ECLI:NL:RBHAA:2010:BO4545

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
167072 - HA ZA 10-316
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en onverschuldigde betaling tussen ex-echtgenoten

In deze zaak vorderde de man, na vijf jaar, terugbetaling van € 45.000 die hij aan de vrouw had verstrekt tijdens hun scheiding, met het argument dat dit bedrag onverschuldigd was betaald. De vrouw had het bedrag nodig om een woning te kopen, maar de man stelde dat er geen rechtsgrond voor de betaling was. De rechtbank oordeelde dat de betaling was gebaseerd op een overeenkomst tussen partijen, die de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden en de verdeling van hun gezamenlijke zaken regelde. De rechtbank wees de vordering van de man af, omdat de vrouw had afgezien van haar aanspraken op partneralimentatie en de betaling van € 45.000 als onderdeel van de boedelverdeling werd beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de man niet kon terugvorderen, omdat de betaling niet onverschuldigd was, maar voortkwam uit een wederzijdse afspraak. De vrouw had ook een vordering in reconventie ingesteld, maar deze werd niet behandeld omdat de vordering in conventie werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 29 september 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 167072 / HA ZA 10-316
Vonnis van 29 september 2010
in de zaak van
[de man],
wonende te Wijdewormer, gemeente Wormerland,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. de Visser te Zaandam,
tegen
[de vrouw],
wonende te Zaandam, gemeente Zaanstad,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.C. Kelderman te Haarlem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2010 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 augustus 2010 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 8 december 1989 met elkaar gehuwd, onder het maken van huwelijkse voorwaarden. De huwelijkse voorwaarden hielden – kort gezegd – in een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een jaarlijks verrekenbeding ten aanzien van de verdeling van de in dat jaar onverteerde overgespaarde inkomsten.
2.2. Gedurende het huwelijk, in 1995, hebben de man en de vrouw een maatschap opgericht.
2.3. De vrouw heeft in maart 2005 een woning gekocht voor een bedrag van € 238.000. Partijen wonen sinds 17 april 2005 gescheiden.
2.4. De vrouw heeft op 11 september 2008 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van deze rechtbank van 17 november 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3. De vordering in conventie
3.1. De man vordert de vrouw te veroordelen tot betaling van € 45.000 aan de man, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2005, subsidiair
30 september 2008, dan wel de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.2. De man stelt als grondslag voor zijn vordering dat hij recht heeft op terugbetaling van een bedrag van € 45.000, omdat dit bedrag door hem onverschuldigd is betaald. Ter onderbouwing stelt de man dat het bedrag in maart 2005 aan zijn vermogen is onttrokken ten behoeve van de aankoop door de vrouw van een woning. Partijen hebben in verband met problemen in hun huwelijk de in 1995 tussen hen opgerichte maatschap per 31 december 2004 beëindigd, aldus de man. Bij de beëindiging van de maatschap is het vermogen van de vrouw vastgesteld op € 193.000. Begin 2005 heeft de vrouw een woning gekocht voor ongeveer € 238.000. De vrouw was bij gebreke van inkomen niet in staat de aankoop te financieren met een hypothecaire lening en kwam daarom een bedrag van € 45.000 tekort. Dit bedrag is onttrokken aan het vermogen van de man, zodat de vrouw op 3 maart 2005 de koopsom kon voldoen.
De man stelt weliswaar akkoord te zijn gegaan met deze gang van zaken, maar er daarbij vanuit te zijn gegaan dat op een later tijdstip een regeling getroffen zou worden voor de terugbetaling van de voorgeschoten € 45.000. De man zou getracht hebben met de vrouw te komen tot een terugbetalingsregeling.
De advocaat van de man heeft de vrouw op 30 september 2008 ondubbelzinnig bericht dat de man aanspraak maakt op restitutie van de hoofdsom vermeerderd met wettelijke rente. Ook in de onderhandelingen tussen de advocaten over de gevolgen van de echtscheiding gedurende de echtscheidingsprocedure is de wens van de man tot terugbetaling verschillende malen aan de orde geweest, aldus de man. Hiermee is een eventuele verjaring naar zijn mening dan ook gestuit.
3.3. De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang hierna worden ingegaan.
4. De vordering in reconventie
De vrouw vordert, voor het geval de rechtbank de vordering in conventie van de man toewijst:
- de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen, binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, een bedrag ad € 77.312, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van deze conclusie tot aan de dag der algehele voldoening;
- een deskundige te benoemen om de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen vast te stellen;
- de man te veroordelen om met de vrouw over te gaan tot verdeling en verrekening van de helft van het totale door de deskundige vastgestelde vermogen, althans de helft van de waarde van het totale te verrekenen vermogen, binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis;
- alsmede de man te veroordelen in de kosten van de procedure zowel in conventie als reconventie.
5. De beoordeling
in conventie
5.1. Niet in geschil is dat de vrouw begin 2005 in verband met de tussen partijen gerezen huwelijksproblemen genoodzaakt was de echtelijke woning te verlaten. Het was voor partijen duidelijk dat de man in de echtelijke woning zou blijven wonen, omdat hij eigenaar was van de grond en de boerderij. De vrouw had op dat moment geen inkomen, zij werkte fulltime op de boerderij, zodat zij de aankoop van een woning niet kon financieren met een hypothecaire lening.
Tevens is niet in geschil dat partijen gedurende het huwelijk jaarlijks het overgespaarde inkomen conform de huwelijkse voorwaarden daadwerkelijk hebben verdeeld, in ieder geval tot en met 2003.
5.2. De vrouw voert - samengevat – als verweer dat partijen omstreeks maart 2005 hebben afgesproken dat aan de vrouw uit de onderneming een bedrag van € 283.743 ter zake van de boedelscheiding en verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden zou worden betaald, zodat zij de door haar gewenste woning zou kunnen kopen. Dit bedrag is volgens de vrouw naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld, waarbij ze heeft afgezien van haar vorderingen op grond van het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden, haar aandeel in de winst van de maatschap en de verdeling van de gemeenschappelijke zaken. Voorts heeft de vrouw afgezien van partneralimentatie.
Ter onderbouwing van haar verweer verwijst de vrouw naar de jaarstukken van 2006 waarin het bedrag € 238.743 is terug te vinden in het staatje horend bij de liquiditeitspositie en is vermeld bij bestedingen in 2005 onder de titel “boedelverdeling”. Van onverschuldigde betaling is volgens de vrouw dan ook geen sprake.
5.3. Nu de man stelt dat het bedrag van € 45.000 onverschuldigd is betaald, althans dat dit bedrag aan zijn vermogen is onttrokken zonder dat hiervoor een rechtsgrond bestond, terwijl de vrouw zich erop beroept dat aan betaling van genoemd bedrag aan haar een overeenkomst ten grondslag ligt, dient te worden beoordeeld wat de strekking is van hetgeen partijen destijds zijn overeengekomen. Voor de beantwoording van de vraag waarover tussen partijen overeenstemming bestond, komt het aan op de verklaringen en gedragingen van partijen over en weer, op de zin die partijen daar in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.(HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex)).
5.4. De man heeft op de zitting als toelichting op de gang van zaken met betrekking tot de aankoop van de woning door de vrouw verklaard dat hij er destijds mee akkoord was dat de vrouw een woning kocht waarvoor € 45.000 extra nodig was uit zijn vermogen en dat hij op dat moment tegen de vrouw heeft gezegd dat daarmee “alles was afgehandeld”. De verklaring van de vrouw dat zij op of omstreeks dat moment heeft aangegeven daarmee in te stemmen, dat zij niet om partneralimentatie zou vragen, maar dat zij daarbij en ook steeds heeft aangegeven dat met betrekking tot de kinderalimentatie een regeling getroffen moest worden, is door de man niet, althans onvoldoende, weersproken.
Voorts weegt de rechtbank mee dat in de jaarstukken 2006 het totale aan de vrouw uitgekeerde bedrag van ruim € 238.000,-- als “boedelverdeling”vermeld staat, terwijl daarin geen lening aan de vrouw van € 45.000,-- is genoemd. Tenslotte is van belang dat de man ter zitting heeft verklaard dat hij, toen de vrouw in het verzoekschrift tot echtscheiding (ingediend op 11 september 2008) om zowel kinderalimentatie als partneralimentatie verzocht, zijn bedenkingen heeft gekregen over de financiële gang van zaken ten tijde van het uiteengaan. Gelet op deze omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat partijen destijds hebben beoogd door betaling uit het vermogen van de man aan de vrouw van een bedrag van € 45.000 (bovenop het bedrag van € 193.000 dat tot het vermogen van de vrouw behoorde) zowel de ontbinding van de maatschap, de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden als de verdeling van de gemeenschappelijk zaken definitief te regelen, waarbij de vrouw afstand heeft gedaan van haar aanspraak op partneralimentatie. Op dat moment hebben partijen ook de bij hen onder de naam “zwarte sok” bekend zijnde gelden verdeeld. Uit het feit dat de man na maart 2005 vijf maal een bedrag van € 700 aan de vrouw heeft betaald voor levensonderhoud, maakt de rechtbank overigens op dat door de vrouw niet is afgezien van aanspraken betreffende kinderalimentatie, daargelaten dat dit wettelijk ook niet is toegestaan.
Anders dan de man stelt lag daarom aan de betaling van het bedrag van € 45.000 wel degelijk een overeenkomst tussen partijen ten grondslag, zodat de vordering van de man tot terugbetaling uit hoofde van onverschuldigde betaling als ongegrond zal worden afgewezen.
in reconventie
5.5. De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
5.6. Gelet op het feit dat partijen gewezen echtgenoten zijn, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. wijst de vordering af,
6.2 compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
6.3 verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Veldhuijzen van Zanten, mr. J.C.M. Swinkels en mr. A. Roelvink-Verhoeff en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.?