uitspraak van de meervoudige kamer van 2 december 2010
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder,
derde partij,
Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft verweerder de derde partij ontheffing verleend voor het doden van grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen voor de WBE-gebieden en de gronden waartoe de bevoegdheid van de derde partij strekt.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 juli 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 januari 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 3 september 2009, van de Hoor- en adviescommissie Provincie Noord-Holland.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 februari 2010, aangevuld bij brief van 12 augustus 2010, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 5 maart 2010 (AWB 10-684) heeft de voorzieningenrechter het door eiseres ingediende verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 september 2010, alwaar namens eiseres zijn verschenen A.P. de Jong en H.H. Niessen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Drahmann en mr. H.A. Schoordijk, beiden werkzaam bij de provincie Noord-Holland. Voorts is verschenen voor de Stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland (hierna: de Faunabeheereenheid), P.B. van Houten, secretaris.
2.1 Ingevolge artikel 9 van de Flora- en faunawet (Ffw), is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw, voor zover hier van belang, kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 9 ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.
2.2 In geschil is ontheffing 80A ten behoeve van populatiebeheer, waarbij op grond van artikel 68, eerste lid, onder c, van de Ffw ontheffing is verleend van artikel 9 van de Ffw, ten behoeve van het met geweer en hond doden van broedparen grauwe ganzen, in de periode 1 februari tot 1 april, ter voorkoming en bestrijding van schade aan gewassen, tot een voorjaarsstand van minimaal 1300 broedparen is bereikt, hetgeen gelijk staat aan een najaarsstand van 11000 dieren. De ontheffing is geldig tot en met 31 december 2013. Verder is in de ontheffing bepaald dat de Faunabeheereenheid in overleg dient te treden zodra het schadebedrag zich stabiliseert op € 25.000,-, zodat in overleg kan worden bezien of, en zo ja hoe, het gebruik van de ontheffing kan worden aangepast.
2.3 Eiseres bestrijdt eerdergenoemde ontheffing. Zij stelt zich allereerst op het standpunt dat populatiebeheer geen belang is dat is genoemd in artikel van de 68Ffw, zodat hieruit voortvloeit dat voor dit doel geen ontheffing kan worden verleend.
2.4 Bij uitspraak van 5 maart 2010 (zaaknummer AWB 10-684) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om schorsing van het bestreden besluit afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Evenals de voorzieningenrechter stelt de rechtbank vast dat de onderhavige ontheffing is verleend met als doel het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, zoals bedoeld in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c van de Ffw. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld in de uitspraak van 4 februari 2008 (zaaknummer: 200802524/1, LJN BH1843) kunnen populatiereducerende maatregelen als middel ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen gerechtvaardigd zijn.
2.5 Eiseres heeft voorts betoogd dat ten onrechte niet is aangenomen dat er andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn en voorts dat de bestreden ontheffing niet effectief is nu het doel van de ontheffing - bestrijding van schade - niet wordt gerealiseerd.
2.6 De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van deze door eiseres aangevoerde grond - kort samengevat - overwogen dat vooralsnog niet gebleken is van een andere bevredigende oplossing dan de thans voorziene. De voorzieningenrechter heeft voorts geen aanleiding gezien aan te nemen dat de ontheffing niet uitvoerbaar of handhaafbaar is.
2.7 Eiseres betoogt dat het oordeel van de voorzieningenrechter, dat er geen andere bevredigende oplossingen bestaan, niet op feiten is gebaseerd. Daarbij wijst zij op het feit dat er ook ontheffing is verleend om ganzen te doden op de schadepercelen zelf. Zij stelt, onder verwijzing naar de Handreiking voor beleid ten aanzien van overzomerende ganzen, dat hiervoor alleen ontheffing had kunnen worden verleend indien deze maatregel effectief zou zijn. Ervan uitgaand dat deze maatregelen effectief zijn, zijn populatiereducerende maatregelen als hier in geschil derhalve niet meer noodzakelijk, aldus eiseres.
2.8 Eiseres beroept zich, ter onderbouwing van haar standpunt dat afschot om tot populatiereductie te komen niet effectief is, op het rapport van SOVON Vogelonderzoek Nederland, “Effecten van aantalsregulatie op overzomerende Grauwe Ganzen”. De voorzieningenrechter heeft in eerdergenoemde uitspraak aangegeven in dit rapport geen steun te vinden voor het standpunt van eiseres dat er in het voorliggende geval ter voorkoming van schade aan gewassen andere bevredigende maatregelen bestaan dan populatiereducerende maatregelen.
In deze procedure heeft eiseres in aanvulling op de eerder door haar overgelegde stukken tevens een overzicht overgelegd van afschot en schade van overzomerende grauwe ganzen in Zuid-Holland in de periode 2005 tot en met 2009. Uit deze gegevens blijkt, aldus eiseres, dat afschot niet effectief is aangezien zowel het aantal geschoten ganzen als de omvang van de schade is toegenomen.
2.9 Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de onderhavige ontheffing een deel is van een pakket van maatregelen. Als andere maatregelen worden genoemd het zoeken en vernietigen van nesten en eieren en het vangen en doden van ganzen. Voorts wordt getracht door middel van het creëren van foerageergebieden, de inrichting van het landschap en het verlenen van subsidie aan boeren in dit kader, getracht een positieve bijdrage te leveren aan het bestrijden van de schade aan gewassen. Het probleem is op dit moment zo groot dat het noodzakelijk is deze maatregelen te treffen, aldus verweerder. Verweerder geeft voorts aan bijna wekelijks overleg te hebben met de Faunabeheereenheid om de ontwikkelingen te monitoren.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat er een pakket aan maatregelen wordt ingezet ter bestrijding van schade aan gewassen, waar deze ontheffing deel van uitmaakt. In het licht van het totale beleid is sprake van samenhangend beleid. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat, gezien het totale pakket van maatregelen, geen andere bevredigende oplossingen bestonden ten aanzien van de populatiereducerende maatregelen als hier aan de orde. Dat dergelijke maatregelen niet maatregelen zijn die eiseres voorstaat maakt dat niet anders. De door eiseres aangevoerde rapporten, alsmede de cijfers met betrekking tot afschot en schade van overzomerende grauwe ganzen in Zuid-Holland geven de rechtbank evenmin aanleiding anders te oordelen.
2.11 Ook het beroep op de uitspraak van deze rechtbank van 16 juli 2010 (AWB 10-825) inzake populatiereducerende maatregelen ten aanzien van knobbelzwanen baat eiseres niet, nu in tegenstelling tot bij ganzen verweerder van knobbelzwanen geen adequate gegevens voorhanden had ter onderbouwing van de gewenste populatie en het maximaal aanvaardbare schadebedrag.
2.12 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2010 .
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.