ECLI:NL:RBHAA:2010:BO4595

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
14 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740335-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en nalaten van gegevensverstrekking in bijstandsfraudezaak

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 14 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ruim tien jaar schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en het opzettelijk nalaten van het verstrekken van benodigde gegevens voor het verkrijgen van bijstandsuitkeringen. De verdachte heeft inlichtingenformulieren opzettelijk onjuist en onvolledig ingevuld, waardoor zij ten onrechte een bijstandsuitkering heeft ontvangen van bijna 150.000 euro. De rechtbank heeft rekening gehouden met de leeftijd van de verdachte, het feit dat zij niet eerder met justitie in aanraking is geweest, en haar bereidheid om het benadelingsbedrag terug te betalen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter besloten om een gevangenisstraf van 4 maanden op te leggen, niet ten uitvoer te leggen, en daarnaast een taakstraf van 180 uur. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide ten laste gelegde feiten, waarbij de ernst van de fraude en de lange periode van het gepleegde delict zwaar hebben meegewogen in de beslissing over de sanctie. De verdachte heeft erkend dat haar gedrag fout was en heeft openheid van zaken gegeven na oproeping door de sociale recherche.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740335-10
Uitspraakdatum: 14 oktober 2010
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres en woonplaats]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd:
Feit 1:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 juni 2000 te [plaats en gemeente], meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- een inlichtingenformulier behorend bij het heronderzoek d.d. 5-7-1999 (ondertekend op 12-7-1999 te Zaandam) en/of
- een aanvraag en inlichtingenformulier Categoriale Bijzondere Bijstand duurzame gebruiksgoederen (ondertekend op 10-3-2000)
- (elk) (telkens) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte toen en daar (telkens) valselijk - immers in strijd met de waarheid - in/op voornoemde (inlichtingen)formulier(en) (desgevraagd) niet vermeld - zakelijk weergegeven -
- dat zij, verdachte in de periode waarop dat/die (inlichtingen)formulier(en) betrekking had(den) samenwoonde met [naam], althans een partner had, te weten [naam] en/of een andere persoon op haar, verdachtes, adres had wonen (te weten [naam]) en/of
- dat haar, verdachtes partner ([naam]), althans de persoon die op haar adres verbleef ([naam]) in de periode waarop dat/die (inlichtingen)formulier(en) betrekking had(den)inkomsten genoot en/of middelen/vermogen had/bezat en/of
heeft zij, verdachte, die/dat formulier(en) ondertekend, zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van die/dat formulier(en), zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Feit 2:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 januari 2010 te [plaats en gemeente], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opgelegde verplichting(en), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft zij, verdachte (telkens) opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan: de (Dienst Publiek, sector Sociale Zaken van de) gemeente [naam gemeente] dat zij, verdachte, in voornoemde periode (althans in delen daarvan):
- samenwoonde en/of (duurzaam) een gezamelijke huishouding voerde met [naam] (op het adres [adres en plaatsnaam]) en/of
- dat die [naam] inkomsten genoot en/of middelen/vermogen had/bezat,
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en/of eens anders recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand en/of voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen waarbij de rechtbank – nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte [naam] van 10 februari 2010 (dossierpagina 96 e.v.);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 2 juni 2010, door [naam ambtenaar] namens de gemeente [naam gemeente] (dossierpagina 143 e.v.);
* het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de Sociale Recherche van de gemeente [naam gemeente] van 2 juni 2010 (dossierpagina 1 e.v.);
* twee schriftelijke stukken, te weten een inlichtingenformulier behorend bij het heronderzoek d.d. 5 juni 1999 (dossierpagina 26 e.v.) en een aanvraag en inlichtingen-formulier Categoriale Bijzondere Bijstand d.d. 10 maart 2000 (dossierpagina 37).
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1:
zij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 30 juni 2000 te [plaats en gemeente],
- een inlichtingenformulier behorend bij het heronderzoek d.d. 5-7-1999 (ondertekend op 12-7-1999 te Zaandam) en
- een aanvraag en inlichtingenformulier Categoriale Bijzondere Bijstand duurzame gebruiksgoederen (ondertekend op 10-3-2000)
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft verdachte toen en daar telkens valselijk - immers in strijd met de waarheid - op voornoemde (inlichtingen)formulieren desgevraagd niet vermeld - zakelijk weergegeven -
- dat zij, verdachte, in de periode waarop die (inlichtingen)formulieren betrekking hadden samenwoonde met [naam], op haar, verdachtes, adres, en
- dat haar, verdachtes, partner ([naam]), in de periode waarop die (inlichtingen) formulieren betrekking hadden inkomsten genoot en vermogen bezat en
heeft zij, verdachte, die formulieren ondertekend, zulks ter bevestiging van de juistheid van de inhoud van die formulieren, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Feit 2:
zij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 januari 2010 te [plaats en gemeente], in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft zij, verdachte, telkens opzettelijk verzwegen voor en nagelaten volledig te melden aan de Dienst Publiek, sector Sociale Zaken, van de gemeente [naam gemeente] dat zij, verdachte, in voornoemde periode:
- samenwoonde en duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] (op het adres [adres en plaatsnaam]) en
- dat die [naam] inkomsten genoot en vermogen bezat,
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming krachtens de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand en/of voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Feit 1: Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 2: In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim tien jaar schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en aan het nalaten tijdig benodigde gegevens te verstrekken door (inlichtingen) formulieren, nodig voor het vaststellen van het recht op bijstand, opzettelijk onjuist en onvolledig in te vullen en door evenmin op enig andere wijze de gemeente [naam gemeente] ervan in kennis te stellen dat zij gedurende de bewezen verklaarde periode samenwoonde en ook een duurzaam gezamenlijke huishouding voerde met medeverdachte [naam]. Derhalve ontving verdachte gedurende een periode van ruim tien jaren een bijstandsuitkering, terwijl zij daar geen recht op had. Verdachte heeft aldus opzettelijk gefraudeerd en jarenlang met haar partner geprofiteerd van onrechtmatig verkregen bijstand. Hierdoor heeft verdachte de gemeente [naam gemeente], en daarmee de samenleving, opzettelijk voor een aanzienlijk geldbedrag, te weten € 149.719,79, benadeeld, terwijl dat geld naar de bedoeling van de wetgever bestemd is voor mensen die dat werkelijk behoeven. De bijstandsuitkering is immers een sociale voorziening, die rechthebbenden een bestaansminimum moet verschaffen, waarmee zij in de kosten van direct levensonderhoud kunnen voorzien. Voorts moet een bijstanduitkering worden aangemerkt als een sociaal vangnet en als laatste voorziening in het thans vigerende stelsel van sociale zekerheid. Zij dient alleen te worden toegekend aan diegenen die niet of onvoldoende in staat zijn om zelf voor de kosten van hun bestaan zorg te dragen. Verdachte heeft door haar handelswijze dit stelsel ernstig gefrustreerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met haar gevorderde leeftijd en de omstandigheid dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie. Voorts heeft de rechtbank veel gewicht gehecht aan de omstandigheid dat verdachte, na oproeping door de Sociale Recherche van de gemeente [naam gemeente] voor een gesprek, meteen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Voorts heeft zij ter terechtzitting aangetoond dat zij berouw heeft en dat zij zich ervan bewust is dat haar gedrag fout was. Verdachte heeft daarnaast op geen enkele wijze getracht haar handelen te verbloemen of goed te praten, maar heeft volledig eerlijk en open verteld over de toedracht daarvan. Ten slotte heeft verdachte aangegeven dat zij bereid is het benadelingsbedrag terug te betalen aan de gemeente [naam gemeente].
De rechtbank is van oordeel dat in deze persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen om ten voordele van verdachte af te wijken van de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd.
Uit het oogpunt van normhandhaving en gelet op de lange periode van de gepleegde fraude alsook de hoogte van het benadelingsbedrag is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter gezien de houding van verdachte en haar persoonlijke omstandigheden, bepalen dat deze vrijheidsbenemende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot het verrichten van honderdtachtig (180) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door negentig (90) dagen hechtenis.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mrs. J.M. Sassenburg en S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M.W. Martens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2010.
Mr. J.M. Sassenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.