaande lening, heeft [gedaagde] een bedrag van € 2.500,00 geleend. Uit het vorenstaande volgt dat de schuldenpositie van [gedaagde] is ontstaan door de twee leningen bij de Postbank en dat deze leningen slechts zijn geherfinancierd met de leningen bij de DSB Bank. Met uitzondering van de extra geleende € 2.500,00 is de schuldenpositie van [gedaagde] door de in februari 2009 verstrekte lening dan ook niet verslechterd, terwijl zijn maandlasten lager zijn geworden. De stelling van [gedaagde] dat de lening in 2009 niet verstrekt had mogen worden, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Dat [gedaagde] thans zijn financiële lasten niet meer kan voldoen, is dan ook niet het gevolg van de door de DSB Bank verstrekte lening, maar van het feit dat hij in maart 2009 werkloos is geworden. Indien de lening in februari 2009 niet door de DSB Bank zou zijn verstrekt, zou de schuldenpositie van [gedaagde] hetzelfde zijn geweest als thans het geval is. In die situatie zou hij immers uit hoofde van de eerste lening uit december 2008 een schuld aan de DSB Bank hebben gehad van ongeveer € 25.000,00 en ook de daarbij behorende maandlasten zou hij als gevolg van zijn werkloosheid niet hebben kunnen voldoen. Dat [gedaagde] schade heeft geleden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig handelen van de DSB Bank in februari 2009 is dan ook niet komen vast te staan, zodat de DSB Bank niet gehouden is [gedaagde] enige schadevergoeding te betalen.
4.3. [gedaagde] stelt tevens recht te hebben op terugbetaling van door hem ten onrechte betaalde rente ad € 104,00. Deze stelling – die naar de rechtbank begrijpt is gegrond op onverschuldigde betaling – is niet door de DSB Bank betwist. In zoverre slaagt het beroep op verrekening van [gedaagde]. Voor het overige kan [gedaagde] geen beroep doen op verrekening, zodat hij in totaal nog een bedrag van € 27.939,88 aan de DSB Bank dient te voldoen.
4.4. De door de DSB Bank gevorderde contractuele rente wordt niet door [gedaagde] betwist en zal dan ook worden toewezen, met dien verstande dat op de overeenkomst tussen partijen de Wet op het consumentenkrediet (WCK) van toepassing is en in afdeling 3 van hoofdstuk IV WCK dwingend is voorgeschreven dat geen andere of hogere kosten in rekening mogen worden gebracht dan die zijn toegestaan op grond van de bepalingen van die afdeling.
4.5. De rechtbank begrijpt uit de overgelegde beslagstukken dat de DSB Bank de beslagkosten van [gedaagde] wil terugvorderen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 312,91 voor verschotten en EUR 579,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 579,00).
4.6. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DSB Bank worden begroot op:
- dagvaarding EUR 87,93
- vast recht 512,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2 punt × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.757,93
in reconventie
4.7. [gedaagde] vordert in reconventie – kort gezegd – te bepalen dat de DSB Bank haar zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden en mitsdien aansprakelijk is voor de hierdoor opgetreden schade. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.2 heeft overwogen kan deze vordering hoe dan ook niet slagen. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding overweegt de rechtbank evenwel vooreerst dat ingevolgde artikel 26 van de Faillissementswet een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis die tot de boedel behoort, tijdens het faillissement slechts ter verificatie kan worden aangemeld. [gedaagde] zal daarom in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.8. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DSB Bank worden begroot op:
- salaris advocaat 226,00 (1 punt × factor 0,5 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 226,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan DSB Bank te betalen een bedrag van EUR 27.939,88 (zevenentwintigduizend negenhonderd negenendertig euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 0,451057 % per maand, met als maximum de krachtens art. 35 WCK ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, over het toegewezen bedrag, vanaf 3 maart 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 891,91
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van DSB Bank tot op heden begroot op EUR 1.757,93,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6. verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van schade,
5.7. wijst de vorderingen voor het overige af,
5.8. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van DSB Bank tot op heden begroot op EUR 226,00,
5.9. verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2010.?