ECLI:NL:RBHAA:2010:BO6971

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
175609/ HA RK 10-128
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een familiezaak over omgang tussen een kind en een ouder

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M.B. Kramer, op 11 november 2010 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die belast was met haar zaak over omgang tussen haar kind en de wederpartij. De wraking is aangevraagd op basis van de vrees voor partijdigheid van de rechter, die volgens verzoekster was gewekt door de wijze waarop de rechter tijdens de zitting op 11 november 2010 had gehandeld. Verzoekster stelde dat de rechter enkele door haar ingediende stukken buiten beschouwing had gelaten en dat de rechter opmerkingen had gemaakt die de indruk wekten van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de vrees voor partijdigheid niet gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat een procesbeslissing op zichzelf geen grond voor wraking vormt, ook niet als deze negatief uitvalt voor de verzoekster. Bijkomende omstandigheden die de vrees voor partijdigheid zouden kunnen onderbouwen, zijn niet aangetoond. De opmerkingen van de rechter werden gezien als een poging om verzoekster te laten inzien hoe haar verklaringen door de wederpartij konden worden geïnterpreteerd, wat in het kader van een familiezaak als redelijk werd beschouwd. De rechtbank heeft het verzoek om wraking afgewezen en bevolen dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer
zaak-/rekestnr.: 175609/ HA RK 10-128
datum beslissing: 29 november 2010
op verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. I.M.B. Kramer, kantoorhoudende te Amsterdam,
1 Procedure
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 11 november 2010 heeft verzoekster de wraking verzocht van [de rechter], hierna te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, sector civiel, team familie- en jeugd aanhangige zaak met zaaknummer 146076/ FA RK 08-1679, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De rechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 Mr. W.N. Sardjoe, advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak, heeft bij brief van 11 november 2010 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.4 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 november 2010 in aanwezigheid van verzoekster, bijgestaan door mr. Kramer voornoemd, de heer
[…], bijgestaan door mr. W.N. Sardjoe, advocaat (kantoorhoudende te
’s-Gravenhage), en [de rechter] voornoemd.
2 Het standpunt van verzoekster
Verzoekster stelt dat de rechter vooringenomen is, althans dat in ieder geval door hem de schijn van (objectieve en subjectieve) vooringenomenheid is gewekt.
Zij voert daartoe aan dat de rechter ter zitting van 11 november 2010 heeft besloten door verzoekster bij brieven van 9 en 10 november 2010 ingediende aanvullende stukken (12 producties) buiten beschouwing te laten, nadat de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting had verklaard deze stukken niet te hebben ontvangen. Het door verzoekster aangeboden bewijs dat zij gelijktijdig, althans tijdig, deze stukken aan de Raad voor de Kinderbescherming had gefaxt en het argument van verzoekster dat zij pas sedert kort kon beschikken over de stukken genummerd als productie 11 en 12 heeft de rechter daarbij ongemotiveerd terzijde geschoven. Deze gang van zaken maakt dat, mede gelet op de aard van de procedure, het belang van de betrokken minderjarige alsmede de inhoud van de stukken, bij verzoekster de indruk is ontstaan en ook heeft kunnen ontstaan dat de rechter niet onbevangen in de zaak staat. Verzoekster merkt daarbij op dat in een procedure als de onderhavige tot aan de zitting stukken kunnen worden ingediend. Eventuele benadeling van de Raad voor de Kinderbescherming had kunnen worden opgelost door het inlassen van een leespauze. Blijkbaar voelde de rechter zich in extreme mate gehouden aan het door hem ter zitting gestelde strakke tijdschema, hetgeen op zichzelf ongebruikelijk is in zaken als de onderhavige. De indruk van vooringenomenheid is bij verzoekster nog verder versterkt doordat de rechter vervolgens niet reageerde op het verzoek van de advocaat van verzoekster om de aan de pleitnota van de advocaat van de wederpartij gehechte productie eveneens buiten beschouwing te laten.
De wijze waarop de rechter verzoekster nadat beide partijen het laatste woord hadden gehad, heeft toegesproken, heeft bij verzoekster duidelijk de indruk gewekt dat de rechter reeds tot het oordeel was gekomen dat verzoekster de omgang op oneigenlijke gronden beëindigd wenst te zien. De rechter heeft tegen verzoekster gezegd dat zij eens de kant van de wederpartij moest bezien en dat indien zij in die positie zou hebben verkeerd de man ook over de tafel zou hebben getrokken.
Ter zitting heeft verzoekster voorts aangevoerd, dat de rechter, anders dan haar verzoek de stukken in het geding toe te laten, wel een aanvullend verzoek van de wederpartij in de hoofdzaak tot het toepassing van forensische mediation heeft behandeld, dat de rechter eerder bij zaken van verzoekster over de omgang van haar dochter en de wederpartij was betrokken en dat de rechter ten onrechte niet meer tijd aan de zaak wenste te besteden dan de gereserveerde 40 minuten.
3 Beoordeling
3.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2 Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge artikel 37, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten alle feiten en omstandigheden door de verzoekende partij tegelijk worden voorgedragen. Verzoekster heeft naast de gronden die in haar verzoekschrift staan vermeld, ter zitting nog de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De omstandigheid dat de rechter tijdens de zitting aan de andere partij heeft toegestaan een aanvullend verzoek (tot forensische mediation) te doen, het feit dat de rechter wilde vasthouden aan de voor de zitting gereserveerde tijd en de omstandigheid dat de rechter in een vorige procedure tussen partijen in 2005 een beslissing heeft gegeven.
De rechtbank laat deze aanvullende gronden buiten beschouwing nu deze niet tegelijk bij het verzoek zijn voorgedragen en er geen sprake is van omstandigheden die niet eerder bij verzoekster bekend waren. Het feit dat mr. [rechter] in 2005 een beslissing in een eerdere zaak over de omgang van de dochter had genomen, is immers reeds in 2005 aan verzoekster bekend geworden.
3.3 Het buiten beschouwing laten van de door verzoekster kort voor de zitting ingediende stukken is een procesbeslissing. Een procesbeslissing vormt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de vrees bij een partij voor partijdigheid van de rechter in de hoofdzaak gerechtvaardigd is, ook als die beslissing voor die partij negatief uitvalt of die partij anderszins onwelgevallig is. Dat wordt niet anders op de enkele grond dat die partij de draagkrachtigheid van de motivering van die beslissing in twijfel trekt, omdat de juistheid van een rechterlijke beslissing eventueel door hoger beroep maar niet door wraking kan worden getoetst. Bijkomende omstandigheden kunnen dat anders maken, met name indien uit de context van die procesbeslissing of uit de wijze van motivering op zichzelf vooringenomenheid van de rechter zou blijken. De wrakingskamer neemt bij de beoordeling in aanmerking dat de procesbeslissing, zo is niet in geschil, gestoeld was op het Procesreglement gezag en omvang, dat de rechtbank bij behandeling van onder meer verzoeken om omgang hanteert. Het feit dat de rechter niet afging op de verklaring van de advocaat over toezending van dat stuk aan de Raad voor de Kinderbescherming, maar wel op de verklaring daaromtrent van de medewerker van de Raad, vormt daarnaast op zichzelf niet een zwaarwegende aanwijzing waaruit vooringenomenheid van de rechter blijkt. Het feit dat de kwestie omtrent de stukken anders – door schorsing voor een leespauze – had kunnen worden opgelost, is ook niet aan te merken als een bijkomende omstandigheid in bovenbedoelde zin. Het feit dat de rechter over een door de wederpartij in de hoofdzaak ter zitting voor het eerst overgelegd stuk geen of een andere beslissing over toelating heeft genomen, is evenmin een dergelijke omstandigheid. De rechter heeft daarover immers verklaard dat hij in de loop van de behandeling niet bewust over het al dan niet toelaten van die aan de pleitnota gehechte brief van één bladzijde, geen beslissing heeft genomen. De wrakingskamer ziet geen aanleiding aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Daarnaast is niet weersproken dat de rechter beide partijen in de gelegenheid heeft gesteld om de inhoud van de stukken in hun pleidooi te verwoorden. Uit die gang van zaken kan niet de conclusie worden getrokken dat de rechter partijen ten aanzien van het inbrengen van stukken of de daarin vervatte informatie bewust ongelijk en met voorbijgaan aan procesregels heeft willen behandelen.
3.4 Ook indien de rechter naar aanleiding van het laatste woord van partijen verzoekster zou hebben toegesproken op de wijze zoals door haar in haar verzoekschrift staat verwoord, kan dit naar het oordeel van de wrakingskamer niet tot het oordeel leiden dat de vrees bij verzoekster voor partijdigheid van de rechter gerechtvaardigd is. Gelet op de aard van het geding, een familiezaak over omgang tussen een kind en een van zijn ouders, moet aan de rechter een zekere ruimte worden gegund om partijen voor te houden hoe hun verklaringen op andere procesdeelnemers kunnen overkomen. Bedoelde opmerking van de rechter dient redelijkerwijs te worden opgevat als het voorhouden aan verzoekster van de mogelijkheid om zich in te leven in de positie van de wederpartij. Uit die opmerking kan niet worden afgeleid dat hij ongeacht hetgeen door partijen of de Raad naar voren is of zal worden gebracht, - in strijd met het recht of op voorhand - de man (meer) gelijk en de vrouw (meer) ongelijk zal geven.
3.5 Er is dus niet gebleken van een uitzonderlijke omstandigheid, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. Daarnaast vormen de aangevoerde omstandigheden ook geen reden voor wraking, omdat de door verzoekster aangevoerde vrees voor partijdigheid van de rechter ook niet op grond van uiterlijke schijn objectief gerechtvaardigd is. Nu de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormen voor wraking, zal de rechtbank het verzoek daartoe afwijzen.
4 Beslissing
De rechtbank:
4.1 Wijst het verzoek om wraking af.
4.2 Beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
4.3 Beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. J.M. Janse van Mantgem en K.I. de Jong, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.