ECLI:NL:RBHAA:2010:BO6063

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
153137-08-4618
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en omgangsregeling van minderjarigen in co-ouderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ouders van drie minderjarige kinderen over de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats van alle drie de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de vader aanvankelijk de hoofdverblijfplaats voor alle kinderen bij hem wilde. De rechtbank heeft de verzoeken van beide ouders beoordeeld aan de hand van eerdere beschikkingen en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds oktober 2009 een zorgregeling hebben waarbij de kinderen om de week bij de vader verblijven. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek om de hoofdverblijfplaats van alle kinderen bij haar te laten. De vader heeft zich niet verzet tegen de hoofdverblijfplaats van de twee jongste kinderen bij de moeder, maar wenst dat de oudste bij hem verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de oudste bij hem te laten, in overeenstemming is met de feitelijke zorgverdeling en heeft dit verzoek toegewezen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen als volgt bepaald: [naam kind 1] bij de vader en [naam kind 2] en [naam kind 3] bij de moeder. Tevens is een omgangsregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week van vrijdag tot vrijdag bij de vader verblijven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
R
omgang
zaak-/rekestnr.: 153137/08-4618
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 12 oktober 2010
in de zaak van:
[naam moeder],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de moeder of de vrouw,
advocaat mr. A.B. Sluijs, kantoorhoudende te Leiden,
tegen
[naam vader],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de vader of de man,
advocaat mr. M.M. C. Wingen, kantoorhoudende te Heemstede.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 21 april 2009 en de daarin vermelde stukken;
- het op 8 oktober 2009 ter griffie ontvangen rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 april 2009;
- de beschikkingen dagbepaling van 24 november 2009 en 8 juli 2010 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van de advocaat van de moeder van 24 augustus 2010;
- de brief van de advocaat van de vader van 25 augustus 2010;
- de brief van de advocaat van de moeder van 2 september 2010.
De rechtbank acht zich, na kennisname van voornoemde brieven van partijen, voldoende voorgelicht, heeft derhalve het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan op de stukken.
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij beschikking van 21 april 2009 is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen tijdelijk is bij de moeder en is een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld. De rechtbank heeft de definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling pro forma aangehouden, aanvankelijk tot 29 oktober 2009, en de advocaten van partijen verzocht zich uit te laten over de stand van zaken betreffende de begeleiding door het Lorentzhuis en de betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) en de daaraan te verbinden gevolgen.
2.2 Blijkens voornoemd rapport van de Raad heeft de Raad het onderzoek naar de opvoedingssituatie van de minderjarigen zonder verder vervolg gesloten. Partijen hebben op dit rapport en de beslissing van de Raad niet (meer) inhoudelijk gereageerd.
2.3 Op verzoek van de advocaten van partijen is de behandeling van de zaak bij dagbepalingsbeschikking van 24 november 2009 pro forma aangehouden tot 1 juni 2010, in afwachting van de uitkomst van de begeleiding van partijen door het Lorentzhuis.
2.4 Bij dagbepalingsbeschikking van 8 juli 2010 heeft de rechtbank partijen nogmaals verzocht schriftelijk te berichten omtrent de uitkomst van de begeleiding van partijen door het Lorentzhuis en de gewenste voortgang van de procedure.
De gedeelde zorg- en opvoedingsregeling
2.5 Partijen hebben de rechtbank bericht dat het traject van mediation bij het Lorentzhuis niet tot een oplossing heeft geleid. Inmiddels voeren partijen, naar uit de brieven van hun advocaten blijkt, sinds oktober 2009 een regeling uit waarbij de kinderen om de week van vrijdag tot vrijdag bij de vader verblijven. Partijen hebben de rechtbank verzocht deze zorgregeling in de beschikking vast te stellen en hierbij op te nemen dat de overdracht via school of de NSO plaatsvindt. De rechtbank zal beslissen op de wijze als door partijen aangegeven, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
De verzoeken aangaande de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen
2.6 De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van alle drie de kinderen bij haar te bepalen. Zij stelt bij brief van 24 augustus 2010 - kort gezegd - dat de man in totaal
€ 300 per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen, voor twee van de drie kinderen. De man voldoet geen kinderbijdrage, aldus de vrouw. Nu de financiële lasten door haar worden gedragen heeft zij er recht en belang bij dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar wordt bepaald, aldus de moeder. De vader heeft oorspronkelijk de hoofdverblijfplaats van alle drie de kinderen bij hem verzocht. Uit de brief van de advocaat van de vader van
25 augustus 2010 volgt dat de vader zich niet langer verzet tegen toewijzing van het verzoek van de vrouw voor zover dit twee van de drie kinderen betreft. Hij gaat er echter niet mee akkoord dat alle drie de kinderen bij de vrouw staan ingeschreven en hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben. De man acht dit niet in overeenstemming met de gelijke verdeling van de zorg voor de kinderen tussen partijen. De man stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de vrouw ten aanzien van één kind moet worden afgewezen en verzoekt de rechtbank te beslissen dat [naam kind 1] haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft.
2.7 Na het hiervoor weergegeven standpunt van de vader heeft de vrouw bij brief van
2 september 2010 haar standpunt gehandhaafd. Zij heeft daarbij nadrukkelijk verzocht om niet opnieuw een mondelinge behandeling te bepalen in verband met de enkele kwestie van de hoofdverblijfplaats van [naam kind 1]. Zij stelt dat de man onvoldoende zwaarwegende omstandigheden aanvoert voor toewijzing van zijn verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [naam kind 1].
2.8 Bij de beoordeling van de verzoeken om toewijzing van de hoofdverblijfplaats(en) van de minderjarigen neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de afspraken van partijen over de verdeling van de zorg over de kinderen als een co-ouderschapregeling moeten worden aangemerkt. Het ligt in dergelijke situaties in de eerste plaats op de weg van partijen om in onderling overleg nadere afspraken over invulling van de zorgregeling te maken, zoals waar elk van de kinderen staat ingeschreven. Gelet op de gedeelde zorgregeling die inmiddels tussen partijen is afgesproken, heeft de vrouw in haar brief van 2 september 2010 onvoldoende onderbouwd waarom alle drie de kinderen bij haar ingeschreven zouden moeten staan. De stelling dat de man een achterstand heeft bij het betalen van de kinderbijdrage voor twee van de drie kinderen is daartoe onvoldoende. Het verzoek van de man sluit in dit geval aan bij de feitelijke verdeling door partijen van de zorg- en opvoedingstaken.
Het verzoek van de man zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal bepalen dat de minderjarigen [naam kind 2] en [naam kind 3] hoofdverblijf hebben bij de moeder en de minderjarige [naam kind 1] bij de vader.
3 Beslissing
De rechtbank:
3.1 Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam]:
- [naam kind 1], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats],
is bij de vader.
3.2 Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [naam]:
- [naam kind 2], geboren op [datum] 2000 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 3], geboren op [datum] 2005 in de gemeente [plaats],
is bij de moeder.
3.3 Stelt de volgende zorg- en contactregeling vast:
de vader en de minderjarigen [naam]:
- [naam kind 1], geboren op [datum] 1999 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 2], geboren op [datum] 2000 in de gemeente [plaats];
- [naam kind 3], geboren op [datum] 2005 in de gemeente [plaats],
zijn gerechtigd omgang met elkaar te hebben van vrijdag tot vrijdag om de week. De overdracht van de kinderen zal altijd via de school of de Naschoolse opvang (NSO) plaatsvinden.
3.4 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3.5 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van Keken, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2010.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.