ECLI:NL:RBHAA:2010:BO4541
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- W. Veldhuijzen van Zanten
- M.J. Smit
- M.A.C. Hofman
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot goodwill van een onderneming in de gezondheidszorg
In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem werd behandeld, ging het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee partijen, die op 17 juni 1971 met elkaar waren gehuwd en op 29 februari 2008 gescheiden zijn. De rechtbank moest zich buigen over de waarde van de goodwill van de onderneming van de eiser in conventie, die werkzaam was in de gezondheidszorg. De rechtbank oordeelde dat bij de verdeling van de gemeenschap rekening gehouden moest worden met de redelijkheid en billijkheid, zoals vastgelegd in artikel 3:185 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat de rechter bij de verdeling van een gemeenschap rekening moet houden met de belangen van partijen en het algemeen belang.
De rechtbank stelde vast dat de toekomstige ontwikkelingen in de gezondheidszorg onzekere factoren met zich meebrachten, waardoor een betrouwbare waardering van de goodwill moeilijk te realiseren was. De rechtbank besloot dat de overbedelingsvordering met betrekking tot de goodwill pas opeisbaar zou zijn op het moment dat de eiser daadwerkelijk de vergoeding had ontvangen. Dit betekende dat de rechtbank de waarde van de goodwill niet direct vaststelde, maar deze afhankelijk maakte van toekomstige ontwikkelingen.
Daarnaast werden er verschillende vorderingen in conventie en reconventie behandeld, waaronder de verdeling van activa en passiva, de waarde van onroerend goed in Frankrijk, en de verdeling van bankrekeningen. De rechtbank oordeelde dat de activa en passiva van de gemeenschap op de peildatum van 29 februari 2008 moesten worden vastgesteld, en dat partijen hun medewerking moesten verlenen aan de uitvoering van de verdeling. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 14 juli 2010.